Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2384 - Sorteerinstallatie: Non-conformiteit en verzuim zonder ingebrekestelling - 16 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:238416 september 2025

Essentie

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat een geleverd detectiesysteem voor garnalen non-conform is. Gezien de ernst en aanhoudende aard van de gebreken, de vruchteloze herstelpogingen en de grote gevolgen voor de koper, is verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden. De ontbinding van de overeenkomst is daarom rechtsgeldig.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.333.490/01 rol-/zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/325469 / HA ZA 22-137

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2025

inzake

[appellant] h.o.d.n. [appellant], wonende te [plaats 1] , gemeente Hollands Kroon, appellant, advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,

tegen

[geïntimeerde] , gevestigd te [plaats 2] , gemeente Súdwest-Fryslân, geïntimeerde, advocaat: mr. B. Korvemaker te Leeuwarden.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1 De zaak in het kort

1.1. [appellant] is garnalenvisser. In juli 2021 heeft [geïntimeerde] een zogenoemd “garnalendetectiesysteem” aan hem geleverd en op zijn [bedrijf 2] geïnstalleerd. [appellant] zou het verschuldigde bedrag in termijnen voldoen. Maar hij heeft de betaling van die termijnen gestaakt en het garnalendetectiesysteem in oktober 2021 van zijn [bedrijf 2] verwijderd, op de grond dat het steeds maar niet functioneerde zoals het zou moeten functioneren.

1.2. [geïntimeerde] heeft in deze procedure een contractuele betalingsvordering ingesteld; [appellant] heeft zich daartegen verweerd en tegenvorderingen ingesteld die zijn gebaseerd op de gebreken van het systeem. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] ten dele toegewezen, het beroep van [appellant] op verrekening deels gehonoreerd en de tegenvorderingen van [appellant] afgewezen.

1.3. [appellant] komt in dit hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank op.

2 Het geding in hoger beroep

2.1. [appellant] is bij dagvaarding van 1 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 1 februari 2023, onder bovenvermeld rol- en zaaknummer, heeft gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.

2.2. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

  • memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis, met producties;

  • memorie van antwoord, met producties.

2.3. Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 31 januari 2025 laten toelichten door hun advocaten, aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. [appellant] heeft nadere producties in het geding gebracht.

2.4. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.5. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] , kort gezegd strekkende tot afgifte van een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst terecht (naar het hof begrijpt: wegens wanprestatie) heeft ontbonden, met veroordeling van [geïntimeerde] tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat alsmede een voorschot daarop van € 60.000 zal toewijzen, kosten rechtens. Ook vordert hij opheffing van het op zijn schip gelegde beslag. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten.

3 Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (onder 2.) de feiten opgesomd die in deze zaak tussen partijen vaststaan. Die opsomming is in hoger beroep niet in geschil. Samengevat komen de vaststaande feiten neer op het volgende.

3.1. [geïntimeerde] drijft een onderneming die zich toelegt op de productie en verkoop van RVS-producten. Een onderdeel van de activiteiten betreft het ontwikkelen, produceren en verkopen van producten ten behoeve van de zeevisserij, en dan met name de garnalenvisserij.

3.2. Met behulp van het Italiaanse bedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft [geïntimeerde] een garnalendetectiesysteem ontwikkeld waarmee garnalenvissers aan boord de ondermaatse garnalen kunnen scheiden van de garnalen met de goede maat, zodat de ondermaatse garnalen direct, levend, weer overboord kunnen worden gezet. In de gangbare werkwijze worden de gevangen garnalen pas bij de visafslag gezeefd en overleven de ondermaatse garnalen de vangst niet.

3.3. [appellant] is al jaren visser. Sinds vier jaar heeft hij zijn eigen [bedrijf 2] , de [bedrijf 2] .

3.4. Krachtens een op 16 juni 2021 gedateerd en op 19 juni 2021 getekend contract zal [geïntimeerde] aan [appellant] een garnalendetectiesorteermachine met toebehoren (hierna: het systeem) leveren, op de [bedrijf 2] van [appellant] installeren en onderhouden, en onlinediensten verrichten.

3.5. Bij aanvang van deze overeenkomst in juni 2021 heeft [appellant] € 50.000 aan [geïntimeerde] betaald. Partijen zijn voorts overeengekomen dat [appellant] vanaf 1 september 2021 tot en met 1 april 2026 maandelijks een consultancy fee van € 1.500 betaalt alsmede een fee van € 1.650 voor “aanvullend onderhoud en maatwerk” voor de periode van 1 september 2021 tot en met 1 april 2031. Aldus zou [appellant] in totaal € 325.400 betalen.

3.6. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was het systeem al in gebruik op de [bedrijf 2] [nummer 1] en [nummer 2] .

3.7. [geïntimeerde] heeft het systeem in juli 2021 geleverd en op de [bedrijf 2] geïnstalleerd, waarna [appellant] met het systeem is gaan vissen.

3.8. [appellant] heeft verschillende problemen met het systeem ondervonden. In augustus 2021 hebben [geïntimeerde] en [appellant] de afstelling van het systeem verbeterd.

3.9. Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft [geïntimeerde] aan een aantal medewerkers van [bedrijf 1] , voor zover van belang, meegedeeld: “At this moment there are a lot of problems, 90% of the catch is bad product, it takes to long to process, and the machine stops to often”

3.10. Bij e-mail van 25 augustus 2021 heeft [geïntimeerde] onder andere aan enkele medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, het volgende, voor zover van belang, meegedeeld: “We zijn nu bezig met de [bedrijf 2] , het blijkt dat het uitschieten van de foute garnalen en product iets minder goed werkt dan het uitblazen van de goede garnalen, mede omdat de vangst op dit ogenblik 90% fout/10% goed is. We zijn nu tegen wil en dank in een traject beland op de [bedrijf 2] wat we eigenlijk op de [nummer 3] hadden moeten worden getest, en we kunnen niet meer terug.”

3.11. Bij e-mail van 9 september 2021 heeft [geïntimeerde] onder andere aan [appellant] en een aantal medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, voor zover van belang, het volgende meegedeeld: “Wij zijn op dit ogenblik bezig op de [bedrijf 2] , dat gaat niet zonder slag of stoot.”

3.12. Bij e-mail van 10 september 2021 heeft [geïntimeerde] onder andere aan een aantal medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, voor zover van belang, het volgende medegedeeld: “De [bedrijf 2] is tegen wil en dank in een situatie gekomen waar we vooraf geen idee van konden hebben, om een ander zo snel mogelijk op te lossen is het praktisch dat we de testen doorzetten op de [bedrijf 2] ."

3.13. Bij e-mail van 17 september 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] , voor zover van belang, het volgende medegedeeld: “Ook hoeft de betaling van de licentie van aug-sept-okt 4900,- per 1 nov gaat deze in. En ook de aflossing gaat pas op 1-11 in”

3.14. Op 19 september 2021 liep een transportband op de [bedrijf 2] vast. [geïntimeerde] heeft het probleem verholpen. [appellant] heeft in het algemeen zijn onvrede geuit over het systeem en aangegeven dat hij voornemens was het systeem van boord te laten halen,

3.15. Bij e-mail van 20 september 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] , voor zover van belang, het volgende meegedeeld: “(...) visverlet uren kun je factureren tot een max van 30.000,- vanaf vorige week maandag. Ik zorg dat het geld binnenkomt en als het binnen is betaal ik direct de factuur.”

3.16. Begin oktober 2021 heeft [appellant] het systeem van zijn [bedrijf 2] laten demonteren en opslaan. [appellant] maakt sindsdien gebruik van zijn oude verwerkingssysteem.

3.17. Op 6 december 2021 heeft [geïntimeerde] drie facturen ten bedrage van in totaal € 15.289,61 aan [appellant] gestuurd. De facturen hadden betrekking op werkzaamheden van [geïntimeerde] . [appellant] heeft die facturen onbetaald gelaten.

