ECLI:NL:GHARL:2024:3553 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 7 mei 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
kamer als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie
Overeenkomstig artikel 2:11 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS) heeft de advocaat-generaal de rechterlijke uitspraak en het certificaat aan het hof voorgelegd. Daaruit blijkt van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [land] , verder te noemen: de veroordeelde,
door het Hof van beroep Antwerpen (België) op 30 augustus 2023 de internering is bevolen in een inrichting aangewezen door de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij van de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank. De advocaat-generaal heeft opmerkingen ingediend bij voornoemde stukken.
OVERWEGINGEN
Het hof heeft te beoordelen:
Dubbele strafbaarheid De vrijheidsbenemende straf is opgelegd voor – kort gezegd – belaging.
Het feit levert naar Nederlands recht op: Belaging.
Het toepasselijke strafmaximum naar Nederlands recht is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Nationaliteit en woon- of verblijfplaats veroordeelde De veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft zijn vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland.
Instemming van de veroordeelde De veroordeelde heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 2:3, aanhef en onder c, van de WETVVS. Overige overwegingen Uit de stukken blijkt niet van aanwijzingen voor het bestaan van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:13 van de WETVVS.
Aanpassing sanctie Het Hof van Beroep Antwerpen heeft de internering van veroordeelde bevolen en daartoe, mede door overneming van de gronden van het vonnis in de zaak van veroordeelde van 26 mei 2023 door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, overwogen dat veroordeelde:
Bij dit oordeel heeft het Hof van Beroep het deskundigenverslag van de psychiater dr. [psychiater] van 27 februari 2023 betrokken. In dat verslag wordt geconcludeerd dat sprake is van de diagnose schizofrenie, dat het risico op (toekomstige) stalking gepaard met geweld hoog is en dat een “forensische residentiële behandeling met een zeker niveau van beveiliging opportuun lijkt” (het hof begrijpt: een klinische opname in een gesloten setting). Naar aanleiding van een verzoek om aanvullende informatie van het hof hebben de Belgische autoriteiten, onder verwijzing naar de (Belgische) Wet betreffende de internering van personen van 5 mei 2014, toegelicht dat de internering van personen met een geestesstoornis een veiligheidsmaatregel is die er zowel toe strekt de maatschappij te beschermen als ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij. De maatregel is van onbepaalde duur en is jaarlijks verlengbaar. De Kamer tot Bescherming van de Maatschappij beslist over invrijheidstelling op proef.
Het hof dient te bezien of de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie aanleiding geeft tot aanpassing. Het Nederlandse recht kent de interneringsmaatregel niet, maar de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege stemt in aard en strekking het meest overeen met deze maatregel. Daaraan doet het bestaan van een aantal punten van verschil in de regelingen van de maatregelen niet af. Dat betekent dat de uitspraak kan worden erkend en de sanctie ten uitvoer kan worden gelegd. Het hof zal op grond van artikel 2:11, vijfde lid, van de WETVVS de opgelegde interneringsmaatregel aanpassen.
Het hof overweegt dat aanpassing van de interneringsmaatregel in de maatregel van terbeschikkingstelling niet leidt tot een verzwaring van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde als bedoeld in artikel 2:11, zesde lid WETVVS. Weliswaar kan een geïnterneerde iedere zes maanden mogelijkheid van beroep verzoeken om opheffing van de betreffende maatregel, met de tegen de dienaangaande gegeven beslissing, maar uit het dossier blijkt niet van een omstandigheid op grond waarvan met zekerheid of met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden bepaald wanneer veroordeelde in België in vrijheid zal worden gesteld, terwijl bovendien in Nederland terbeschikkingstelling als vorenbedoeld steeds na één of twee jaar wordt getoetst door een rechterlijk college. Gelet op de hiervoor weergegeven vaststellingen en het bepaalde in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht moet de bevolen internering worden gewijzigd in terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het Hof van Beroep Antwerpen heeft ten aanzien van de door veroordeelde gepleegde belaging vastgesteld dat veroordeelde gedurende bijna anderhalf jaar telkens contact zocht met hetzelfde slachtoffer, en dat gelet op de aard en de frequentie van de gedragingen alsook de diverse verklaringen van het slachtoffer sprake is van een misdrijf waarbij de psychische integriteit van een derde aangetast of bedreigd wordt. Het hof stelt vast dat in de uitspraak en de motivering van de oplegging van de interneringsmaatregel besloten ligt dat de maatregel, naar Nederlands recht, is opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is daarom niet in duur gemaximeerd tot vier jaar.
Op grond van het voorgaande ziet het hof aanleiding te bepalen dat de maatregel van terbeschikkingstelling op het moment van de overdracht van de tenuitvoerlegging aan Nederland een verlengingstermijn heeft van één jaar. Aan het einde van die termijn zal moeten worden geoordeeld over de noodzaak tot verlenging van de maatregel. Het hof acht het noodzakelijk dat met het oog op die eventuele verlenging van de maatregel een multidisciplinaire rapportage wordt opgemaakt als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof adviseert de minister om de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost- Nederland en de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, als bevoegde instanties aan te wijzen om een (eventuele) vordering tot verlenging van de maatregel in te dienen respectievelijk te beoordelen.
OORDEEL
Het hof is van oordeel dat:
er geen gronden zijn om de inwilliging van het verzoek tot tenuitvoerlegging van de straf te weigeren; het feit die aan de veroordeling ten grondslag ligt, ook naar Nederlands recht strafbaar is en het eerder vermelde strafbare feit oplevert; de aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden aangepast tot de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, met een termijn van verlenging van één jaar; in het kader van een eventuele verlenging van de maatregel een multidisciplinaire rapportage dient te worden opgemaakt als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Aldus gegeven in raadkamer van het hof op 8 mei 2024 door: mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. O.G. Schuur en mr. T. Bertens , raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier.