Arrest inhoud

Parketnummer : 20-002017-23

Uitspraak : 1 juli 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 6 juli 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder parketnummers 01-108689-20 en 03-185636-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967, wonende te [adres 1] , thans verblijvende in [verblijfplaats] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 01-108689-20 feit 1 *(medeplegen van verduistering)*tenlastegelegde. De rechtbank heeft de overige tenlastegelegde feiten onder parketnummer 01-108689-20 alsmede het feit onder parketnummer 03-185636-20 bewezenverklaard, die gekwalificeerd als:

  • ‘een gewoonte maken van het medeplegen van witwassen’ (parketnummer 01-108689-20, feit 2 primair);
  • ‘afpersing’ (parketnummer 01-108689-20, feit 3);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ (parketnummer 03-185636-20), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 4.230.446,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en veroordeeld in de proceskosten. Tot slot heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van de onder hem inbeslaggenomen goederen, te weten 2 harddisks, 5 luchtbuksen en 1 rek.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.

De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.

Ontvankelijkheid in hoger beroep

Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 14 juli 2023 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder parketnummer 01-108689-20 feit 1 *(medeplegen van verduistering)*is tenlastegelegd.

Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit tegen deze vrijspraak is gericht.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 01-108689-20:

feit 2.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 april 2020, te Weert en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)

  • (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 5.081.806,76 of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
  • (telkens) een of meer voorwerpen, te weten een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 5.081.806,76 of daaromtrent) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 20 april 2020, te Weert en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, althans schuldheling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 5.081.806,76 of daaromtrent) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (telkens) door misdrijf verkregen goederen betrof;

feit 3.

hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 april 2020 te Bladel, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (werkzaam bij [bedrijf 1] en/of [benadeelde partij 1] (sedert 1 juli 2019 rechtsopvolger van [bedrijf 1] )) (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 5.081.806,76 of daaromtrent), in elk geval van enig(e) goed(eren), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [benadeelde partij 1] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die [slachtoffer] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,

  • aan die [slachtoffer] een kogelpatroon heeft gegeven en/of daarbij of vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, iets aan hem, [slachtoffer] , moest geven namens iemand en/of dat hem, [slachtoffer] , daar ook iets mee kon overkomen als hij zich niet aan de afspraken hield en/of dat het Russische maffia was en/of dat hij, verdachte, vastgehouden werd door de Russische maffia en door hen onder druk werd gezet en/of dat hij, verdachte, schulden moest aflossen bij ene [betrokkene 1] , dat het over een paar miljoen ging en/of dat die [betrokkene 1] een onderwereldfiguur was, en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij in enorme financiële problemen zat en dat hij, [slachtoffer] , hem niet mocht laten barsten, en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'Je regelt het maar en hoe je het doet doe je het en anders stuur ik ze een keer naar jou' en/of 'Nee, jij weet niet eens hoe gek die zijn. Want die pakken de kinderen, die pakken alles hè', althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'Als [betrokkene 2] op straat staat dan hang je', althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;

Zaak met parketnummer 03-185636-20 (gevoegd):

hij op of omstreeks 21 april 2020 te Weert , munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 53 kogelpatronen (hollowpoint) van het kaliber .22 LR en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 hagelpatronen van het kaliber 16 Gauge, voorhanden heeft gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 03-185636-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 01-108689-20:

feit 2.

hij, in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2020 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,

  • telkens voorwerpen, te weten hoeveelheden geld, verworven en/of voorhanden gehad en overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

feit 3.

hij meermalen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 april 2020 in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van hoeveelheden geld, toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [benadeelde partij 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,

  • aan die [slachtoffer] een kogelpatroon heeft gegeven en daarbij of vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, iets aan hem, [slachtoffer] , moest geven namens iemand en dat hem, [slachtoffer] , daar ook iets mee kon overkomen als hij zich niet aan de afspraken hield en/of dat het Russische maffia was en/of dat hij, verdachte, door de Russische maffia onder druk werd gezet en/of dat hij, verdachte, schulden moest aflossen bij ene [betrokkene 1] , dat het over een paar miljoen ging en/of dat die [betrokkene 1] een onderwereldfiguur was, en/of
  • *tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'Je regelt het maar en hoe je het doet doe je het en anders stuur ik ze een keer naar jou' en/of 'Nee, jij weet niet eens hoe gek die zijn. Want die pakken de kinderen, die pakken alles hè';*Zaak met parketnummer 03-185636-20 (gevoegd):hij op 21 april 2020 te Weert , munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 53 kogelpatronen (hollowpoint) van het kaliber .22 LR en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 hagelpatronen van het kaliber 16 Gauge, voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van de onder parketnummer 01-108689-20 tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken. Daartoe is, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord,