3.18. Op 22 juli 2022 heeft [geïntimeerde] conservatoir scheepsbeslag doen leggen op de [bedrijf 2] .

3.19. Bij e-mail van 29 juni 2023 heeft [appellant] de overeenkomst met [geïntimeerde] ontbonden.

4 Eerste aanleg

4.1. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd (kort gezegd) dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 290.689,61, met rente en kosten, uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen en werkzaamheden die [geïntimeerde] buiten die overeenkomst om heeft verricht. [appellant] heeft zich tegen deze vordering verweerd met een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling althans met een beroep op opschorting ten behoeve van de contractconforme nakoming door [geïntimeerde] . Ook heeft [appellant] de omvang van de vordering van [geïntimeerde] betwist, en een beroep gedaan op verrekening en de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. In reconventie heeft [appellant] gevorderd (kort gezegd) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van het door hem betaalde deel van de koopsom, tot schadevergoeding en tot opheffing van het beslag. [geïntimeerde] heeft op haar beurt de vordering bestreden, op de gronden dat van non-conformiteit geen sprake is en zij niet in verzuim is.

4.2. In conventie heeft de rechtbank het beroep op dwaling verworpen. Het beroep op opschorting is verworpen op de grond dat die in het teken staat van nakoming van de verbintenis tot levering en installatie van een contractconform systeem, waaraan [geïntimeerde] niet meer kon voldoen doordat [appellant] de installatie van zijn [bedrijf 2] heeft verwijderd. De rechtbank heeft de betalingsvordering van [geïntimeerde] toewijsbaar geoordeeld tot een bedrag van € 50.400, waarmee [appellant] een bedrag van € 35.099,65 zou kunnen verrekenen. Het verschil à € 15.300,35 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De proceskosten zijn gecompenseerd. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.

5 Beoordeling

5.1. [appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Ook heeft hij zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij, voortbouwend op zijn ontbindingsverklaring van 29 juni 2023, thans primair vordert (kort gezegd) dat het hof voor recht verklaart dat de overeenkomst is ontbonden en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de bij staat op te maken schade van [appellant] , en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om een voorschot van € 60.000 op die schade te betalen en het door haar gelegde scheepsbeslag op te heffen. Met zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op dwaling heeft verworpen. Zijn tweede grief strekt ten betoge dat de rechtbank zijn beroep op zijn opschortingsbevoegdheid ten onrechte heeft verworpen. Gelet op de eerste grief van [appellant] , die ook inhoudelijk door [geïntimeerde] wordt bestreden, stelt [geïntimeerde] ten onrechte dat [appellant] in hoger beroep moet worden geacht zijn beroep op dwaling te hebben “losgelaten”. Anders dan [geïntimeerde] suggereert, kan aan de dragende eindbeslissingen die de rechtbank in dat verband heeft genomen, in dit hoger beroep geen kracht respectievelijk gezag van gewijsde worden toegekend.

5.2. Het hof ziet aanleiding eerst te oordelen over de vordering dat, kort gezegd, het hof voor recht verklaart dat [appellant] de overeenkomst (rechtsgeldig) heeft ontbonden. In eerste aanleg heeft [appellant] betoogd dat [geïntimeerde] hem heeft voorgehouden dat hij een volledig uitgetest systeem op zijn [bedrijf 2] zou krijgen, waarmee hij besparingen en opbrengstverbeteringen zou realiseren doordat hij geen gebruik meer zou hoeven maken van de zeefdiensten van de visafslag, in aanmerking zou komen voor een meerprijs, meer garnalen van de eerste soort zou kunnen aanbieden en meer rendement op zijn totale vangst zou maken. Maar, aldus [appellant] , het door [geïntimeerde] geïnstalleerde systeem maakte die verwachtingen niet waar. Daarbij heeft [appellant] verwezen naar de e-mailberichten van [geïntimeerde] . Tot nadere motivering van de problemen die hij tijdens het varen met het systeem heeft ondervonden, heeft [appellant] in hoger beroep (memorie van grieven, productie 27) een grote hoeveelheid app-berichten overgelegd die partijen elkaar van 24 april 2021 tot 7 oktober 2021 hebben gestuurd; een aantal van die berichten heeft hij in zijn memorie van grieven geciteerd. [geïntimeerde] heeft noch die berichten als zodanig noch de inhoud ervan ontkend, maar aangevoerd dat hun betekenis moet worden gerelativeerd, in die zin dat beide partijen wisten dat er sprake was van een nieuw systeem dat in de praktijk verder moest worden ontwikkeld. Daarbij zou steeds rekening zijn gehouden met opstartproblemen, wat ook tot uitdrukking komt in de prijsafspraken: het systeem is veel meer waard dan de initieel betaalde € 50.000; en er zou meer worden betaald naarmate het systeem beter zou functioneren. De karakters van partijen en de passieve houding van [bedrijf 1] maakten dat de spanningen snel opliepen en de toon van de communicatie zich verscherpte. Ook wijst [geïntimeerde] op app-berichten waarin [appellant] – na aanpassingen door [geïntimeerde] – zijn tevredenheid over het systeem heeft uitgesproken.

