Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2356 - Gerechtshof Amsterdam - 8 juli 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:23568 juli 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

kenmerk 23/719

8 juli 2025

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[A ], wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 26 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/4664 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 april 2021 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd ten bedrage van € 85.046, berekend naar een belaste verkrijging van € 292.511.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2022 heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 juni 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 augustus 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten

  1. [B ] (erflater) is overleden op 1 april 2019. Eiseres is de zus van erflater en is samen met [C] (ook zus van erflater) erfgenaam van erflater. Zij wonen allebei in Nederland.

  2. Erflater heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft aan de Academie voor Beeldende Kunst in Arnhem gestudeerd. In augustus 1975 is erflater op 24-jarige leeftijd verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk (VK). Erflater had een eigen woning in Londen en was daar werkzaam. Kort na zijn verhuizing naar Londen werd bij erflater de diagnose multiple sclerose ( MS ) vastgesteld. Aanvankelijk had de ziekte een geleidelijk verloop. Ook toen later de ziekte verergerde, is erflater in Londen onder behandeling geweest, maar na verloop van tijd werd duidelijk dat in het VK onvoldoende gespecialiseerde kennis in huis was en de zorg tekortschoot. Na enige tijd heeft erflater daarom voor een behandeling in het MS -expertisecentrum van Nieuw Unicum in Zandvoort gekozen. Hij is daar op 1 mei 2014 opgenomen en is in juli 2014 teruggekeerd naar Londen .

  3. Omdat zijn gezondheid na terugkeer naar het VK weer achteruitging en de juiste verzorging in Londen niet voorhanden was, besloot erflater nogmaals een behandeling in het MS -expertisecentrum van Nieuw Unicum te ondergaan. Hij is daar op 5 januari 2015 weer opgenomen. Tijdens zijn behandeling verbleef erflater in een nieuwbouwcomplex van Nieuw Unicum aan de Flemingstraat in Zandvoort . Vanaf 5 januari 2015 tot 1 juni 2016 verbleef hij op de Flemingstraat nummer 13 en vanaf 1 juni 2016 op de Flemingstraat 21 in Zandvoort . Per 30 juli 2015 was erflater ook ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Zandvoort . Erflater heeft in 2015 een Nederlandse zorgverzekering afgesloten.

  4. Eind 2018 werd bij erflater ook de diagnose alvleesklierkanker geconstateerd. Hierdoor was hij niet meer in staat om terug te keren naar Londen en is hij uiteindelijk op 1 april 2019 overleden.

  5. In de periode dat erflater de MS -behandeling in Nederland onderging, heeft hij zijn woning in Londen aangehouden, betaalde hij voor het gas, water en licht van de woning in Londen en behield hij zijn vaste telefoonlijn en TV-abonnement. In de periode dat erflater in Nederland verbleef, is de woning in Londen niet verhuurd of bewoond geweest. Ook heeft hij in die periode in het VK gemeentelijke belastingen voldaan en stond hij ingeschreven bij het North End Medical Centre in Londen en bij de gemeentelijke zorglijn. Verder beschikte erflater over een National Insurance number (vergelijkbaar met het Nederlandse Burgerservicenummer) en heeft hij in het VK State Pension opgebouwd. Vanaf 1 mei 2014 tot en met maart 2016 heeft erflater in Nederland AOW opgebouwd. Erflater beschikte zowel over Nederlandse als over Engelse bankrekeningen.

  6. Door eiseres is een verklaring van een medewerker van het MS -expertisecentrum overgelegd. Hierin is, voor zover belang, het volgende in opgenomen:

“Goedemorgen [A ] en [C] ,

De heer [B ] is in 2015 voor behandeling van de ziekte MS binnen Nieuw Unicum

opgenomen. Ik heb - als zorgcoördinator destijds - met dhr [B ] veel gesprekken gevoerd, met name tijdens de zorgmomenten. Dhr vertelde dan veelal verhalen uit zijn tijd als modeontwerper en hoe hij over de hele wereld heeft gereisd en over zijn woning in Londen . Hij miste het appartement en het wonen in Londen erg en hoopte dat hij weer snel terug kon naar huis. In Zandvoort kon hij ook echt zijn plek niet vinden. Hij had veel last van de geluiden die de meeuwen veroorzaakte en van de autoraces op het circuit.