  1. ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde door de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] , niet consistent, leugenachtig alsmede niet betrouwbaar zijn en daardoor – zo begrijpt het hof – niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Er zitten volgens de verdediging in de verklaringen van [slachtoffer] diverse tegenstrijdigheden. Daarnaast blijven de verklaringen van [slachtoffer] naarmate de tijd verstrijkt evalueren, waarna hij uiteindelijk zijn, al jarenlange, vriend, de verdachte, zonder enig blikken of blozen voor de bus gooit. Aanvankelijk heeft [slachtoffer] verklaard dat niemand hem heeft gedwongen om geld te verduisteren en dat hij niet onder druk is gezet. Pas veel later komt dit als gelegenheidsargument in zijn verklaringen naar voren. [slachtoffer] doet zich vervolgens voor als het ‘bange vogeltje’ welke doodangsten uitstond voor de verdachte, welke hem beweerdelijk onvoorstelbaar onder druk heeft gezet voor geld. Uit de bewijsmiddelen volgt dit volgens de verdediging echter niet. Bovendien moet er volgens de verdediging sprake zijn van oogmerk. Uit de conversaties tussen [slachtoffer] en de verdachte valt volgens de verdediging echter niet af te leiden dat de verdachte op enig moment zodanig heeft gecommuniceerd dat de verdachte met geweld of met bedreiging met geweld bezig was om [slachtoffer] te dwingen. De verdachte ging volgens de verdediging ernstig gebukt onder het regiem van de woekeraars en zijn vriend, [slachtoffer] , had hij om hulp gevraagd. In de tenlastegelegde periode heeft de verdachte [slachtoffer] wel eens bozig toegesproken. Boos omdat [slachtoffer] zijn afspraken en beloftes niet nakwam. De verdachte heeft echter verklaard nimmer de intentie gehad te hebben om intimiderend over te komen. Van enige afpersing was in zijn geheel dan ook geen sprake, aldus de verdediging.
  2. met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit dat de verdachte nooit heeft geweten van enige vorm van verduistering door [slachtoffer] . Volgens de getuigenverklaringen en de tapgesprekken heeft [slachtoffer] zijn “graaipraktijken” bij [benadeelde partij 1] altijd voor zich gehouden. Als het om de beweerde wetenschap gaat dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, dan is het enige waarmee het Openbaar Ministerie komt, de verklaringen van [slachtoffer] . En juist op dit punt is [slachtoffer] volgens de verdediging consistent. [slachtoffer] heeft in zo ongeveer elke verklaring uitgelegd dat hij tegen niemand heeft verteld dat hij de geldbedragen bij [benadeelde partij 1] verduisterde. Voorts kan volgens de verdediging uit de bewijsmiddelen ook niet worden afgeleid dat de verdachte inzicht had in de daadwerkelijke financiën van [slachtoffer] . Er was op dat moment ook nog helemaal niets bekend over de gelden die bij [benadeelde partij 1] verdwenen. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte daarvan op de hoogte had kunnen zijn. Wat daarentegen volgens de verdediging wel uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid is dat [slachtoffer] de verdachte altijd wijs heeft gemaakt dat hij op een rechtmatige wijze over geld kon beschikken. Zowel [slachtoffer] als de verdachte verklaren hieromtrent dan ook gelijkluidend. De logische conclusie is dus ook dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het geld van [slachtoffer] uit legale middelen afkomstig was. Gelet op het voorgaande is de verdediging dan ook van mening dat het bewijs voor witwassen ontbreekt.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Ad 1.