5.3. Naar het oordeel van het hof biedt het app-verkeer tussen partijen nadere en overtuigende steun aan de stelling van [appellant] dat het door [geïntimeerde] geleverde en geïnstalleerde systeem niet aan de overeenkomst heeft beantwoord doordat het niet de eigenschappen bezat die [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Dat app-verkeer biedt geen steun aan de stelling van [geïntimeerde] dat de problemen die [appellant] heeft ondervonden, voor diens risico en rekening komen omdat hij wist dat het systeem nog moest worden uitontwikkeld/getest/bijgesteld respectievelijk dat [appellant] bedacht moest zijn op kinderziektes van het systeem. In haar app-bericht van 7 mei 2021 belooft [geïntimeerde] met zoveel woorden dat [appellant] een “goed werkende verwerking lijn” krijgt. Uit het app-verkeer tussen partijen blijkt verder niet alleen dat [appellant] repeterend heeft geklaagd over het niet of niet goed functioneren van het systeem en de gevolgen die dat voor zijn vangsten had, maar ook dat [geïntimeerde] die klachten heeft beaamd en heeft ingezien dat er ernstige financiële gevolgen voor [appellant] dreigden. Daarvoor heeft [geïntimeerde] op verschillende momenten ook een zekere compensatie aangeboden. In het bericht (e-mail en app) van [geïntimeerde] aan [bedrijf 1] van 10 augustus 2021 is sprake van 90% slecht product, een verwerking die te lang duurt en een machine die te vaak stilvalt, en in een bericht van 11 augustus 2021 erkent [geïntimeerde] aan [appellant] dat de problemen veel ernstiger zijn dan zij zelf had verwacht. Dat volgt ook uit de e-mail van [geïntimeerde] van 10 september 2021, waarin ze immers schrijft dat de [bedrijf 2] van [appellant] in een situatie is gekomen waarvan [geïntimeerde] vooraf geen idee had. Ondanks aanpassingen en ingrepen en soms het idee dat de klachten waren verholpen, bleef het systeem problemen opleveren. [geïntimeerde] zelf heeft het systeem op enig moment “een fiasco” genoemd. Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd, ging het daarbij niet om bijstelkwesties of simpel onderhoud, maar om een patroon van aanhoudende problemen die ertoe leidden dat [appellant] een aanzienlijk deel van de tijd niet kon werken. Hoewel [geïntimeerde] op 18 augustus 2021 het streven uitsprak dat het systeem binnen een week contractconform zou functioneren, meldde [appellant] nog diezelfde week nieuwe problemen, reden voor [geïntimeerde] om [bedrijf 1] om hulp te vragen vanwege een “big problem” bij [appellant] . Ook daarna is [appellant] over problemen met het systeem blijven klagen, steeds inhoudend dat het niet volgens verwachtingen functioneerde en tegenvallende opbrengsten veroorzaakte. In de app-berichten, die gedurende lange tijd blijk geven van de niet louter zakelijke maar tevens vriendschappelijke relatie tussen partijen, met het bijbehorende begrip voor elkanders positie, wordt ook verschillende malen van beide zijden gesuggereerd dat het systeem maar beter van de [bedrijf 2] van [appellant] kan worden verwijderd.

