ECLI:NL:GHSHE:2025:2265 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 20 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Parketnummer : 20-003450-23
Uitspraak : 20 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 december 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-163495-23 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977, wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde – te weten het vernielen van een stroomstootwapen – en is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, alsmede van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De politierechter heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (feit 1) en ‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’ (feit 3, meer subsidiair), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] integraal toegewezen tot het bedrag van € 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen, en subsidiair is verzocht de vordering te matigen bij een toewijzing.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een steekvest en/of een stroomstootwapen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan de politie eenheid Zeeland-West-Brabant en/of [verbalisant 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda, althans in Nederland, medewerkers van de Nationale Politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dreigend de woorden toe te voegen “Door dit soort situaties word ik alleen maar sterker. Als dit zo doorgaat, lig ik of een politiecollega binnenkort plat op de grond en staat dan niet meer op. Het gaat echt een keer uit de hand lopen” en/of “het loopt vroeg of laat een keer fout af met een medewerker van de politie. Ooit gaat er iemand dood, ik of iemand van de politie”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [verbalisant 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt en/of (daarbij) ten val heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden: hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda, althans in Nederland, een ambtenaar [verbalisant 1] gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht/hoofd te schoppen en/of te duwen tegen het lichaam en/of te slaan tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, en/of hem (daarbij) ten val te brengen;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden: hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen (een) ambten(a)ar(en) [verbalisant 1] , politieambtenaar, en/of [verbalisant 2] , politieambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te duwen tegen het lichaam en/of te slaan tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, en/of te schoppen tegen het gezicht/hoofd en/of hun/hem (daarbij) ten val te brengen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten letsel in het gezicht en/of schaafwonden op de armen en/of schaafwonden op de benen en/of een kapotte beugel bij die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feitenvaststelling Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende. Op 3 juli 2023 is de verdachte in Breda staande gehouden door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Verbalisanten constateerden dat een voertuig met verhoogde snelheid door de wijk [wijk] in Breda reed, het kenteken van dat voertuig op naam van de verdachte stond, terwijl de naam van de verdachte en zijn broer in een MMA-melding werden genoemd omtrent dealen in verdovende middelen. De combinatie van rijstijl en informatie maakten dat de verbalisanten het voertuig waarin de verdachte als bestuurder reed een stopteken gaven. Ter hoogte van de [adres] , het huisadres van de verdachte, werd de verdachte staande gehouden. [verbalisant 1] herkende de verdachte daarbij van een eerdere controle. Tijdens het controleren van de papieren van de verdachte constateerde [verbalisant 1] dat de verdachte aan het trillen was. [verbalisant 1] verklaarde dat hij dacht dat de verdachte zenuwachtig was en had hem gevraagd waarom hij aan het trillen was, waarna de verdachte opgefokt zou hebben gereageerd. [verbalisant 1] wilde daarop een speekseltest uitvoeren om te controleren of de verdachte onder invloed van verdovende middelen had gereden. [verbalisant 2] heeft daarop de speekseltest uit het politievoertuig gehaald. De verdachte weigerde aan deze speekseltest mee te werken, omdat hij al veelvuldig door de politie zou zijn staande gehouden en al meermalen heeft moeten meewerken aan dergelijke controles. De verdachte heeft vervolgens geprobeerd te vluchten via de bijrijderskant van zijn auto, waarna [verbalisant 1] om de auto heen is gerend om de verdachte daar tegen te houden. Eenmaal uit de auto is op de camerabeelden te zien hoe de verdachte probeert te ontkomen, maar weer door [verbalisant 1] wordt tegengehouden.