Uit het dossier (onderzoek [onderzoeksnaam] ) blijkt het volgende.[1] Op 27 september 2019 is door [aangever] namens [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) te Bladel aangifte gedaan van verduistering (in dienstbetrekking) gepleegd in de periode augustus 2018 tot augustus 2019 door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), medewerker Planning Financiën en Control van [benadeelde partij 1] . Op 19 september 2019 werd door de [bank 1] (hierna: [bank 1] ) contact opgenomen met [benadeelde partij 1] . Het was gebleken dat de bankrekening van [slachtoffer] werd gevoed vanuit de [bank 1] -rekening ten name van [benadeelde partij 1] en dat grote bedragen cash werden opgenomen. Het zou gaan om een bedrag van € 2.892.021,80 dat was overgemaakt naar de rekening van [slachtoffer] .[2] Uit het verhoor van [aangever] op 5 maart 2020 bleek dat het schadebedrag aanzienlijk hoger was. Vanaf 2014 zou een bedrag van € 4.534.778,78 onrechtmatig zijn overgeboekt van de rekening van [benadeelde partij 1] naar de rekening van [slachtoffer] .[3] In een aanvulling op de aangifte van 24 september 2020 is gebleken dat het bedrag nog verder was opgelopen doordat [slachtoffer] ook kasgelden had verduisterd en hij met valse machtigingen contant geld opnam van de [bankrekening] van [benadeelde partij 1] .[4] Het totale door [slachtoffer] verduisterde bedrag werd geschat op minimaal € 5.081.806,76.[5]

Uit afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat [slachtoffer] contact had met de verdachte, dat hij ontmoetingen had met de verdachte en daarbij geld gaf aan de verdachte. Door het observatieteam zijn waarnemingen gedaan met betrekking tot die ontmoetingen op parkeerplaatsen en bij [restaurant] in Weert en Nederweert. De verdachte was inmiddels verhuisd naar [adres 2] met zijn nieuwe partner, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).

De vraag waar het hof zich voor ziet gesteld is of sprake is geweest van afpersing door de verdachte van het slachtoffer [slachtoffer] , zoals [slachtoffer] heeft verklaard, dan wel dat, zoals de verdediging stelt, uit de bewijsmiddelen niet afgeleid kan worden dat sprake is geweest van dwang van de kant van de verdachte om geld af te geven.

Verklaringen [slachtoffer]

In het eerste verhoor bij de politie op 16 april 2020 om 11.15 uur heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een gokverslaving heeft en dat hij de verduistering bij [benadeelde partij 1] heeft gepleegd vanwege het gokken.[6] In het verhoor van 15.10 uur op die dag verklaart [slachtoffer] dat hij geld heeft gegeven aan de verdachte, maar dat hij daarbij niet onder druk werd gezet. Hij heeft verklaard dat hij de verdachte niet heeft verteld waar hij het geld vandaan haalde.[7] In het verhoor bij de politie op 17 april 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij grote bedragen aan de verdachte heeft gegeven. Hij verklaart dan dat de verdachte misschien wel een groter probleem is dan zijn gokverslaving, dat hij graag schoon schip wil maken en dat hij eigenlijk niet gokverslaafd is. Het geld van [benadeelde partij 1] heeft hij niet vergokt. De verdachte had tegen hem verteld, zo rond 2008/2009, dat hij financieel moeilijk zat. [slachtoffer] is toen begonnen met het betalen van rekeningen voor de verdachte en hij begon met het achterhouden van kleine bedragen op zijn werk. In 2017 kreeg de verdachte huwelijksproblemen. Toen is volgens [slachtoffer] het grote werk begonnen. Hij betaalde aan de verdachte tienduizenden euro’s per week. Inmiddels was de verdachte verhuisd en had een relatie gekregen met [medeverdachte] . [medeverdachte] had een pand gekocht aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] . [slachtoffer] schat dat hij van de 4,5 miljoen die hij heeft verduisterd ongeveer 90 a 95% aan de verdachte heeft gegeven. Hij vertelde aan de verdachte dat het van leningen of erfenissen kwam.[8]