5.4. De stelling van [geïntimeerde] dat zij ter zake van de verwachtingen van [appellant] geen garanties heeft verstrekt of toezeggingen heeft gedaan, doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het systeem verschillende keren, na ingrijpen van [geïntimeerde] , heeft gedaan wat het volgens de overeenkomst moest doen; er is immers nooit sprake geweest van een definitieve contractconformiteit. Het hof deelt evenmin de stelling van [geïntimeerde] dat het ILVO-rapport (memorie van antwoord, productie 1) aantoont dat het systeem wel degelijk contractconform functioneert. Dat volgt niet uit het desbetreffende rapport; de strekking ervan is dat er een noodzaak is het systeem verder te ontwikkelen en te verbeteren. Voor de suggestie van [geïntimeerde] dat de problemen van [appellant] werden veroorzaakt doordat hij en zijn personeel onvoldoende capabel waren, heeft het hof geen aanknopingspunten gevonden.

5.5. [appellant] heeft kortom voldoende gemotiveerd gesteld en [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het systeem niet alleen niet heeft geleid tot de besparingen en betere opbrengsten die [appellant] in het vooruitzicht waren gesteld en als zodanig niet heeft beantwoord aan de gerechtvaardigde verwachtingen van [appellant] , maar ook dat het in het dagelijkse gebruik zodanig grote problemen veroorzaakte dat het [appellant] ernstig heeft belemmerd in de uitoefening van zijn werkzaamheden en heeft geleid tot substantiële opbrengstdervingen. Het hof heeft bij zijn oordeel dat het systeem niet voldeed aan wat [appellant] daarvan op grond van de overeenkomst mocht verwachten, in aanmerking genomen dat [appellant] wist dat het ging om een nieuw systeem dat nog maar door twee andere vissers werd gebruikt. Hij mocht in verband daarmee wel enige opstartproblemen verwachten, maar niet in de mate die hij heeft ondervonden.

5.6. De vraag of [geïntimeerde] in verzuim was toen [appellant] in oktober 2021 feitelijk en in juni 2023 rechtens de overeenkomst ontbond, moet naar het oordeel van het hof bevestigend worden beantwoord. Het staat vast dat [geïntimeerde] niet op de voet van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim is geraakt; [appellant] heeft haar nooit op de in die bepaling beschreven wijze in gebreke gesteld. Bij de beantwoording van de vraag of het verzuim van [geïntimeerde] op andere wijze is ingetreden, staat voorop dat artikel 6:83 BW, in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, de gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, niet limitatief opsomt, en dat daarbij ook de redelijkheid en billijkheid een rol kunnen spelen. Weliswaar heeft [geïntimeerde] zich niet doof gehouden voor de repeterende klachten van [appellant] en geprobeerd er een oplossing voor te vinden, maar ze was er in oktober 2021 nog niet in geslaagd om [appellant] te voorzien van een goed functionerend systeem en evenmin kon ze [appellant] toen een concreet vooruitzicht daarop bieden. Van belang is dat het voor [geïntimeerde] zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat het functioneren van systeem voor de onderneming van [appellant] van wezenlijk belang was. In de omstandigheden van dit geval, zoals de ernst van de non-conformiteit en de (aan [geïntimeerde] bekende) gevolgen daarvan voor [appellant] , de aanhoudende klachten van [appellant] , de vruchteloos gebleken pogingen van [geïntimeerde] om de gebreken (structureel) te verhelpen en het ontbreken van een concreet vooruitzicht dat zij daar op korte termijn alsnog toe in staat zou zijn, hoefde [appellant] naar het oordeel van het hof [geïntimeerde] niet nogmaals gelegenheid te geven om het ertoe te leiden dat hij over een contractconform functionerend systeem kon beschikken, nog daargelaten dat [geïntimeerde] ter zitting niet heeft kunnen motiveren dat hij die gelegenheid te baat had kunnen nemen. De stelling van [geïntimeerde] dat ze nooit een eerlijke kans heeft gehad, wordt dan ook verworpen.