In de gesprekken die wij voerden hebben we het ook gehad over zijn wens en doelen. Hij wilde, in navolging van zijn verblijf in 2014, werken aan zijn fysieke herstel (zoals een betere fysieke conditie) en het behoud van zijn eigen regie was voor hem zeer belangrijk. Ook sprak hij vaak de wens uit om, zoals dat ook in 2014 was gebeurd, terug te keren naar zijn appartement in Londen . Ons behandelplan was daarop ook gericht: de doelen die hij heeft gesteld waren voor hem de stappen om daarnaartoe te werken.

Met vriendelijke groet,

[E] Praktijkopleider

Stichting Nieuw Unicum Zandvoortselaan 165 2042 XK Zandvoort ”

  1. Tot de stukken van het geding behoort ook een Engelse aangifte erfbelasting (‘Inheritance Tax account’). Hierin is, voor zover van belang, het volgende aangegeven:

“6. Where was the deceased domiciled at the date of death?

Go to IHT400 , ‘Notes’ for information about domicile

(…)

THE NETHERLANDS

If the deceased wasn’t domiciled in the UK, fill in IHT401 now, and then the rest of this form.

(…)

  1. Deceased’s last known permanent address

Postcode 2041 VW

(…)

Rest of address, including house name or flat number

ZANDVOORT FLEMINGSTRAAT 21 NETHERLANDS

  1. Was the property in box 11 owned or part-owned by the deceased or did the deceased have a right to live in the property

Yes Go to box 13

No X Give details below. For example ‘deceased lived with daughter’ of ‘address was a nursing home’

THE DECEASED WAS IN RESIDENTIAL CARE IN THE NETHERLANDS HAVING RETURNED ONLY FOR MEDICAL TREATMENT.”

2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag erfbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de erflater ten tijde van zijn overlijden op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zijn woonplaats in Nederland had. Subsidiair is in geschil of belanghebbende een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil

  1. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de Successiewet 1956 (SW) wordt krachtens deze wet erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR naar de omstandigheden beoordeeld. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt (vgl. bijv. Hoge Raad 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, Hoge Raad 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285, en Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).

  2. Op verweerder rust de last om te bewijzen dat erflater ten tijde van het overlijden zijn woonplaats in Nederland had.

  3. Verweerder heeft gesteld dat de woonplaats van erflater voorafgaand aan en op het moment van het overlijden Nederland was. Erflater had een persoonlijke, financiële en economische band van duurzame aard met Nederland, omdat erflater:

  • Nederlandse ouders had;

  • zijn zussen in Nederland wonen;

  • de Nederlandse nationaliteit had;

  • Nederlands sprak;

  • in Nederland heeft gestudeerd;

  • meerdere Nederlandse bankrekeningen had en die ook gebruikte;

  • voorafgaand en op het moment van overlijden in Nederland ingeschreven stond in de GBA van de gemeente Zandvoort ;

  • voorafgaand aan zijn overlijden voor langere tijd opgenomen was in een Nederlandse zorginstelling;

  • zijn fysieke, sociale en maatschappelijke contacten voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland waren;

  • een Nederlandse zorgverzekering had;

  • zijn testament door een Nederlandse notaris heeft laten opmaken;

  • in zijn testament heeft laten opnemen dat hij woonachtig is in Nederland;

  • in zijn testament het Nederlands (erf)recht op de gehele erfopvolging van toepassing heeft laten verklaren, en

  • AOW heeft opgebouwd en ontving.

Daarnaast is ook in de Engelse aangifte erfbelasting aangegeven dat erflater woonachtig was in Nederland. Verder is door verweerder gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat, ondanks dat de intentie van erflater was om terug te keren naar het VK, dit gezien zijn fysieke gesteldheid ook mogelijk was. Volgens verweerder is de wil om terug te keren naar het VK onvoldoende om vast te stellen dat erflater ten tijde van zijn overlijden niet in Nederland woonachtig was.

  1. Eiseres heeft aangevoerd dat gelet op alle feiten en omstandigheden de woonplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden niet in Nederland was. Door eiseres is aangevoerd dat erflater:
  • een eigen woning had in Londen ;

  • ten tijde van zijn verblijf in het MS -expertisecentrum voor gas, water en licht voor zijn woning in Londen betaalde en daar ook een vaste telefoonlijn en internetabonnement aanhield;

  • werkzaam was bij een modebedrijf in Londen ;

  • een National Insurance number had;

  • State Pension had opgebouwd (en ontving);

  • zijn vriendenkring zich in Londen bevond, wat mede volgt uit het feit dat er veel bezoekers uit het VK op zijn crematie in Nederland waren;

  • inkomstenbelasting, gemeentelijke belastingen en erfbelasting in het VK verschuldigd was;

  • ingeschreven stond bij het North End Medical Centre in Londen en de gemeentelijke zorglijn;

  • bankrekeningen had zowel in het VK als in Nederland. Drie van de vier Nederlandse bankrekeningen had erflater al een zeer lange periode. De vierde bankrekening is enkel geopend voor ‘leefgeld’ tijdens zijn verblijf in het MS -expertismecentrum;

  • enkel in de GBA in Nederland stond ingeschreven om een Nederlandse zorgverzekering te kunnen afsluiten, zodat hij in het MS -expertisecentrum behandeld kon worden;

  • de keuze heeft gemaakt om zijn Nederlandse adres in het testament op te laten nemen, Nederlands recht van toepassing te verklaren en het testament op te laten stellen door een Nederlandse notaris, maar dat deze omstandigheden niet van belang zijn voor de beoordeling van erflaters fiscale woonplaats;

  • enkel AOW heeft opgebouwd in de periode dat hij ingeschreven stond in Nederland en hiervan ‘slechts’ € 54 per maand ontving, hetgeen in vergelijking met het Engelse State Pension vele malen lager is;

  • altijd de wil heeft gehad om na zijn behandeling in het MS -expertisecentrum terug te keren naar Londen , hetgeen mede blijkt uit het feit dat de loodgieter in 2016 nog werkzaamheden aan het huis in Londen heeft verricht;

  • zijn behandeling in het MS -expertisecentrum gericht was op terugkeer naar het VK, hetgeen ook door een medewerker van het MS -expertisecentrum is verklaard.

Verder heeft eiseres gesteld dat de nationaliteit van erflater, zijn familieband en zijn financiële band met Nederland (voor zover daarvan al gesproken kan worden), allemaal voortkomen uit één en dezelfde oorzaak, namelijk dat erflater toevallig in Nederland was geboren. Daarnaast is met het opnemen van het Nederlandse adres in de Engelse aangifte erfbelasting, niet bedoeld te stellen dat hij zijn fiscale woonplaats in Nederland had. Als toelichting in de Engelse aangifte erfbelasting is dat ook uitgelegd bij vraag 12 van die aangifte. Daarnaast is het aannemelijk dat het VK erflater als inwoner van het VK zag, aangezien voor zijn volledige vermogen aangifte erfbelasting in het VK is gedaan en een aanslag erfbelasting door het VK is opgelegd over erflaters gehele vermogen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij enkel het standpunt inneemt dat erflater op grond van artikel 4 van de AWR niet in Nederland woonachtig was ten tijde van zijn overlijden. Daarbij heeft eiseres uitdrukkelijk aangegeven dat, wanneer haar primaire standpunt niet slaagt, zij niet het (subsidiaire) standpunt inneemt, dat erflater op grond van het Belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk van zijn woonplaats (ook) in het VK had, en dientengevolge evenmin het standpunt inneemt dat hierdoor Nederland niet over de (gehele) nalatenschap had mogen heffen en in dat geval dus de (hoogte van) de aanslag erfbelasting verder niet in geschil is, het beroep op het vertrouwensbeginsel daargelaten.

  1. Vaststaat dat erflater tussen zijn vertrek uit Nederland in 1975 tot en met – in ieder geval – 2014 niet in Nederland woonde en dat hij in 2014 enkele maanden en vanaf 5 januari 2015 tot aan zijn overlijden alleen naar Nederland is gekomen in verband met zijn ziekte MS , om hier de benodigde medische zorg te kunnen krijgen.

  2. Naar het oordeel van de rechtbank bestond ten tijde van het overlijden van erflater een duurzame band van persoonlijke aard tussen erflater en Nederland en moet gelet daarop worden aangenomen dat erflater in Nederland woonde. Daarbij acht de rechtbank het geloofwaardig dat erflater de wil en het gevoel had dat zijn verblijf in Nederland tijdelijk was, maar dat is niet doorslaggevend voor de vraag of iemand in Nederland woonde. De wil heeft alleen betekenis voor zover deze uit de waarneembare feiten blijkt of daaruit kan worden afgeleid (Hoge Raad 18 juni 1952, B. 9247). Aan het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard staat de wil om terug te keren naar het land van herkomst dus niet in de weg. In het licht hiervan overweegt de rechtbank dat erflater niet de wil heeft gehad om ziek te zijn, maar wel de keuze heeft gemaakt om zich (uiteindelijk: langdurig) in Nederland te laten behandelen, waardoor hij ook de keuze heeft gemaakt om in Nederland te verblijven. Dit volgt onder meer ook uit de omstandigheden dat erflater zich in de GBA in de gemeente Zandvoort heeft ingeschreven, een Nederlandse zorgverzekering heeft afgesloten en meerdere Nederlandse bankrekeningen had die, zoals verweerder heeft gesteld en hetgeen niet door eiseres is betwist, ook gebruikt werden door erflater, ook tijdens zijn verblijf in het MS -expertisecentrum gelet op de wisselende standen van de bankrekeningen in die periode. Dat erflater in de GBA van de gemeente Zandvoort ingeschreven moest worden en een Nederlandse zorgverzekering moest afsluiten omdat hij in het MS -expertisecentrum anders niet behandeld kon worden, doet daar niet aan af. Uiteindelijk heeft het laatste verblijf van erflater in Nederland vanaf zijn opname in januari 2015 tot aan zijn overlijden op 1 april 2019 meer dan vier jaar geduurd, waardoor naar het oordeel van de rechtbank ook gesproken kan worden van een duurzame band met Nederland.

Dat erflater zo spoedig mogelijk wenste terug te keren naar het VK acht de rechtbank zoals gezegd aannemelijk en begrijpelijk, maar onbekend is of dit ook haalbaar was. Eiseres heeft hier niks over ingebracht. Ook de verklaring van een medewerker van het MS -expertisecentrum acht de rechtbank daartoe onvoldoende, omdat hierin enkel is verklaard dat zijn behandeling erop gericht was om uiteindelijk terug te keren naar het VK, maar niet of en dat dit ook haalbaar was. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ook onder de omstandigheid dat erflater zo spoedig mogelijk terug wenste te keren naar het VK, sprake kan zijn van inwonerschap in Nederland. Om aan te nemen dat iemand in Nederland woont, is immers niet noodzakelijk dat het verblijf hier een permanent karakter heeft (Hoge Raad 24 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2814). Voorts overweegt de rechtbank dat alle omstandigheden die er volgens eiseres op wijzen dat erflater zijn leven in het VK had aangehouden, niet afdoen aan het oordeel dat erflater gelet op (onder andere) de hiervoor genoemde relevante omstandigheden (ook) een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.

  1. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en alle feiten en omstandigheden tezamen bezien is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder aannemelijk gemaakt dat erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat, gezien alle feiten en omstandigheden, niet valt uit te sluiten dat erflater óók een duurzame band van persoonlijke aard met het VK had en dus mogelijk ten tijde van zijn overlijden ook woonachtig was in het VK. Nu eiseres echter (expliciet) enkel het standpunt heeft ingenomen dat erflater zijn woonplaats niet in Nederland had op grond van artikel 4 van de AWR, gaat de rechtbank hier verder niet op in.