Op 18 april 2020 verklaart [slachtoffer] dat de verdachte hem een kogel/patroon heeft gegeven, waarbij door de verdachte is gezegd dat daar hem ( [slachtoffer] ) ook iets mee kan overkomen als hij zich niet aan de afspraken houdt. De verdachte had gezegd dat het om Russische maffia ging, dat hij vastgehouden werd door de Russische maffia en onder druk werd gezet. Hij moest bij ene [betrokkene 1] aflossen omdat hij daar schulden had. Het ging over een paar miljoen. [betrokkene 1] zou een onderwereldfiguur zijn. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij daar bang van werd. Hij voelde angst dat hem of zijn gezin iets zou overkomen. Uit angst is [slachtoffer] geld blijven brengen. De druk van de verdachte verhoogde steeds wanneer hij geen geld had. Hij ging dan drammen. De verdachte zou een schuld hebben bij deze [betrokkene 1] of [betrokkene 3] .[9] Ook zou de verdachte schulden hebben bij Justitie en heeft de verdachte bij justitie ergens een handtekening onder moeten zetten dat hij terug moest betalen.[10] Dat ging over twee miljoen. De verdachte heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat die Russen hem ( [slachtoffer] ) kapot zouden schieten als er geen geld kwam. Op 19 april 2020 verklaart [slachtoffer] dat hij eerst anders heeft verklaard (dat hij een gokprobleem had) omdat hij veel angst had, angst voor wat er ging gebeuren en angst voor de verdachte.[11] In het verhoor van [slachtoffer] op 21 april 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij geestelijk kapot werd gemaakt door de verdachte. Dat de verdachte ook het gezin van [slachtoffer] erbij betrok door te zeggen dat die Russen ook kinderen pakken. Hij kreeg steeds meer telefoontjes van de verdachte waardoor hij zich gepusht voelde, hij voelde zich psychisch verkracht.[12]

Op 22 september 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij al zijn hele leven door de verdachte wordt bewerkt en dat de verdachte hem verantwoordelijk maakte voor zijn problemen. De verdachte zei dat als hij, de verdachte, kapot zou gaan, hij ( [slachtoffer] ) ook kapot gemaakt zou worden. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zo bang was van het schreeuwen en tieren dat hij daar niet tegenop kon.[13]

[slachtoffer] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het van [benadeelde partij 1] onttrokken geld heeft afgegeven aan de verdachte, omdat hij altijd al bang voor de verdachte is geweest en door de verdachte constant onder druk werd gezet. De verdachte vertelde [slachtoffer] onder andere dat hij bij justitie € 2.000.000,00 schuld had en dat hij daarvoor geld moest hebben omdat anders heel zijn familie het huis uit zou moeten alsmede dat hij door de Russische maffia en andere onderwereldfiguren werd bedreigd. Volgens [slachtoffer] heeft de verdachte tegen hem gezegd dat als hij geen geld meer aan de verdachte zou afstaan, hem, [slachtoffer] , of zijn gezin anders iets zou overkomen. Op het moment dat [slachtoffer] tegen de verdachte zei dat hij geen geld meer kon regelen, werd de verdachte volgens [slachtoffer] ‘helemaal gek’.

Op 15 mei 2024 is [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris -inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor de verduistering bij [benadeelde partij 1] - opnieuw gehoord. Hij heeft daar verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat de verdachte hem altijd bewerkt heeft en dat hij altijd angst voor hem heeft gehad. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij nooit een gokverslaving heeft gehad en dat hij dat gezegd heeft uit angst omdat hij de waarheid niet durfde te spreken. Ook in tapgesprekken heeft hij de verdachte niet durven tegenspreken en altijd de verdachte willen pleasen door te zeggen dat de verdachte zijn maat was.

Verklaringen verdachte

De verdachte heeft op 20 april 2020 verklaard dat hij vanaf 2009/2010 een [uitkering] geniet. Dat hij in 2003/2004 eens geld heeft uitgeleend aan [slachtoffer] , 50.000 tot 60.000 euro. In 2018/2019 heeft hij zelf geld geleend van [slachtoffer] , alles bij elkaar ongeveer 175.000 of 180.000 euro. Dat geld heeft hij in termijnen contant gekregen. [slachtoffer] is al heel lang een kameraad van hem, ze zijn samen opgegroeid.[14]

Op 21 april 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij hem kon helpen met het lenen van geld, maar dat die mensen die dat geld lenen geen frisse jongens zijn. Hij moest van die jongens die dat geld zouden lenen, borg staan. Hij heeft aan [slachtoffer] verteld dat hij € 5.000,00 per week terug moest betalen. [slachtoffer] had op een gegeven moment veel achterstand. In totaal had [slachtoffer] een miljoen geleend. Door die betalingsachterstand had de verdachte problemen gekregen bij die jongens. Hij had al verschillende keren klappen op zijn rug gehad.[15]

