Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.346.436/01

zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10535444/ CV EXPL 23-2461

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 september 2025

in de zaak van

[appellant], gevestigd te [plaats 1] , appellante, advocaat: mr. R.P. Zieltjens te Amsterdam ,

tegen

[geïntimeerde], wonend in [plaats 2] , geïntimeerde, niet verschenen.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1 De zaak in het kort

[appellant] stelt vorderingen in op grond van een consumentenkredietovereenkomst, die de kantonrechter heeft vernietigd wegens een oneerlijke handelspraktijk omdat voorgeschreven precontractuele informatie niet, althans niet tijdig is verstrekt (artikel 7:60 BW). De vorderingen zijn door de kantonrechter bij verstekvonnis afgewezen. [appellant] wijzigt in hoger beroep, waarin eveneens verstek is verleend, de grondslag van haar vordering. Het hof houdt de zaak aan om [appellant] in de gelegenheid te stellen een exploot van betekening van de wijziging van grondslag van eis, en ontbrekende processtukken, over te leggen.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 16 juli 2024 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van 17 april 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland - in de appeldagvaarding is abusievelijk vermeld: rechtbank Amsterdam - (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).

Tegen [geïntimeerde] is ook in hoger beroep verstek verleend.

[appellant] heeft een memorie van grieven, tevens houdende verandering van grondslag van eis, ingediend. Ten slotte is arrest gevraagd.

3 Feiten

De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld. Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.1. [appellant] en [geïntimeerde] hebben een overeenkomst van geldlening (consumentenkrediet), gedateerd [datum] , op afstand gesloten, op grond waarvan [geïntimeerde] een bedrag van € 25.000,- van [appellant] heeft geleend.

3.2. [geïntimeerde] heeft niet volledig aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst voldaan.

4 Procedure bij de kantonrechter

4.1. [appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 25.600,36, te vermeerderen met de contractuele rente van 7,5 % per jaar vanaf 17 mei 2023, en beslissing omtrent de proceskosten.

4.2. Bij tussenvonnis van 13 september 2023 heeft de kantonrechter [appellant] in de gelegenheid gesteld de ontbrekende bij de dagvaarding gevoegde producties over te leggen. Blijkens een nader tussenvonnis van 27 december 2023 heeft [appellant] bij akte van 4 oktober 2023 hieraan voldaan. Bij dit tussenvonnis is [appellant] voorts in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verschaffen over hoe en wanneer zij aan haar in artikel 7:60 BW bedoelde precontractuele informatieplicht heeft voldaan, om zich uit te laten over eventuele vernietiging van de kredietovereenkomst op grond van artikel 6:139b BW en om de opeisingsbrief over te leggen. Blijkens het bestreden vonnis heeft [appellant] bij akte van 24 januari 2024 hieraan voldaan.

4.3. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, daarbij overwegende dat aanleiding bestaat de kredietovereenkomst te vernietigen, omdat, kort gezegd, niet voldaan is aan (de doelstelling van) artikel 7:60 BW omdat niet, althans niet tijdig de voorgeschreven precontractuele informatie is verstrekt en deze schending een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW oplevert. [appellant] is in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen veroordeeld, begroot op nihil.

5 Vordering in hoger beroep

5.1. [appellant] vordert vernietiging van het bestreden vonnis en – na verandering van grondslag van eis – om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 23.348,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2023 dan wel 17 mei 2023, 17 april 2024, 12 november 2024 of de datum van arrest. [appellant] maakt geen aanspraak op vergoeding van proceskosten.

5.2. [appellant] heeft één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd.

6 Beoordeling

6.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] de grondslag van haar vorderingen gewijzigd. Zij legt zich neer bij de vernietiging van de overeenkomst van geldlening. Zij vordert thans terugbetaling van de hoofdsom op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) dan wel ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Deze grondslagen zijn voor het eerst in hoger beroep en na de appeldagvaarding aangevoerd. Het bepaalde in artikel 130 Rv, in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv, sluit een verandering van grondslag van eis uit tegen een partij die niet in het geding is verschenen, tenzij [appellant] deze verandering tijdig bij exploot aan [geïntimeerde] kenbaar heeft gemaakt.

6.2. Uit het procesdossier kan het hof niet afleiden dat betekening als hierboven bedoeld heeft plaatsgevonden. [appellant] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte alsnog het exploot van betekening in het geding te brengen.

6.3. Het hof constateert daarnaast dat [appellant] een onvolledig procesdossier in hoger beroep heeft overgelegd. In ieder geval ontbreken de hierboven onder 4.2. bedoelde akten van 4 oktober 2023 en 24 januari 2024. [appellant] wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog de ontbrekende processtukken in het geding te brengen.

6.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7 Beslissing

Het hof:

7.1. verwijst de zaak naar de rol van 7 oktober 2025 voor het nemen van een akte als hiervoor onder 6.2. en 6.3. bedoeld;

7.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, I. de Greef en O.J. van Leeuwen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.