ECLI:NL:GHAMS:2025:2425 - Hof Amsterdam: Bestuurder niet geslaagd tegenbewijs te leveren voor aansprakelijkheid - 16 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof oordeelt dat een bestuurder niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen het bewijsvermoeden dat hij persoonlijk aansprakelijk is. Vaststaat dat hij heeft bewerkstelligd dat de vennootschap een terugbetalingsverplichting niet nakwam, terwijl zij daartoe wel in staat was en geen verhaal meer bood.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I (handel)
zaaknummers : 200.297.113/01 en 200.298.583/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/287062/HA ZA 19-247
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2025
in zaak 200.297.113/01 van
WINDLIFE ENERGY B.V., gevestigd te Amsterdam, appellante, advocaat: mr. E. van der Wiel te Woerdense Verlaat (onttrokken),
tegen
RWJ WIND PROJECTS B.V., gevestigd te Otterlo, geïntimeerde, advocaat: mr. M. Breur te 's-Gravenhage.
en
in zaak 200.298.583/01 van
RWJ WIND PROJECTS B.V., gevestigd te Otterlo, appellante, advocaat: mr. M. Breur te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] , wonende te [plaats] , geïntimeerde, advocaat: mr. E. van der Wiel te Woerdense Verlaat (onttrokken).
Partijen worden hierna Windlife Energy, RWJ en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 18 maart 2025, gewezen in beide zaken. De nummering van het tussenarrest wordt hierna voortgezet.
7 Het verloop van de procedure
zaak 200.297.113/01
7.1. Bij het tussenarrest van 18 maart 2025 heeft het hof iedere verdere beslissing aangehouden. De advocaat van Windlife Energy, mr. Van der Wiel, heeft zich onttrokken op 15 april 2025. Op de daarvoor bepaalde data 20 mei en 3 juni 2025 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld.
zaak 200.298.583/01
7.2. Bij het tussenarrest van 18 maart 2025 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij als bestuurder van Windlife Energy heeft bewerkstelligd dat de met RWJ overeengekomen verplichting tot terugbetaling van het bedrag van € 250.000 door Windlife Energy niet werd nagekomen hoewel zij daartoe wel in staat was, waarbij [geïntimeerde] het ertoe heeft geleid dat Windlife Energy geen verhaal meer biedt voor de als gevolg daarvan door RWJ geleden schade. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
7.3. Bij memorie van 15 april 2025 heeft [geïntimeerde] een eigen verklaring overgelegd en gevraagd om uitstel van vier weken voor nadere bewijslevering. In deze memorie heeft de advocaat van [geïntimeerde] , mr. Van der Wiel, aangekondigd zich te zullen onttrekken, wat bij H-formulier van dezelfde dag is gebeurd.
7.4. De zaak is verwezen naar de rol van 20 mei en vervolgens 3 juni 2025 voor het stellen van een nieuwe advocaat en voor nadere bewijslevering. Er heeft zich op deze data geen nieuwe advocaat gesteld, en van de mogelijkheid tot nadere bewijslevering is geen gebruik gemaakt.
7.5. Op 1 juli 2025 heeft RWJ een antwoordmemorie genomen.
7.6. Ten slotte is in beide zaken een datum voor arrest bepaald.
8 Beoordeling
zaak 200.297.113/01
8.1. Zoals in het tussenarrest is overwogen, zal het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen RWJ en Windlife Energy worden bekrachtigd.
8.2. Windlife Energy is de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van RWJ in hoger beroep als volgt:
-
griffierecht € 5.610
-
salaris advocaat € 8.856 (2 punten x € 4.428)
Totaal € 14.466.
8.3. De door RWJ gevorderde nakosten en wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
zaak 200.298.583/01
8.4. Het hof overweegt dat de memorie van 15 april 2025 geen toelichting bevat op de daarbij overgelegde eigen verklaring van [geïntimeerde] , zodat niet duidelijk is uit welke van in deze verklaring genoemde feiten en omstandigheden volgens [geïntimeerde] volgt dat de in het tussenarrest voorshands bewezen geachte stelling niet juist is. Alleen al om deze reden is [geïntimeerde] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
8.5. In genoemde eigen verklaring van [geïntimeerde] wordt overigens slechts gesteld dat een betaling van circa € 1 miljoen door Enel, die aanvankelijk was voorzien in 2022, uiteindelijk niet door Windlife Green is ontvangen. Uit wat het hof al heeft overwogen in 5.20-5.24 van het tussenarrest volgt dat het niet ontvangen van deze betaling niet afdoet aan de feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof het bewijsvermoeden heeft aangenomen. Zo volgt uit wat is overwogen in 5.22 dat Windlife Energy ten tijde van het bestreden vonnis van 14 april 2021 in staat moest worden geacht de vordering van € 250.000 te voldoen, ook zonder de desbetreffende laatste betaling door Enel. De stelling in de eigen verklaring van [geïntimeerde] dat Windlife Energy of een andere Windlife vennootschap sinds 2020 nimmer € 250.000 op hun bankrekeningen hebben gehad, verdraagt zich niet met de in 5.20-5.22 van het tussenarrest genoemde feiten en omstandigheden en is niet met bewijsstukken gestaafd, zodat het hof daaraan geen gewicht toekent. [geïntimeerde] heeft verder niet uitgelegd wat er sinds het bestreden vonnis is gebeurd dat ertoe zou hebben geleid dat de financiële situatie van Windlife Energy zodanig zou zijn verslechterd dat de vordering van RWJ niet meer kon worden voldaan.