Op 21 april 2020 heeft de verdachte tevens verklaard dat [betrokkene 1] een zwetsnaam is en dat er geen contacten zijn geweest tussen hem en de Russische maffia en dat Russische maffia onzin is. Hij heeft geen miljoenenschuld bij deze mensen. [betrokkene 3] is een gelogen naam.[16]

Op 22 april 2020 verklaart de verdachte dat wat hij verklaard heeft over die mannen die hem onder druk hebben gezet, is gelogen.[17]

Bij de rechter-commissaris op 19 april 2021 verklaart de verdachte dat het huis aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] verbouwd moest worden en dat hij daarvoor geld heeft geleend bij woekeraars. Wie dat zijn wil hij niet zeggen. Hij had 1,5 miljoen geleend bij die woekeraars. Hij werd onder druk gezet door die jongens en hij heeft die druk verlegd naar [slachtoffer] . [slachtoffer] gaf te weinig geld per week. Hij heeft een kogel aan [slachtoffer] gegeven.[18]

Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde een lening van € 1,2 miljoen (met 25% aan rente) bij woekeraars had afgesloten. Dit geld heeft hij onder andere gebruikt voor de verbouwing van de woning en het perceel aan [adres 2] . Deze woekeraars waren volgens de verdachte van de Russische maffia, die hij vanaf september 2019 per week zo’n € 5.000,00 tot € 7.000,00 moest gaan terugbetalen. Volgens de verdachte werd hij door deze woekeraars onder druk gezet, bedreigd en mishandeld. De verdachte heeft [slachtoffer] dan ook over deze bedreigingen verteld en die [slachtoffer] gevraagd hem te helpen met het terugbetalen van de voornoemde lening. Omdat de Russische maffia de verdachte enorm onder druk zette, wilde de verdachte met zijn verhalen over schulden en bedreigingen de druk ook bij [slachtoffer] neerleggen, aldus de verdachte.

Beoordeling hof

Het hof constateert dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep anders heeft verklaard dan tijdens zijn verhoren bij de politie, bijvoorbeeld over het bestaan van de Russische maffia dan wel “ [betrokkene 1] ” of “ [betrokkene 3] ”. Tijdens zijn verhoor van 21 april 2020 verklaarde de verdachte namelijk dat het bestaan van de Russische maffia onzin is, dat “ [betrokkene 1] ” niet bestaat, dat “ [betrokkene 3] ” een gelogen naam is en dat hij geen miljoenenschuld bij deze personen heeft. Dit strookt echter niet met wat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij juist wel een miljoenenschuld bij deze personen heeft, door de Russische maffia wordt bedreigd alsmede dat deze personen hem hebben klemgereden en mishandeld. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd is naar het oordeel van het hof echter op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd. De verdachte wil geen namen noemen van de woekeraars van wie hij geld heeft geleend of daar meer gegevens van verschaffen. Voorts laat de verdachte na het bestaan van de lening bij de woekeraars op enige andere wijze te onderbouwen of aannemelijk te maken. De verklaringen vinden derhalve geen steun in andere bewijsmiddelen. Het hof is dan ook van oordeel dat het veranderen alsmede het niet concretiseren van zijn verklaringen afdoet aan de geloofwaardigheid ervan.

