Arrest inhoud

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.334.781/01 Zaaknummer rechtbank: : 4354691 CV EXPL 15-6330

arrest van 15 juli 2025

in de zaak van

Dexia Nederland B.V., gevestigd in Amsterdam, appellante, hierna te noemen: Dexia, advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,en

  1. [geïntimeerde 2], beiden wonende in [woonplaats] , geïntimeerden, hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde 1] c.s., advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1 De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 31 augustus 2023.

2 De procedure in hoger beroep

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

2.2. Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De kern van de zaak

3.1. Deze zaak gaat over effectenleaseovereenkomsten, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde 1] c.s. via een tussenpersoon ( [naam] Advies B.V. (hierna: [naam] Advies)). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde 1] c.s. is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, moet Dexia de volledige schade van [geïntimeerde 1] c.s. vergoeden.

3.2. Dexia heeft primair gevorderd (verkort weergegeven) dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de vijf met [geïntimeerde 1] c.s. afgesloten overeenkomsten € 13.764,77 verschuldigd is, althans wat zij onder het hofmodel aan [geïntimeerde 1] c.s. verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft Dexia primair geëist om [geïntimeerde 1] c.s. te veroordelen tot terugbetaling van € 7.375,70, welk bedrag volgens Dexia onverschuldigd is betaald.

3.3. Dexia heeft subsidiair gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [geïntimeerde 1] c.s. met het sluiten van de overeenkomsten 4 en 5 (resp. nr. [nummer 1] en [nummer 2] ) niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last. Daarnaast heeft zij subsidiair gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [geïntimeerde 1] c.s. met het sluiten van de overeenkomsten 1, 2 en 3 (resp. nr. [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] ) wél werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last.

3.4. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [geïntimeerde 1] c.s. met het sluiten van de overeenkomsten 4 en 5 niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last. Tevens heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [geïntimeerde 1] c.s. met het sluiten van de overeenkomsten 1, 2 en 3 wél werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last. De kantonrechter heeft de overige (primaire) vorderingen van Dexia afgewezen. De kantonrechter oordeelde daartoe kort gezegd dat voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten 1, 2 en 3 met [geïntimeerde 1] c.s. [naam] Advies tevens als financieel adviseur was opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, zodat Dexia tegenover [geïntimeerde 1] c.s. aansprakelijk is voor zijn volledige schade (en dat is meer dan de schade die Dexia in het kader van haar primaire vorderingen bereid was te aanvaarden).

4 De beoordeling

4.1. Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.

4.2. In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en tot het alsnog toewijzen van haar (primaire) vordering.

4.3. [geïntimeerde 1] c.s. heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

Verjaring

4.4. Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. gaat niet op. De vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. zijn gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart door verloop van vijf jaren vanaf het moment waarop [geïntimeerde 1] c.s. daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon (art. 3:310 lid 1 BW), in dit geval na beëindiging van de overeenkomsten. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Voor het antwoord op de vraag of een schriftelijke mededeling voldoet aan de vereisten voor een stuitingshandeling is beslissend of sprake is van een voldoende duidelijke waarschuwing aan Dexia dat zij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat zij de beschikking houdt over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door [geïntimeerde 1] c.s. ingestelde vordering kan verweren. Of de schriftelijke mededeling voldoet hangt niet alleen af van de inhoud van de mededeling, maar ook van de context waarin deze werd gedaan en de overige omstandigheden van het geval. Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. [1]

4.5. [geïntimeerde 1] c.s. heeft Dexia binnen vijf jaar na beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten een (eerste) sommatiebrief gestuurd. In die sommatiebrief heeft [geïntimeerde 1] c.s. zich onder meer beroepen op art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) en heeft [geïntimeerde 1] c.s. Dexia gesommeerd om alle door [geïntimeerde 1] c.s. onder de effectenleaseovereenkomsten betaalde bedragen terug te betalen. Vervolgens heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s. telkens binnen een termijn van vijf jaar een nieuwe stuitingsbrief aan Dexia gezonden dan wel een opt-outverklaring (eveneens met stuitende werking) afgelegd.

4.6. Gelet op de inhoud van de sommatiebrieven en de context waarin deze aan Dexia zijn gestuurd, moet het Dexia duidelijk zijn geweest dat zij rekening moest houden met de mogelijkheid dat de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. alsnog geldend gemaakt zou worden. Ook moet het Dexia duidelijk zijn geweest tegen welke (toekomstige) vordering van [geïntimeerde 1] c.s. zij zich in dat geval zou moeten verweren. In de sommatiebrieven staat immers welke verwijten [geïntimeerde 1] c.s. Dexia maakt ter zake de effectenleaseovereenkomsten. Dit alles betekent dat met de hiervoor genoemde brieven en opt-out verklaring de verjaring van de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. steeds tijdig is gestuit.

4.7. Voor zover Dexia nog stelt dat de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is gebaseerd op schending van art. 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: ‘NR 1999’) en dat deze vordering wel is verjaard, gaat dat verweer niet op. De vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is gegrond op art. 6:162 BW. Het feit dat [geïntimeerde 1] c.s. aanvoert dat Dexia een wettelijke plicht heeft geschonden, namelijk art. 41 NR 1999, betekent niet dat er sprake is van een van de onrechtmatige daad-grondslag te onderscheiden vordering gegrond op art. 41 NR 1999. Voor het stuiten van de vordering op grond van onrechtmatige daad was het niet nodig dat [geïntimeerde 1] c.s. ook expliciet in zijn stuitingsberichten vermeldde dat hij Dexia onrechtmatig handelen verweet specifiek (ook) op grond van art. 41 NR 1999.

Juridisch kader

4.8. Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerde 1] c.s. onrechtmatig indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde 1] c.s. (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde 1] c.s. is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde 1] c.s. [naam] Advies als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder a) en b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang.[2]

Advisering

4.9. Er is sprake van niet-toegestane advisering indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden is van belang of de tussenpersoon al dan niet:

Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten.[3]

4.10. [geïntimeerde 1] c.s. heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop [naam] Advies in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, onder het kopje “Advisering door [naam] Advies B.V.” in het eerste processtuk van [geïntimeerde 1] c.s. in eerste aanleg. De stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde 1] c.s. heeft een of meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een bij naam genoemde medewerker van [naam] Advies. Daarbij is besproken dat [geïntimeerde 1] c.s. (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde 1] c.s. daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde 1] c.s. door de medewerker van [naam] Advies geadviseerd om de specifieke effectenleaseproducten van Dexia af te nemen. Deze producten waren volgens de medewerker van [naam] Advies geschikt voor de situatie van [geïntimeerde 1] c.s. [geïntimeerde 1] c.s. heeft op het advies van de medewerker van [naam] Advies vertrouwd en heeft dit advies opgevolgd. Vervolgens is [geïntimeerde 1] c.s. de effectenleaseovereenkomsten aangegaan, aldus [geïntimeerde 1] c.s.

4.11. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde 1] c.s. en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde 1] c.s. betrokken is geweest. Deze laatste omstandigheid brengt volgens Dexia mee, dat van haar niet kan worden gevergd de betwisting van de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. nader te motiveren. [geïntimeerde 1] c.s. kan volgens Dexia niet volstaan met een algemene beschrijving van de vermeende vaste werkwijze van de tussenpersoon en de (blote) stelling dat een dergelijke werkwijze ook in het geval van [geïntimeerde 1] c.s. van toepassing zou zijn geweest. Dexia voert verder aan dat de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde 1] c.s. aan gebeurtenissen die zich meer dan 20 jaar geleden afgespeeld hebben. Ook betoogt Dexia dat een onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen van een afnemer altijd noodzakelijk is om tot de conclusie te kunnen komen dat een beleggingsproduct als geschikt voor een afnemer is gepresenteerd. [geïntimeerde 1] c.s. heeft volgens Dexia echter onvoldoende gesteld of onderbouwd op welke wijze de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die zij als geschikt voor [geïntimeerde 1] c.s. heeft voorgesteld en die berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde 1] c.s.. Ten slotte stelt Dexia dat [geïntimeerde 1] c.s. beweert dat de tussenpersoon altijd een gepersonaliseerde aanbeveling deed, maar dat er in veel gevallen helemaal niet is vast te stellen welke werkwijze een tussenpersoon had en of in het concrete geval een gepersonaliseerde aanbeveling is gedaan.

4.12. Het hof overweegt als volgt. In de vele procedures die Dexia inmiddels heeft gevoerd over de door haar verkochte effectenleaseproducten, is duidelijk geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet, juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Dexia wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren, maar dat de producten ook onderdeel waren van een specifiek op de persoon toegesneden advies. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen, heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.

4.13. De door [geïntimeerde 1] c.s. geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde 1] c.s., (ii) [geïntimeerde 1] c.s. het financiële doel aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde 1] c.s. heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde 1] c.s., en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde 1] c.s. overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde 1] c.s., bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde 1] c.s. de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.