Vertrouwensbeginsel

  1. De website van de Belastingdienst vermeldt de volgende tekst:

“Ik heb een erfenis gekregen uit het buitenland. Betaal ik erfbelasting in Nederland?

Het antwoord is eigenlijk heel simpel. U betaalt geen erfbelasting in Nederland als 1 van de volgende situaties van toepassing is:

 de waarde van uw erfenis lager is of gelijk aan uw vrijstelling  de overledene was geen Nederlander  de overledene was wel Nederlander en woonde langer dan 10 jaar buiten Nederland”

  1. Gelet op deze tekst heeft eiseres subsidiair gesteld dat de aanslag erfbelasting vernietigd dient te worden, omdat zij met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Volgens eiseres is de informatie op de website van de Belastingdienst onjuist, dan wel onvolledig. De tekst vermeldt dat geen erfbelasting verschuldigd is in Nederland, indien de overledene Nederlander was en langer dan 10 jaar buiten Nederland woonde. Dat het erom ging dat de overledene direct voorafgaand aan zijn overlijden langer dan 10 jaar buiten Nederland moest wonen om geen erfbelasting verschuldigd te zijn, volgt niet uit de tekst en wordt ook nergens (op de website van de Belastingdienst) nader gespecificeerd.

Volgens eiseres is, voor de beoordeling of zij een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, niet van belang of eiseres, afgaande op de informatie van de website van de Belastingdienst, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van haar wordt geheven dan zij op basis van die informatie meende, als gevolg van die handeling of dat nalaten, te moeten betalen (dispositievereiste). Immers, er kon geen sprake zijn van een handelen of nalaten, aangezien het overlijden van erflater een bloot rechtsfeit is. Enkel dient geoordeeld te worden over de vraag of eiseres de onjuistheid of onvolledigheid van de tekst op de website van de Belastingdienst niet had hoeven te beseffen en hier dus het vertrouwen aan kon en mocht ontlenen dat geen erfbelasting in Nederland verschuldigd zou zijn over de nalatenschap van erflater, aldus eiseres. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654.

  1. Verweerder heeft dit betwist en gesteld dat de tekst op de website niet onjuist of onvolledig is, omdat het toetsingsmoment van de SW het moment van overlijden is. De tekst op de website dient in samenhang hiermee gelezen te worden. Volgens verweerder had eiseres zich dat moeten beseffen. Daarnaast dient voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel ook voldaan te worden aan het dispositievereiste en kan volgens verweerder (ook) niet gesproken worden van een handelen of nalaten waardoor een hoger bedrag aan belasting is geheven, omdat een overlijden een bloot rechtsfeit is waar geen invloed op uitgeoefend kan worden.

  2. De rechtbank overweegt als volgt. De informatie op de website van de Belastingdienst dient ter voorlichting en is algemeen van aard en kan in beginsel niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijke standpuntbepaling door verweerder waaraan vertrouwen kan worden ontleend. Verweerder wordt als uitgangspunt door onjuistheden of onvolledigheden in die voorlichting niet gebonden. Hiervan kan worden afgeweken indien een belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had hoeven te beseffen en hij, afgaande op – achteraf bezien onjuiste – informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen (dispositievereiste) (zie Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654).

  3. Bij haar oordeel of het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, ziet de rechtbank noch in het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1654), noch in de feiten en omstandigheden van dit geval, aanleiding om als voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel niet de eis te stellen dat sprake is van een handelen of nalaten van eiseres. In zoverre toetst de rechtbank ook nog steeds aan het dispositievereiste zoals dat luidt sinds het arrest van 5 november 2021. Zij volgt dus het standpunt van eiseres niet dat zij enkel dient te beoordelen of eiseres af kon en mocht gaan op de op de website van de Belastingdienst vermelde informatie. Eiseres heeft tijdens de zitting herhaald dat geen sprake is geweest van enig handelen of nalaten. Er kan dan ook niet gezegd worden dat de informatie op de website van de Belastingdienst aanleiding is geweest voor een handelen of nalaten, waardoor een hoger bedrag aan belasting is geheven. Gelet hierop kan een beroep op het vertrouwensbeginsel dan ook niet slagen.