Daartegenover staat de verklaring van [slachtoffer] die, hoewel hij in het begin verklaart gokverslaafd te zijn en niet onder druk te zijn gezet, op dat laatste vrij snel is terug gekomen omdat hij schoon schip wilde maken. Naar eventuele gokproblemen van [slachtoffer] is onderzoek gedaan door de politie.[19] Daaruit is gebleken dat, afgezien van enkele casinobezoeken per jaar, op geen enkele manier sprake is van een gokprobleem. [slachtoffer] heeft vervolgens in de latere verhoren bij de politie en als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg en bij de raadsheer-commissaris consistent verklaard over het onder druk en angst voor de verdachte afgeven van geldbedragen aan hem. De verklaringen van [slachtoffer] vinden ondersteuning in de observaties die zijn gedaan waar het gaat om de ontmoetingen op parkeerplaatsen tussen de verdachte en [slachtoffer] waar het geld werd overgedragen. Ook is een kogelpatroon aangetroffen op de werkplek van [slachtoffer] . Voorts blijkt uit de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden dat de verdachte spreekt in dreigende taal tegen [slachtoffer] over onder andere het onderweg zijn naar het Openbaar Ministerie, dat ze dadelijk allemaal in arrest zitten, dat hij weer op zijn flikker is geslagen, dat hij [betrokkene 1] moet betalen, dat hij getekend heeft voor 1,5 miljoen, dat hij een gigantisch probleem heeft met [betrokkene 3] en dat die Russen erbij zitten. De taps bevestigen de verklaringen van [slachtoffer] . Hoewel sommige getuigen verklaren nooit iets gemerkt te hebben van intimidatie door de verdachte richting [slachtoffer] zijn er ook getuigenverklaringen dat verdachte mensen kon intimideren ( [getuige 1] , pag. 1470), dat verdachte opvliegend en wispelturig is ( [getuige 2] , pag. 1474) en een grote mond had*( [getuige 3] , pag. 1490)*.

De verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] onder druk heeft gezet, door tegen [slachtoffer] te zeggen dat hij door de Russische maffia werd bedreigd.

Het hof gaat derhalve uit van de verklaringen van [slachtoffer] en acht deze betrouwbaar waar de verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Hieruit volgt dat [slachtoffer] uit angst geldbedragen aan verdachte heeft afgegeven en dat verdachte hem onder druk heeft gezet om steeds grote bedragen aan geld te geven.

Het hof is derhalve van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat de verdachte [slachtoffer] door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen en dat sprake is van afpersing.

Ad 2.

Met de verdediging is het hof van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer] kan worden afgeleid dat hij de verdachte niet heeft verteld over de verduisteringen bij [benadeelde partij 1] en dat hij tegen de verdachte vertelde dat hij gelden uit erfenissen of uit leningen had. Het hof komt echter niet tot een vrijspraak met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen.

Het hof acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer] door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen. Deze geldbedragen waren derhalve afkomstig uit eigen misdrijf (afpersing).

Met betrekking tot geldbedragen die de verdachte heeft verworven of voorhanden heeft gehad uit eigen misdrijf heeft te gelden dat de gedragingen van de verdachte (kennelijk) gericht moeten zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. De verdachte heeft de contante geldbedragen (onder meer) afgegeven aan zijn partner [medeverdachte] die deze bedragen heeft gestort op de rekening van het bedrijf [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ). Dit bedrijf had als activiteiten het bestickeren van voertuigen. Met betrekking tot de contante stortingen is door de verdachte voorgewend dat deze afkomstig waren van klanten van [bedrijf 2] . Echter is geen administratie aangetroffen ter onderbouwing hiervan. Ook had het bedrijf geen website en werd er geen reclame gemaakt. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen vermogensvergelijking met betrekking tot de verdachte. Hierin zijn de bevindingen opgenomen van door de politie alsmede door de inspecteurs van de Belastingdienst uitgevoerde zogenaamde derdenonderzoeken. De bouwstenen voor de totstandkoming van de vermogensvergelijking zijn bezien vanuit de belastingwetgeving. Uit analyse van de bankrekeningen van de verdachte is naar voren gekomen dat in de periode 2017 tot en met 2019 grote contante stortingen hebben plaats gevonden. Voorts zijn grote contante uitgaven gedaan aan verbouwingen van huis, aanleg tuin, aanschaf materialen, aanschaf dieren, kosten bruiloft en dergelijke, voor een bedrag van € 642.590,00. Het totale negatieve resultaat uit de vermogensvergelijking over de jaren 2017 tot en met 2019 van de verdachte bedraagt € 1.150.977,00. Dit geeft aan dat de verdachte meer uitgaven dan ontvangsten heeft gehad en dat derhalve sprake is van een bij de Belastingdienst onbekende inkomstenbron. De verdachte heeft met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten.

Uit een en ander blijkt dat de verdachte de (van afpersing afkomstige) gelden enerzijds gebruikte om contante betalingen te doen met betrekking tot de verbouwing aan de woning en het perceel aan de [adres 2] en om (luxe) goederen mee aan te schaffen. Tevens gaf de verdachte een groot deel van de door hem van [slachtoffer] ontvangen geldbedragen aan [medeverdachte] , die zij vervolgens op bankrekeningen van haarzelf, van haar kinderen of van haar bedrijf stortte. Daarmee staat vast dat de verdachte het van misdrijf afkomstig geld heeft verworven en/of voorhanden gehad en daarbij heeft getracht de criminele herkomst te verhullen en/of heeft gebruikt en/of deels heeft omgezet en/of overgedragen.

Het hof acht derhalve bewezen dat sprake is van witwassen. Gelet op de lange periode alsmede de frequentie van de handelingen is sprake van een gewoonte.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 2 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

afpersing.

Het in de zaak met parketnummer 03-185636-20 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De verdediging heeft het hof, in geval het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de medische gesteldheid van de verdachte, de overeenkomst die de verdachte met de Belastingdienst op 20 december 2021 heeft gesloten, het feit dat de verdachte na de onderhavige strafzaak nooit meer met politie en/of justitie in aanmerking is gekomen alsmede de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] consequent en telkens weer op een dwingende wijze te zeggen dat hij veel geld nodig had en [slachtoffer] te wijzen op de gevolgen als de verdachte dat geld niet zou hebben. De verdachte dreigde in verschillende gesprekken bovendien met geweld richting hemzelf, zijn familie en richting [slachtoffer] en zijn familie. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met dit gedrag een dreigende situatie heeft doen ontstaan en [slachtoffer] angst heeft bezorgd. De verdachte heeft kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en is daarbij geheel voorbijgegaan aan de gevoelens van en de mogelijke psychische gevolgen voor [slachtoffer] . Voorts is bewezenverklaard dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2020 in Nederland schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en ook op de openbare orde. Wanneer het gaat om witwassen op een schaal als in deze zaak aan de orde is, is sprake van de maatschappij ondermijnend gedrag.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder (onherroepelijk) is veroordeeld. Deze veroordelingen zijn echter van langer geleden en het hof zal daaraan bij de straftoemeting in deze zaak geen gewicht toekennen.

Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Door en namens de verdachte is in dit verband naar voren gebracht dat hij 2 kinderen heeft, in verband met pijn aan zijn rug sinds 2008 arbeidsongeschikt is, een [uitkering] geniet en kampt met verschillende gezondheidsproblemen.

Voorts neemt het hof in de straftoemeting nog mee dat de verdachte met zijn handelen veel personen heeft meegesleept, waardoor deze personen en hun families financieel nadeel hebben ondervonden dan wel geruïneerd zijn. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een straf als door de rechtbank is opgelegd en door advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met de nare gevolgen dan wel het financiële nadeel die anderen door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte hebben ondervonden alsmede de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Alle omstandigheden afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.

Redelijke termijn

Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

Het hof stelt vast dat de verdachte in deze zaak door de politie voor het eerst is verhoord op 20 april 2020, terwijl de rechtbank op 6 juli 2023 vonnis heeft gewezen. In het onderhavige geval heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof neemt het eerste verhoor van de verdachte als uitgangspunt voor het begin van de redelijke termijn. Aldus is de redelijke termijn in eerste aanleg met 22 maanden overschreden.

Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 14 juli 2023 hoger beroep is ingesteld en het hof heden op 1 juli 2025 – en aldus niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 7 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.

Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn 2 harddisks, 5 luchtbuksen en een rek in beslag genomen. Deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.534.778,78.

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 4.230.466,90, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.

De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te bevestigen.

Ingeval van enige bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een disproportionele belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht om de zaak aan te houden, nu er ter terechtzitting in hoger beroep namens de benadeelde partij nieuwe informatie naar voren is gebracht en de raadsman van de verdachte voor een correcte verdediging meer voorbereidingstijd nodig heeft.

Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van gelden die de verdachte door middel van afpersing van [slachtoffer] heeft verkregen. Vaststaat dat [slachtoffer] daartoe gelden van de benadeelde partij heeft verduisterd en hij deze gelden deels of grotendeels onder bedreiging van geweld aan de verdachte heeft afgegeven. Het hof is van oordeel dat hierdoor aan de benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht.