De verdachte heeft daaropvolgend nogmaals geprobeerd om weg te komen van de politieagenten door richting zijn woning te rennen. [verbalisant 1] probeerde daarbij opnieuw de weg van verdachte te blokkeren, waarbij de verdachte – zo blijkt onder meer uit de camerabeelden – [verbalisant 1] met zijn beide armen een duw tegen het bovenlichaam heeft gegeven en hem daarbij met een slaande beweging in het gezicht heeft geraakt. [verbalisant 1] lijkt daarbij zijn evenwicht te hebben verloren en is, mede in een poging om de verdachte tegen te houden, tegen een boom in de voortuin van de woning van de ouders van de verdachte gevallen, maar zich vasthoudend aan de verdachte weer overeind gekomen. De verdachte stond vervolgens in de tuin van de woning van zijn ouders (waar hij woonachtig is), heeft daar kennelijk op de deur gebonkt – blijkens onder meer de verklaring van de moeder van de verdachte – omdat hij naar binnen wilde, terwijl [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die in de tuin achter hem stonden, hem de weg naar achteren toe blokkeerden. Kort daarop heeft [verbalisant 1] zijn stroomstootwapen op de verdachte gebruikt en hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte op de grond geprobeerd aan te houden.
De ouders van de verdachte zijn kort daarna via de voordeur hun woning uit gekomen en de vader van de verdachte, te weten [medeverdachte] , heeft [verbalisant 2] een duw gegeven op het moment dat de verdachte op de grond lag en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de verdachte zaten. Op dit moment heeft de verdachte mogelijk met zijn voet het gezicht van [verbalisant 1] geraakt. Tijdens het bedienen van de portofoon door [verbalisant 1] zou de verdachte volgens [verbalisant 1] nog tweemaal met zijn voet het gezicht van [verbalisant 1] hebben geraakt. Tevens zou de verdachte gedurende zijn aanhouding aan het steekvest van [verbalisant 2] hebben getrokken, waarna er een scheur in het steekvest zou zijn ontstaan.
Een aantal minuten later zijn meerdere politieagenten ter plaatse gekomen en is de verdachte aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Bij het arrestantencomplex heeft de verdachte ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] uitlatingen gedaan als “Door dit soort situaties word ik alleen maar sterker. Als dit zo doorgaat, lig ik of een politiecollega binnenkort plat op de grond en staat dan niet meer op. Het gaat echt een keer uit de hand lopen” en/of “Het loopt vroeg of laat een keer fout af met een medewerker van de politie. Ooit gaat er iemand dood, ik of iemand van de politie”. [verbalisant 5] , de teamchef van de politiemedewerkers, heeft daarop aangifte gedaan van bedreiging.
Vrijspraak van feit 1 Het hof stelt vast dat de verdachte, nadat hij was getaserd door [verbalisant 1] met het stroomstootwapen en op de grond lag met beide politieagenten bovenop hem, het steekvest van politieambtenaar [verbalisant 2] heeft vastgepakt waarna er in het steekvest een scheur is ontstaan. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van dit steekvest. Het hof overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat een stroomstootwapen het motorisch en zintuiglijk zenuwstelsel van de getroffene een aantal seconden verstoort, hetgeen kan leiden tot onvrijwillige samentrekkingen van de spieren. De getroffene verliest daarmee aldus tijdelijk de controle over de spieren. Het hof acht het niet onaannemelijk dat de verdachte als gevolg van het gebruik van het stroomstootwapen controle over zijn spieren heeft verloren en daardoor aan het steekvest van [verbalisant 2] heeft getrokken, waarna het steekvest is gescheurd. Gelet daarop kan het hof niet vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad op het vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van het steekvest, ook niet in voorwaardelijke zin.
Met de advocaat-generaal en in navolging van de verdediging acht het hof voorts onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een stroomstootwapen heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt.
Het hof zal de verdachte dan ook geheel vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Vrijspraak van feit 2 Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte na zijn aanhouding bij het arrestantencomplex ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] uitlatingen heeft gedaan als “Door dit soort situaties word ik alleen maar sterker. Als dit zo doorgaat, lig ik of een politiecollega binnenkort plat op de grond en staat dan niet meer op. Het gaat echt een keer uit de hand lopen” en/of “Het loopt vroeg of laat een keer fout af met een medewerker van de politie. Ooit gaat er iemand dood, ik of iemand van de politie”. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van medewerkers van de Nationale Politie.