Slotsom

  1. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunten partijen

5.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag erfbelasting onterecht is opgelegd, aangezien erflater ten tijde van zijn overlijden niet woonachtig was in Nederland in de zin van artikel 4 AWR. Belanghebbende meent dat voor de beoordeling hiervan onder meer de wil van erflater relevant is. Volgens haar heeft erflater nimmer de intentie gehad om zich blijvend in Nederland te vestigen, hetgeen blijkt uit waarneembare feiten. Zo was het noodzakelijk dat hij zich in de gemeentelijke basisadministratie liet inschrijven en een Nederlandse zorgverzekering afsloot. Tevens hield erflater zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk bankrekeningen aan. Het saldo op de Nederlandse bankrekeningen was echter verwaarloosbaar ten opzichte van het saldo op de bankrekeningen in het Verenigd Koninkrijk. Tenslotte stelt belanghebbende dat het verblijf van erflater gedurende de laatste vier jaar van zijn leven van onvoldoende duur is om vast te stellen dat sprake is van een duurzame band met Nederland. Belanghebbende verwijst onder meer naar uitspraken van Hof Den Bosch van 16 november 2006 (ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ6674) en van 27 maart 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1076). Subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op basis van de informatie op de website van de Belastingdienst mocht zij er van uit gaan dat zij geen (Nederlandse) erfbelasting verschuldigd was aangezien erflater meer dan 10 jaar buiten Nederland had gewoond, aldus belanghebbende. Daarnaast mag het doen van een verplichte aangifte niet in de weg staan aan een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel.

5.2. De inspecteur schaart zich achter het oordeel van de rechtbank en stelt dat erflater ten tijde van zijn overlijden een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Ten aanzien van het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, stelt de inspecteur dat belanghebbende een eventuele onjuistheid dan wel onvolledigheid op de website van de Belastingdienst had moeten beseffen. Tevens is geen sprake van een handelen of nalaten, waardoor een hoger bedrag is geheven dan belanghebbende op basis van de informatie op de website van de Belastingdienst meende te moeten betalen.

Oordeel Hof

5.3. Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 15 en 16 en rechtsoverweging 20 en 21) tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt het Hof voorts als volgt.

Fiscale woonplaats

5.4. Voor het vaststellen van de fiscale woonplaats van een belastingplichtige in de zin van artikel 4, lid 1, AWR dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Er moet sprake zijn van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, dan wel met een ander land. In het onderhavige geval dient deze beoordeling plaats te vinden op het moment van overlijden van erflater, aangezien op grond van artikel 1, lid 1, onder 1, Successiewet 1956 erfbelasting wordt geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.

5.5. Gelet op alle omstandigheden waarin erflater verkeerde op het moment van zijn overlijden, komt ook het Hof tot het oordeel dat erflater op dat moment een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Hierbij hecht het Hof onder meer waarde aan de duur van het verblijf in Nederland voorafgaand aan zijn overlijden, te weten een ononderbroken periode van bijna vier jaar en drie maanden in een zorginstelling in Nederland, welke zorginstelling de mogelijkheid tot een langdurig verblijf bood. Vast staat dat erflater daartoe de beschikking had over een zelfstandig appartement, dat onderdeel was van de zorginstelling. Tevens acht het Hof van belang dat erflater de Nederlandse nationaliteit had, de Nederlandse taal sprak en dat erflater een band had met zijn in Nederland woonachtige familie.