Uit de pleitnota van de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep blijkt dat de benadeelde partij haar pijlen niet alleen op de verdachte (en de medeverdachte(n)) heeft gericht, maar ook op een drietal banken en de (toenmalige) accountant van de benadeelde omdat deze partijen kennelijk nalatig zouden zijn geweest door uitvoering te geven aan de opdrachten van [slachtoffer] en onvoldoende controle zouden hebben uitgeoefend, en daarom uit anderen hoofde aansprakelijk worden geacht voor de schade. De benadeelde heeft met een aantal van deze partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten en heeft tegen twee banken een civiele procedure geëntameerd.

De omvang van de schade die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte laat zich hierdoor in dit geding niet eenvoudig vaststellen. Het vaststellen van de schade is aldus complex en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal daarom bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.489,65.

Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.

Voorlopige hechtenis

Ter terechtzitting heeft de verdediging onder verwijzing naar artikel 67a, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit verzoek moet worden afgewezen.

Het hof wijst dit verzoek af gelet op de straf die het zal opleggen voor de bewezenverklaarde feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 317, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 1 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 03-185636-20 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-108689-20 onder 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 03-185636-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 (zesenzestig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

  1. STK Harddisk;

  2. STK Harddisk;

  3. STK Luchtbuks;

  4. STK Luchtbuks;

  5. STK Luchtbuks;

  6. STK Luchtbuks;

  7. STK Luchtbuks;

  8. STK Rek.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Compenseert de proceskosten aldus dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.

Wijst af het ter terechtzitting van 27 mei 2025 gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Aldus gewezen door: mr. J. Platschorre, voorzitter, mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier, en op 1 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door de Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeknummer [onderzoeknummer] , onderzoeknaam [onderzoeksnaam] , [BVH nummer] , gesloten op 13 november 2020, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 3358.

Proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 28 september 2019, dossierpagina’s 286 tot en met 424.

Proces-verbaal nader verhoor aangever d.d. 5 maart 2020, dossierpagina’s 430 tot en met 435.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, dossierpagina’s 462 tot en met 464.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, dossierpagina’s 462 tot en met 464.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 16 april 2020, dossierpagina’s 1257 tot en met 1262.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 16 april 2020, dossierpagina’s 1263 tot en met 1271.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 17 april 2020, dossierpagina’s 1273 tot en met 1283.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 18 april 2020, dossierpagina’s 1285 tot en met 1298.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 18 april 2020, dossierpagina 1290.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 19 april 2020, dossierpagina’s 1299 tot en met 1308.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 1310 tot en met 1313.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] (met bijlagen) d.d. 22 september 2020, dossierpagina’s 1354 tot en met 1401.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2020, dossierpagina’s 1450 tot en met 1458.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlage) d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 1460 tot en met 1466.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlagen) d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 3090 tot en met 3109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlagen) d.d. 22 april 2020, dossierpagina’s 3110 tot en met 3119.

Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 april 2021.

Proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek bij [casino] d.d. 12 februari 2021.


Voetnoten

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door de Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeknummer [onderzoeknummer] , onderzoeknaam [onderzoeksnaam] , [BVH nummer] , gesloten op 13 november 2020, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 3358.

Proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 28 september 2019, dossierpagina’s 286 tot en met 424.

Proces-verbaal nader verhoor aangever d.d. 5 maart 2020, dossierpagina’s 430 tot en met 435.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, dossierpagina’s 462 tot en met 464.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, dossierpagina’s 462 tot en met 464.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 16 april 2020, dossierpagina’s 1257 tot en met 1262.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 16 april 2020, dossierpagina’s 1263 tot en met 1271.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 17 april 2020, dossierpagina’s 1273 tot en met 1283.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 18 april 2020, dossierpagina’s 1285 tot en met 1298.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 18 april 2020, dossierpagina 1290.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 19 april 2020, dossierpagina’s 1299 tot en met 1308.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 1310 tot en met 1313.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] (met bijlagen) d.d. 22 september 2020, dossierpagina’s 1354 tot en met 1401.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2020, dossierpagina’s 1450 tot en met 1458.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlage) d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 1460 tot en met 1466.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlagen) d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 3090 tot en met 3109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlagen) d.d. 22 april 2020, dossierpagina’s 3110 tot en met 3119.

Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 april 2021.

Proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek bij [casino] d.d. 12 februari 2021.