Het hof overweegt in dat kader dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof is van oordeel dat de uitlatingen die de verdachte heeft gedaan op zichzelf staand bedreigend van aard zijn. De omstandigheden waaronder de verdachte deze uitlatingen heeft gedaan maken echter dat het hof van oordeel is dat de uitlatingen van de verdachte niet als bedreigend gekwalificeerd kunnen worden. De verdachte heeft verklaard dat hij in een korte tijd meermalen staande is gehouden door politie en dat hij daarbij meermalen medewerking heeft moeten verlenen aan diverse controles. Kort voordat de verdachte de betreffende uitlatingen heeft gedaan is hij eveneens staande gehouden door de politie en moest hij zijn medewerking verlenen aan een speekseltest. De verdachte heeft aan deze controle willen ontkomen en is daarbij door [verbalisant 1] getaserd met een stroomstootwapen. De verdachte heeft verklaard dat hij daarop met de politie op het bureau het gesprek aan heeft willen gaan over de wijze waarop hij zich door de politie benadeeld voelt en waardoor hij zich tevens angstig heeft gevoeld. Volgens de verdachte ‘gaat dit een keer fout’. Uit het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof begrepen dat een dergelijk gesprek tussen de verdachte en de politie inmiddels ook heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat met de uitlatingen van de verdachte in deze bijzondere omstandigheden niet bij de medewerkers van de Nationale Politie de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Het opzet van de verdachte was daarbij ook niet gericht om medewerkers van de Nationale Politie te bedreigen.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Vrijspraak van feit 3 primair Aan de verdachte is onder feit 3 primair tenlastegelegd dat hij heeft gepoogd om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [verbalisant 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht/hoofd te schoppen en/of (daarbij) ten val te brengen. Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld is het hof op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat enkel is komen vast te staan dat de verdachte [verbalisant 1] een duw tegen het bovenlichaam heeft gegeven, waarbij hij met een slaande beweging het gezicht van [verbalisant 1] heeft geraakt, waarna deze tegen een boom is gevallen, en dat terwijl de verdachte op de grond lag met beide politieagenten bovenop hem, hij meermalen met zijn voet het gezicht van [verbalisant 1] heeft geraakt.
Het geven van een duw tegen het bovenlichaam waarbij het gezicht van [verbalisant 1] door de verdachte is geraakt, is onder feit 3 primair niet tenlastegelegd. Wel is onder feit 3 primair het tegen het gezicht/hoofd schoppen van [verbalisant 1] tenlastegelegd. Het hof stelt vast dat het meermalen raken van het gezicht van [verbalisant 1] met de voet door de verdachte heeft plaatsgevonden kort nadat de verdachte door [verbalisant 1] met het stroomstootwapen was getaserd. Ook hier is het hof van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat de bewegingen van de verdachte, waarmee hij aldus het gezicht/hoofd van [verbalisant 1] meermalen met zijn voet heeft geraakt, een gevolg kunnen zijn van het door het stroomstootwapen veroorzaakte controleverlies bij de verdachte over zijn spieren. Het stroomstootwapen verstoort immers het motorisch en zintuiglijk zenuwstelsel van de getroffene korte tijd, hetgeen kan leiden tot onvrijwillige samentrekkingen van de spieren. Het hof betrekt daarbij dat [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte bleef bewegen toen hij op de grond lag, hetgeen het hof in het kader van het controleverlies over de spieren ondersteunend acht. Gelet op het vorenstaande kan het hof niet vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 3 juli 2023 te Breda een ambtenaar [verbalisant 1] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 1] te duwen tegen het lichaam en te slaan tegen het gezicht en hem daarbij ten val te brengen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft – voor zover nog aan de orde – vrijspraak bepleit van het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet voor het bewijs gebezigd dienen te worden, nu er inconsistenties in hun verklaringen zitten en de verklaringen niet overeenkomen met de camerabeelden. Daarnaast is sprake geweest van politiegeweld dat niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte wilde enkel ontkomen aan de politieagenten en was verder ongewapend. Daarbij was het gebruik van het stroomstootwapen niet gerechtvaardigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hiervoor heeft het hof reeds vastgesteld dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte staande hebben gehouden en dat zij bij hem een speekseltest wilden afnemen. Daarmee waren de verbalisanten werkzaam gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte heeft vervolgens geprobeerd om te ontkomen aan de verbalisanten en heeft – zoals blijkt uit de camerabeelden – in een poging daartoe [verbalisant 1] een duw tegen het lichaam en daarbij een klap in het gezicht gegeven, waarna deze tegen een boom is gevallen. [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij hierdoor direct pijn heeft gevoeld. Het hof is van oordeel dat de verdachte met het geven van deze duw en klap de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij pijn of letsel zou veroorzaken bij [verbalisant 1] . Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de mishandeling van [verbalisant 1] .