4.14. Dexia heeft de door [geïntimeerde 1] c.s. geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerde 1] c.s. over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van de [naam] Advies, met wie [geïntimeerde 1] c.s. ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde 1] c.s. om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.

4.15. Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde 1] c.s. in de zin van HR 10 juni 2022.

4.16. Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit HR 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.

4.17. Dexia heeft verder nog aangevoerd dat alle cliëntenremisiers destijds geregistreerd waren bij de STE (nu AFM), dat de STE/AFM actief contact onderhield met zowel Dexia als de cliëntenremisiers en dat de STE/AFM nooit hebben laten weten dat de handelwijze in strijd was met de wet en zij daaraan ook het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet. Dat verweer gaat niet op. Voor zover Dexia erop heeft vertrouwd dat de STE/AFM erop zouden toezien dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet, komt dit voor haar rekening en risico. Voor de beoordeling van haar privaatrechtelijke aansprakelijkheid is niet doorslaggevend hoe de STE/AFM destijds oordeelde over de handelwijze van tussenpersonen die voor Dexia effectenleaseovereenkomsten verkochten. Het gaat er in relatie tot [geïntimeerde 1] c.s. om of de handelwijze van [naam] Advies is aan te merken als ‘advies’ in de betekenis die de Hoge Raad daaraan geeft in de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022.

4.18. Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing uit 2022, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie of de Hoge Raad.

Wetenschap Dexia

4.19. [geïntimeerde 1] c.s. heeft gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde 1] c.s. was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde 1] c.s.is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde 1] c.s..

4.20. Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde 1] c.s. en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleasovereenkomsten tegenover [geïntimeerde 1] c.s. als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat [naam] Advies aan de eisen van art. 41 NR 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom haar zij in dit geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde 1] c.s. door [naam] Advies werd geadviseerd. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat [naam] Advies [geïntimeerde 1] c.s. advies heeft gegeven.

4.21. Dexia heeft ook in dit verband aangevoerd dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de tussenpersonen zonder vergunning geen advies mochten verstrekken. Wat hier ook van zij, in verhouding tot haar afnemers, ligt op Dexia, als professionele effecteninstelling, het risico van de mogelijk (achteraf) onjuiste afweging over wat vergunningplichtig advies inhoudt of het ontbreken van signalen van de STE/AFM dat [naam] Advies adviseerde. Hierbij komt dat dat het hof hiervoor al heeft vastgesteld dat Dexia wist of behoorde te weten dat [naam] Advies [geïntimeerde 1] c.s. advies heeft gegeven.

4.22. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Verklaring voor recht

4.23. Dexia komt met haar voorwaardelijke grief V op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Nu de grieven I tot en met IV niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, behoeft deze grief geen verdere behandeling.

Conclusie

4.24. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerde 1] c.s. volledig dient te vergoeden.

4.24. Het hof passeert de stelling van Dexia dat [geïntimeerde 1] c.s. in strijd met art. 85 lid 4 Rv heeft gehandeld door bij memorie van antwoord 54 producties over te leggen. Het gaat vrijwel uitsluitend om stukken die bekend zijn bij de advocaten van beide partijen en die in bijna alle Dexia-zaken overgelegd plegen te worden. Er zijn slechts een paar producties overgelegd die specifiek op deze zaak zien en op die producties heeft Dexia – naar eigen zeggen – bij akte gereageerd.

4.25. De door [geïntimeerde 1] c.s. geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [geïntimeerde 1] c.s. betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, een en ander volgens de door Dexia overgelegde financiële overzichten waarvan de juistheid door [geïntimeerde 1] c.s. niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Het voorgaande betekent voor de onderhavige inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte (ECLI:NL:HR:2015:1198). Daarbij geldt dat er geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting reeds verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Slechts over het nadeel dat na voormelde wijze van voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen (ECLI:NL:HR:2017:164, rov. 3.6.3). Indien in het verleden een uitbetaling op grond van het hofmodel heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [geïntimeerde 1] c.s. aan Dexia tot de voldoening door Dexia. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).

Slotsom en proceskosten

4.26. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.27. Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5 De uitspraak

Het hof:

5.1. bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;

5.2. veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punten × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;

5.3. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;

5.4. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, C.A. Joustra en J.W. Frieling, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer.

HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:274.

HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.

HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.


Voetnoten

HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:274.

HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.

HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.