5.7. [geïntimeerde] is dus sinds oktober 2021 in verzuim. Aangezien gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] haar verzuim nadien op de voet van artikel 6:86 BW heeft gezuiverd, was ze nog steeds in verzuim toen [appellant] op 29 juni 2023 verklaarde dat hij de overeenkomst ontbond. Die ontbindingsverklaring heeft partijen dus bevrijd van hun contractuele verplichtingen, en verbintenissen tot ongedaanmaking van de over en weer reeds ontvangen prestaties doen ontstaan (artikel 6:271 BW). Ter zake van die verbintenissen zijn echter noch door [appellant] (althans in het kader van diens primaire vordering) noch door [geïntimeerde] vorderingen ingesteld.

5.8. De tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar contractuele verplichting om [appellant] te voorzien van een goed functionerend systeem, is aan [geïntimeerde] toe te rekenen (HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1338), en dat maakt haar schadeplichtig jegens [appellant] (artikel 6:74 BW). Het hof tekent in dit verband nog aan dat de vraag of [geïntimeerde] in verzuim is geraakt, alleen relevant is voor de beantwoording van de vraag of de ontbindingsverklaring van [appellant] het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Voor het recht op vergoeding van de schade die het niet aan de overeenkomst beantwoordende systeem gedurende de periode dat [appellant] het gebruikte, heeft veroorzaakt, is geen verzuim vereist omdat nakoming van de verbintenis van [geïntimeerde] wat deze schade betreft blijvend onmogelijk is (HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4732).

5.9. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar stelling dat [appellant] geen enkele grief heeft aangevoerd tegen haar veroordelingen in conventie, dat de uitkomst van die procedure dus vaststaat en dat zij daarom geen belang heeft bij haar hoger beroep en in dat hoger beroep niet kan worden ontvangen. De vermeerderde eis van [appellant] – waarin evenzeer een grief tegen het vonnis besloten ligt – strekt er immers (ook voor [geïntimeerde] voldoende kenbaar) toe dat de rechtbank (in rov. 4.10) ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen in stand is gebleven en treft daarmee ook het voortbouwende oordeel van de rechtbank dat de op nakoming gebaseerde vorderingen van [geïntimeerde] deels toewijsbaar zijn en dat er daarom grond is voor verrekening van vorderingen van [geïntimeerde] met vorderingen van [appellant] .

5.10. Omdat de primaire vordering van [appellant] toewijsbaar is, komt het hof niet toe aan een beoordeling van het beroep van [appellant] op dwaling (grief 1). Bij een beoordeling van de tweede grief die zijn opschortingsbevoegdheid betreft, heeft [appellant] evenmin nog belang: de ontbinding van de overeenkomst ontslaat [appellant] van zijn verplichting om prestaties die hij nog niet heeft verricht, alsnog te verrichten. En voor zover [appellant] reeds contractuele prestaties heeft verricht, baat zijn beroep op een opschortingsbevoegdheid hem niet omdat die bevoegdheid niet ertoe strekt reeds verrichte prestaties ongedaan te maken.

5.11. De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd en dat de vorderingen die [appellant] heeft geformuleerd bij diens eiswijziging onder 1 (verklaring voor recht) en onder 2 (opheffing beslag), in de hierna te formuleren zin toewijsbaar zijn. De vordering onder 3 (voorschot op de schadevergoeding) wijst het hof af; [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat [appellant] daarvoor onvoldoende concrete onderbouwing heeft gegeven. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk is gesteld, zal ze worden veroordeeld in de proceskosten in het geding in beide instanties. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:

Eerste aanleg

  • griffierecht € 2.277,00

  • salaris advocaat € 6.612,50(tarief VI, 2,5 punten à € 2.645)

totaal € 8.889,50

Hoger beroep

  • explootkosten € 136,11

  • griffierecht € 783,00

  • salaris advocaat € 4.426,00 (tarief IV, 2 punten à € 2.213)

totaal € 5.345,11

6 Beslissing

Het hof:

6.1. vernietigt het vonnis waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

6.2. verklaart voor recht dat [appellant] de overeenkomst met [geïntimeerde] op terechte gronden heeft ontbonden en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;

6.3. veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie dagen na betekening van het arrest het conservatoir beslag op de [bedrijf 2] van [appellant] op te (laten) heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;

6.4. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellant] te begroten op € 8.889,50 voor de eerste aanleg, en op € 5.345,11 voor het hoger beroep;

6.5. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, R.M. de Winter en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.