Weliswaar heeft de verdachte vervolgens – nadat het stroomstootwapen op hem was gebruikt – op de grond meermalen met zijn voet het gezicht van [verbalisant 1] geraakt, doch het hof is, zoals het hiervoor reeds onder het kopje “Vrijspraak van feit 3 primair” heeft overwogen, van oordeel dat dit een gevolg kan zijn van het door het stroomstootwapen veroorzaakte controleverlies bij de verdachte over zijn spieren. Het hof kan daarom niet vaststellen dat de verdachte met deze gedragingen opzet heeft gehad op toebrengen van pijn of letsel bij [verbalisant 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof acht aldus enkel, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 3 juli 2023 te Breda een ambtenaar [verbalisant 1] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 1] te duwen tegen het lichaam en te slaan tegen het gezicht waarbij deze [verbalisant 1] ten val is gebracht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Geen straf of maatregel
De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Het oordeel van het hof Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de ambtenaar die hij heeft mishandeld. Personen met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk strafbaar gedrag. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor een geweldsfeit, doch niet recent.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Uit de namens de verdachte ten behoeve van de zitting in hoger beroep overgelegde stukken van de huisarts blijkt dat de verdachte als gevolg van het taseren lichamelijke klachten heeft ondervonden. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verder onder meer verklaard dat hij bij zijn ouders woont en voor hen mantelzorger is.
Hoewel op zichzelf, onder meer gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, een straf zonder meer gerechtvaardigd is, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in de bijzondere omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, aanleiding te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof zal derhalve toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 900,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] toegewezen voor het bedrag van € 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarbij veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij [verbalisant 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen bij een toewijzing, gelet op de omstandigheden waaronder de schade bij de benadeelde is ontstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde, zoals hier aan de orde, lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de aangifte alsmede de schriftelijke toelichting op het verzoek om schadevergoeding d.d. 10 juli 2023 blijkt dat de benadeelde een forse klap op de kaak heeft gekregen en dat de benadeelde direct een intense pijn voelde. Het hof begrijpt dat als gevolg van de vaststaande mishandeling de kaak van de benadeelde is gekneusd, hetgeen kwalificeert als lichamelijke letsel.
Gelet op de aard en de ernst van de mishandeling stelt het hof dit nadeel naar billijkheid vast op een bedrag van € 100,00.
De benadeelde zal in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de toelichting bij de vordering blijkt immers dat het overige letsel bij de benadeelde met name is ontstaan door het schoppen van de verdachte tegen het gezicht van de benadeelde. Nu aan de verdachte ter zake van dit tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [verbalisant 1] in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Wettelijke rente Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023, zijnde de datum waarop de schade wordt geacht te zijn ontstaan.
Proceskosten De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [verbalisant 1] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van **€ 100,00 (honderd euro)**als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1] , ter zake van het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door: mr. M.M. Koevoets, voorzitter, mr. G.J. Hanssen en mr. S. Riemens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier, en op 20 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.