8.6. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, zodat vaststaat dat hij als bestuurder van Windlife Energy heeft bewerkstelligd dat de met RWJ overeengekomen verplichting tot terugbetaling van het bedrag van € 250.000 door Windlife Energy niet werd nagekomen hoewel zij daartoe wel in staat was, waarbij [geïntimeerde] het ertoe heeft geleid dat Windlife Energy geen verhaal meer biedt voor de als gevolg daarvan door RWJ geleden schade. Vanwege dit onrechtmatig handelen is [geïntimeerde] daarom voor deze schade aansprakelijk.
8.7. Voor zover [geïntimeerde] een beroep heeft gedaan op verjaring van de vordering van RWJ jegens hem uit onrechtmatige daad wordt dit beroep verworpen, aangezien deze vordering na 1 juli 2018 is ontstaan en de eis in deze zaak tijdig is ingesteld bij dagvaarding van 21 maart 2019.
8.8. Bij het achterwege blijven van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , zou de vordering van RWJ van € 250.000 zijn betaald. Dit zou uiterlijk op 1 januari 2019 zijn gebeurd, zo heeft [geïntimeerde] niet bestreden. De omvang van de schade bedraagt daarom in hoofdsom € 250.000. [geïntimeerde] is voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk naast RWJ. De over de hoofdsom door [geïntimeerde] verschuldigde wettelijke rente van artikel 6:119 BW is toewijsbaar vanaf 1 januari 2019.
8.9. Uit het voorgaande volgt dat grief 2 van RWJ slaagt. Het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen RWJ en [geïntimeerde] zal worden vernietigd en de primair gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan RWJ van een bedrag van € 250.000 te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2019 zal worden toegewezen.
8.10. RWJ vordert [geïntimeerde] te veroordelen in de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, voor zover de vordering ziet op het ten laste van [geïntimeerde] gelegde beslag. De door [geïntimeerde] aan RWJ te betalen beslagkosten worden begroot op € 639 voor griffierecht en op € 614 voor salaris advocaat, dus in totaal € 1.253. Eventuele overige beslagkosten zijn bij gebreke van daarop betrekking hebbende beslagstukken niet toewijsbaar.
8.11. [geïntimeerde] is de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van RWJ in eerste aanleg, met inachtneming van de verdeling zoals bepaald in 4.15 van het bestreden vonnis, als volgt:
-
explootkosten € 81,83
-
griffierecht € 4.030,-
-
salaris advocaat € 7.473,- (3 punten x € 2.491)
Totaal € 11.584,83 / 2 = € 5.792,42.
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van RWJ in hoger beroep als volgt:
-
explootkosten € 98,52
-
griffierecht € 5.610,-
-
salaris advocaat € 13.284,- (3 punten x € 4.428)
Totaal € 18.992,52.
8.12. De door RWJ gevorderde nakosten en wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de beslag- en proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
8.13. Ten slotte zal worden toegewezen de door RWJ gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] om al wat RWJ ter uitvoering van het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen RWJ en [geïntimeerde] , aan [geïntimeerde] heeft betaald, terug te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
9 Beslissing
Het hof:
in zaak 200.297.113/01
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen RWJ en Windlife Energy;
veroordeelt Windlife Energy in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van RWJ vastgesteld op € 14.466 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in zaak 200.298.583/01
vernietigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen RWJ en [geïntimeerde] , en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan RWJ van een bedrag van € 250.000 te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2019 tot de dag van betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van RWJ vastgesteld op € 1.253 voor de beslagkosten, € 5.792,42 voor de eerste aanleg, € 18.992,52 voor het hoger beroep, en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] om al wat RWJ ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan RWJ terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, S.C.H. Molin en J. van Overeem en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.