5.6. Indien en voor zover erflater de wil en mogelijkheid had om terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk, kan dit een rol spelen bij het antwoord op de vraag waar belanghebbende woonachtig was, als dit kan worden afgeleid uit waarneembare feiten. Het Hof overweegt als volgt. Weliswaar heeft [E] in haar verklaring als aangehaald in de uitspraak van de rechtbank, aangegeven dat belanghebbende wilde toewerken naar een gezondheidstoestand om vervolgens terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk. Daar tegenover staat evenwel de uitdrukkelijke keuze van erflater om in nabijheid van familie gebruik te maken van de medische zorg in Nederland, daartoe in Nederland een zorgverzekering af te sluiten, en in Nederland als inwoner ingeschreven te worden. Belanghebbende heeft in dat verband weliswaar verklaard dat de keuze om niet in het Verenigd Koninkrijk een medische behandeling te ondergaan was ingegeven door de slechtere kwaliteit van de gezondheidszorg in het Verenigd Koninkrijk, maar dat verklaart nog niet de keuze van erflater om zich in Nederland te laten behandelen en niet in een ander land met vergelijkbare gezondheidszorg. Uit de stukken en uit hetgeen overigens is verklaard door of namens belanghebbende, leidt het Hof af dat die keuze is ingegeven door de omstandigheid dat erflater kon worden behandeld in de nabijheid van zijn familie in Nederland. Ook andere feiten wijzen gedurende zijn verblijf in Nederland op een versterking van die band met Nederland, zoals de keuze om zijn testament door een Nederlandse notaris op te laten maken en het gebruik van Nederlandse bankrekeningen. Uit deze waarneembare feiten – in samenhang bezien – leidt het Hof af dat bij erflater, de wil en intentie om gedurende zijn medische behandeling in Nederland te verblijven, tot aan de datum van zijn overlijden, prevaleerde boven de wil om terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk. Dat de feiten zijn ingegeven door het ontstaan of verergeren van het ziektebeeld maakt niet dat aan de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de jaren van zijn verblijf in Nederland voorafgaand aan zijn overlijden, geen of minder bewijskracht toekomt zoals belanghebbende kennelijk voorstaat. Dat erflater voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in januari 2015, reeds vele jaren in het Verenigd Koninkrijk had gewoond en gewerkt, en hij een (staats)pensioen genoot uit het Verenigd Koninkrijk, acht het Hof –anders dan belanghebbende – in een te ver verwijderd verband staan met het overlijden.

Vertrouwensbeginsel

5.7. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel treft evenmin doel. Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel bij onjuiste inlichtingen van de Belastingdienst moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste mogen die inlichtingen niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid had kunnen en moeten beseffen (kenbaarheidsvereiste). Ten tweede moet de belastingplichtige, afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling hebben verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen (dispositievereiste). In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, geldt voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel het dispositievereiste in zoverre nog steeds (HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654).

5.8. Naar het oordeel van het Hof kan de tekst waarop belanghebbende zich beroept (geciteerd in onderdeel 17 van de uitspraak rechtbank) niet zodanig worden uitgelegd dat belanghebbende mocht menen dat zij bij het overlijden van erflater geen erfbelasting verschuldigd was. Erflater was inderdaad Nederlander en heeft langer dan tien jaar buiten Nederland gewoond. In de opvatting van belanghebbende zou echter in alle gevallen waarin een Nederlander komt te overlijden die op enig moment, gedurende zijn leven langer dan tien jaar buiten Nederland heeft gewoond, er bij overlijden geen erfbelasting verschuldigd is. Belanghebbende had redelijkerwijs de onjuistheid van deze uitleg moeten beseffen. Aan het kenbaarheidsvereiste is derhalve niet voldaan.

5.9. Tevens is niet voldaan aan het dispositievereiste. Belanghebbende heeft geen handeling verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van haar wordt geheven dan zij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen. Het overlijden van erflater betreft een bloot rechtsfeit en geen handelen of nalaten van belanghebbende. Het naar aanleiding van dit feit – verplicht – aangifte doen van erfbelasting maakt evenmin dat sprake is van het hier bedoelde handelen of nalaten.

5.10. Nu zowel niet voldaan is aan het kenbaarheidsvereiste als aan het dispositievereiste slaagt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet.

Slotsom

5.11. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6 Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, B.F.A. van Huijgevoort en P. van der Wal, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier. De beslissing is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

  1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: