Arrest inhoud

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer gerechtshof 200.332.042 zaaknummer rechtbank Noord-Holland 302959

arrest van 26 augustus 2025

in de zaak van

[eiser] ( [eiser] ) die woont in [plaats A] advocaat: mr. M.S. van Gaalen

tegen

1 [verweerder ] ( [verweerder ] )

die woont in [plaats B ] (Bondsrepubliek Duitsland) 2. [executeur] als executeur in de nalatenschappen van de ouders van [eiser] en [verweerder ] (de executeur) die woont in [plaats C] advocaat: mr. D.P.W.H. Cremers

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (de rechtbank) op 26 april 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 13 maart 2025 is gehouden

2 De kern van de zaak

2.1. De ouders van [eiser] en [verweerder ] waren gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap en een finaal verrekenbeding alsof er een huwelijksgemeenschap is (alsof-beding) bij ontbinding van het huwelijk door overlijden).

2.2. De vader van [eiser] en [verweerder ] (erflater) is in 2018 overleden. Hij heeft zijn vrouw/weduwe voor 1/100e en zijn zoon voor 99/100e tot erfgenamen benoemd, [eiser] en haar afstammelingen onterfd, bepaald dat aanspraken op de legitieme portie ten laste van zijn weduwe komen en opeisbaar zijn bij zijn overlijden en zijn weduwe en bij haar ontstentenis de executeur benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.

2.3. De moeder van [eiser] en [verweerder ] (erflaatster) is in 2019 overleden. Zij heeft [eiser] en haar afstammelingen onterfd, [verweerder ] tot enig erfgenaam benoemd en de executeur tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.

2.4. [verweerder ] heeft zowel de nalatenschap van erflater als die van erflaatster zuiver aanvaard. [eiser] heeft aanspraak gemaakt op haar legitieme portie in zowel de nalatenschap van erflater als in die van erflaatster.

2.5. Partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan over de afwikkeling van beide nalatenschappen. Op 12 december 2019 hebben zij samen met hun oom [naam 1] gesproken over die afwikkeling. Op 18 december 2019 heeft de adviseur van [eiser] een concept van een onderhandse akte met daarin een vaststellingsovereenkomst over de afwikkeling van de nalatenschap tussen [eiser] , [verweerder ] en de executeur gemaakt. Tot ondertekening van een akte is het nooit gekomen. [verweerder ] heeft op 19 december 2019 aan de adviseur van [eiser] bericht dat hij de onderhandelingen afbreekt.

2.6. [eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank:

 voor recht verklaart dat [eiser] , [verweerder ] en de executeur zijn overeengekomen dat [verweerder ] en de executeur ter betaling van de legitieme portie van [eiser] in beide nalatenschappen aan [eiser] goederen van die nalatenschappen overdragen (de boerderij met grond met overname van de schuld uit hypothecaire geldlening; inboedel, kunstvoorwerpen en juwelen, een bedrag van € 35.000 als vergoeding kosten adviseurs en de helft van de beleggingen in Bitcoins en KANAM);

 [verweerder ] en de executeur hoofdelijk veroordeelt aan [eiser] € 1.358.000 plus de waarde van de beleggingen in Bitcoins en KANAM op 12 december 2019 te betalen als vervangende schadevergoeding omdat de overeengekomen overdrachten blijvend onmogelijk zijn;

dan wel

 de legitimaire vordering van [eiser] in beide nalatenschappen vaststelt en [verweerder ] en de executeur veroordeelt tot betaling daarvan

2.7. De executeur heeft ter uitvoering van een arrest van dit hof van 9 maart 2021 aan [eiser] een voorschot op haar legitieme portie betaald van € 300.000.

2.8. De rechtbank heeft de legitieme portie van [eiser] bepaald op € 584.530,73, [verweerder ] en de executeur veroordeeld aan [eiser] (naast het voorschot van € 300.000) € 284.530,73 te betalen, [verweerder ] veroordeeld aan [eiser] € 720,05 te betalen en alle andere vorderingen van [eiser] afgewezen (eindvonnis rechtbank van 26 april 2023). De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, zij het dat de vervangende schadevergoeding die zij in hoger beroep vordert € 773.469,27 bedraagt.

2.9. Het hof zal beslissen dat er op 12 december 2019 een overeenkomst tussen [eiser] en [verweerder ] tot stand is gekomen over de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen, dat de executeur gehouden was aan de uitvoering daarvan mee te werken en dat [verweerder ] en de executeur vervangende schadevergoeding aan [eiser] moeten betalen. Het hof licht dat hierna toe. Het hof laat het vonnis van de rechtbank niet in stand.

3 De toelichting op de beslissing van het hof

Is er op 12 december 2019 een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen?

De stellingen van [eiser]

3.1. De grieven 1-5 van [eiser] bestrijden het oordeel van de rechtbank in 4.2.-4.4. van het bestreden vonnis dat niet is komen vast te staan dat partijen op 12 december 2019 algehele overeenstemming hebben bereikt over de omvang van de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschappen van haar ouders en de betaling daarvan.

3.2. [eiser] stelt dat tussen partijen op 12 december 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen over de afwikkeling van ‘haar erfrechtelijke aanspraken’ in de nalatenschappen van haar ouders.

[verweerder ] heeft haar op 12 december 2019 het aanbod gedaan dat zij uit de nalatenschappen van haar ouders zou krijgen:

[eiser] heeft dit aanbod aanvaard op 12 december 2019 ’s-avonds om 4 minuten voor 11 (22:56 uur).

Partijen waren al vanaf april 2019 met elkaar in onderhandeling over een evenwichtiger afwikkeling van de nalatenschappen. De executeur was op de hoogte van de onderhandelingen tussen [eiser] en [verweerder ] en van de inhoud daarvan; hij moedigde hen aan tot een algehele overeenstemming te komen en zegde zijn medewerking daaraan toe.

[verweerder ] en de executeur plegen volgens [eiser] wanprestatie door die overeenkomst niet na te komen. [eiser] vraagt geen nakoming van die overeenkomst, maar maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding. Nakoming is onmogelijk geworden, omdat [verweerder ] en de executeur inmiddels de boerderij, de inboedel en een deel van de kunstvoorwerpen die aan haar ter betaling moesten worden overgedragen hebben verkocht.

Als toch niet komt vast te staan dat de overeenkomst tot stand is gekomen stond het [verweerder ] in elk geval niet vrij de onderhandelingen af te breken. [eiser] mocht erop vertrouwen dat partijen tot een onderling akkoord zouden komen; de totstandkoming van een overeenkomst was belangrijk om de afwikkeling van de nalatenschappen en de familiegeschiedenis positief af te sluiten met een eerlijke regeling en met oog voor de financiële hulp die [verweerder ] tijdens het leven van zijn ouders heeft gehad. Partijen waren al langer met elkaar in gesprek. Zij hadden de intentie bij de afwikkeling van de nalatenschappen een redelijk evenwicht te vinden tussen de belangen van [eiser] en [verweerder ] . Bij hun onderhandelingen zijn zij niet over een nacht ijs gegaan. Zij zijn daarbij begeleid door hun oom [naam 1] en hun eigen adviseurs. [eiser] heeft voorafgaand aan de bespreking op 12 december 2019 aan [verweerder ] een schriftelijk voorstel gedaan.

3.3. [eiser] wijst erop dat zij al in de procedure bij de rechtbank in haar akte wijziging van eis van 20 mei 2020 zeer uitvoerig heeft uitgelegd hoe die overeenkomst tot stand is gekomen; zij vreest dat de rechtbank die akte niet heeft gelezen en zou het fijn vinden als het hof dat wel doet. In haar memorie van grieven noemt zij nogmaals de belangrijkste feiten (randnummer 6). [eiser] biedt bewijs aan van het tot stand komen van de overeenkomst op 12 december 2019 door het horen van partijen zelf, oom [naam 1] en haar adviseur [naam 2] als getuigen.

Het verweer van [verweerder ] en de executeur

3.4. [verweerder ] en de executeur betwisten dat op 12 december 2019 een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Zij zijn het eens met het oordeel van de rechtbank. In zijn mail van 13 december 2019 noemt mr. Cremers (advocaat van [verweerder ] ) vijf nog openstaande kwesties die op 12 december 2019 niet zijn besproken en die essentieel zijn voor het tot stand komen van een overeenkomst. Te noemen zijn de fiscale gevolgen en de betaling van erfbelasting waarvoor de executeur hoofdelijk aansprakelijk is. Benadrukt wordt dat deze elementen geen ontbindingsgronden zijn; van ontbinding is geen sprake omdat er geen overeenkomst is.

3.5. Er is geen sprake van dat [verweerder ] door het afbreken van de onderhandelingen aan [eiser] haar positieve contractsbelang moet vergoeden. In dit geval stonden de verhoudingen op scherp en was er wederzijds wantrouwen. Partijen waren ertoe veroordeeld met elkaar te komen tot afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders, goedschiks of kwaadschiks. Ze zijn niet te vergelijken met contractspartijen die elkaar uit vrije wil opzoeken om met elkaar zaken te doen. [eiser] had op 7 mei 2019 [verweerder ] en de executeur gedagvaard en conservatoir beslag gelegd op bijna alle goederen van de nalatenschap. In december 2019 is een ultieme poging gedaan de zaak in der minne te regelen. Bij het mislukken van die onderhandelingen zou er geprocedeerd worden. Van gerechtvaardigd vertrouwen bij [eiser] dat er een overeenkomst tot stand zou komen is dan ook geen sprake. Het was bovendien steeds duidelijk, ook voor [eiser] , dat [verweerder ] niet bevoegd was een minnelijke regeling te treffen. Die bevoegdheid was uitsluitend aan de executeur.

De beoordeling van het hof

3.6. [eiser] stelt dat tussen partijen op 12 december 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen over de afwikkeling van ‘haar erfrechtelijke aanspraken’ in de nalatenschappen van haar ouders. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Het gaat volgens [eiser] om een aanbod van [verweerder ] en aanvaarding van dat aanbod door haar. [eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van die overeenkomst. Zij heeft de stelplicht en bewijslast van de totstandkoming, het bestaan en de inhoud van de overeenkomst. Daarvoor moet zij verklaringen en gedragingen van beide partijen en omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen waaruit de totstandkoming van de overeenkomst en de inhoud daarvan zijn af te leiden.

3.7. De eerste vraag die rijst is uit welke verklaringen en gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat [verweerder ] een aanbod heeft gedaan dat [eiser] uit de nalatenschappen van haar ouders zou krijgen:

3.8. De kern van het betoog van [eiser] staat in haar memorie van grieven (nr. 6):

Op 12 december 2019 hebben [eiser] en [verweerder ] onder begeleiding van oom [naam 1] (zulks op verzoek van [eiser] gedaan in een email van 25 november 2019: productie 1) onderhandelingsgesprekken met elkaar gevoerd die hebben geleid tot het doen van een aanbod van [verweerder ] aan [eiser] met een bedenktijd van 24 uur om dit aanbod te aanvaarden (productie 35, 36 en 37,1 e aanleg);

Op 12 december 2019 22:56 uur heeft [eiser] in een email aan [verweerder ] en oom [naam 1] bevestigd dat zij akkoord ging met het voorstel van [verweerder ] en de inhoud van de gemaakte afspraken bevestigd en bericht dat zij de heer [naam 2] zou vragen om een concept-vaststellingsovereenkomst op te stellen;

3.9. Het hof stelt op grond van de stukken die [eiser] in het geding heeft gebracht, haar toelichting daarop en de reactie van [verweerder ] daarop het volgende vast en citeert daarbij de relevante passages uit de stukken die [eiser] heeft overgelegd. Het gaat daarbij in het bijzonder om hoofdstuk 2 van de akte wijziging eis in eerste aanleg van [eiser] en de bijlagen bij die akte.

A . [eiser] en [verweerder ] hebben vanaf april 2019 samen overlegd over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders; dat overleg leverde niets op. [eiser] heeft vervolgens mr. [naam 2] gevraagd haar bij te staan bij dat overleg. [naam 2] en de advocaat van [verweerder ] , mr. Cremers, hebben afgesproken hun cliënten voor te stellen weer met elkaar in gesprek te gaan. Op 1 december 2019 hebben [eiser] en [verweerder ] met elkaar gesproken over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. In dat gesprek heeft [verweerder ] aan [eiser] gevraagd een schriftelijk voorstel te doen. Dat heeft [eiser] beloofd. [eiser] en [verweerder ] hebben op 3 december 2019 afgesproken dat de executeur de verkoop van de boerderij voorlopig moest staken.

Op 4 december 2019 schrijft de advocaat van de executeur, mr. [naam 3] in een email aan [eiser] en [verweerder ] en de executeur (in de email ‘ [executeur] ’ genoemd):

“Het doet [executeur] (en vanzelfsprekend mij ook) deugd dat het herstel van het contact tussen [eiser] en [executeur] nu ook heeft geleid tot een rechtstreeks contact tussen [verweerder ] en [eiser] en wel zodanig dat zoals jullie beiden aangeven ( [verweerder ] ) cq. doen aangeven (mr. [naam 2] namens [eiser] ) sprake is van constructief gesprek en het uitspreken daarbij van de wens van beiden er samen op korte termijn uit te willen komen middels een algehele settlement.

Uitgangspunt hierbij dient te blijven het in acht nemen door [executeur] , [verweerder ] en [eiser] van de eigen posities van ieder zoals bepaald, afzonderlijk doch gelijkelijk, door de ouders van jullie beiden. Derhalve is [executeur] als executeur/afwikkelingsbewindvoerder gehouden om te komen tot een juiste afwikkeling van de beide nalatenschappen dat conform de wens van erflaters hun schulden cq. verplichtingen worden voldaan/nagekomen (waarvan hier het meest relevant de belastingen voor wat betreft de heffing van de erfrechtbelasting) alsook is en blijft de positie daarbij dat [eiser] legitimaris is en blijft en als zodanig recht heeft en ook reeds heeft doen gelden op vaststelling van de legitimaire massa en de op basis daarvan aan haar uit te keren legitimaire portie; zulks geldt wettelijk alsook in beginsel uit te keren in geld. De positie van [verweerder ] daarbij als erfgenaam is dan de uiteindelijke uitkering van de boedelbestanddelen, voor zover niet door [executeur] ten gelde gemaakt, en het bepalen daarbij van de waarde alsook van het resterend geldelijk actief na betaling van schulden/verplichtingen, kosten en legitimaire portie.

(…)

In zijn tweede mail geeft [verweerder ] aan met [eiser] in onderhandeling te zijn omtrent een algehele settlement maar enig inzicht daarin wordt door [verweerder ] niet begrijpelijk verstrekt aan [executeur] in zijn hoedanigheid. Met [executeur] constateer ik dat dit ook niet door [eiser] gebeurt, anders dan de uitlating dat sprake is van een wil van jullie beiden "er samen op korte termijn uit te kunnen komen”.

Er is gelet op het financieringsvoorbehoud die de koper maakt weliswaar nog niet zekerheid dat de verkoop definitief is - de verwachting is overigens wel dat gelet op de gegoedheid van de potentiële koper hier geen enkel probleem in ontstaat - maar evenmin is sprake van een redengevende omstandigheid de in beginsel reeds gegeven verkooptransactie te staken. [executeur] zal derhalve in zijn gemelde hoedanigheid de transactie beklinken door de acceptatie van het aanbod zoals in overleg met makelaar Voet en met de potentiële koper besproken.

Ik wijs er in dit verband ten overvloede op - mede ter informatie van [eiser] - dat bij de eerdere mondeling gerealiseerde verkoop aan een andere potentiële koper, de reactie van [verweerder ] en mr. Cremers is geweest dat het onnodig was [verweerder ] nader te raadplegen. Hierna is zoals gezegd geen verandering ontstaan voor wat betreft het bestaand verkooptraject en met [executeur] ben en blijf ik van mening dat een mogelijk tot stand kunnen komen van een algehele settlement op dit moment nog niet gerealiseerd is en geen zicht bestaat bij [executeur] of dit zich daadwerkelijk zal realiseren. Zal dit wel blijken te kunnen worden gerealiseerd dan geeft [executeur] daar gaarne zijn volledige medewerking aan, met als gezegd handhaving van zijn positie in deze en de daar aan klevende verantwoordelijkheden.”

[naam 2] doet op 5 december 2019 namens [eiser] het door haar op 1 december 2019 aan [verweerder ] beloofde voorstel dat luidt als volgt:

“ [eiser] stelt voor dat aan haar tegen finale kwijting de volgende vermogensbestanddelen worden toegekend: a. de boerderij inclusief alle gronden, tuinmachine en overige gereedschap. De waarde hiervan voor haar stelt zij op € 1.300.000,- minus de hypotheeklening van € 227.000,- of per saldo € 1.073.000,- (…) b. de gehele inboedel van het huis, de gehele kunstcollectie, de gehele sieradencollectie en alle horloges van vader (waarbij [verweerder ] de Rolex mag houden);de waarde hiervan wordt door [eiser] gesteld op € 150.000,-; c. de helft van de overwaarde van de onroerend goed portefeuille van [verweerder ] , berekend op minimaal € 550.000,-. (…) d. de helft van de Bitcoins (…) e. een bedrag ad € 50.000,- als compensatie voor de door eiseres gemaakte adviseurs- en advocaatkosten.”

Op 9 december 2019 hebben [eiser] en [verweerder ] een afspraak gemaakt voor een gezamenlijk overleg op donderdag 12 december 2019 bij en onder leiding van oom [naam 1] , de pater familias. Op diezelfde dag reageert mr. Cremers namens [verweerder ] op het voorstel van mr. [naam 2] . Hij schrijft onder meer:

“Onder de begeleiding van oom [naam 1] uit Duitsland is duidelijk geworden dat [verweerder ] bereid is om bij de verdeling van de nalatenschap naar het midden van 50/50% toe te werken. Dat is ook in de lijn met wat [eiser] graag ziet. De realiteit in juridische zin is daarmee wel dat [verweerder ] strikt genomen een zeer substantiële handreiking doet die in juridisch opzicht in ieder geval onverplicht is. Reden dat hij die handreiking doet is omdat [eiser] zijn zus is en hij goede verhoudingen wil nastreven. Ik teken daarbij wel aan dat [verweerder ] zich niet zelf in deze juridische positie heeft gemanoeuvreerd.”

Op 10 december 2019 schrijft mr. [naam 3] namens de executeur aan [eiser] en [verweerder ] :

“Zoals ik jullie namens [executeur] schreef op 4 december jl. doet het [executeur] en vanzelfsprekend mij ook deugd dat sprake is geraakt van herstel van het contact tussen jullie beiden en dit lijkt door jullie gezamenlijke opstelling jegens elkaar ertoe te leiden dat een onderlinge oplossing cq. overeenstemming op korte termijn wordt gevonden/bereikt, voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschappen waarin jullie beiden zich in zullen kunnen vinden.

(…)

Dat uit zich ook in de email van [eiser] van 7 december jl. aan [executeur] , volgend op de eerdere mails van 3 en 5 december jl. van [verweerder ] , waarin [eiser] aangeeft dat tussen jullie is afgesproken dat zij de boerderij zal verwerven voor 1.3 mln inclusief gronden, machines en gereedschap en waarbij [eiser] aangeeft dat in de loop van deze week zij verwacht [executeur] definitief te kunnen berichten Dit heeft voor wat [executeur] betreft het gevolg gehad dat hij in het gesprek van gisteren in bijzijn van Makelaar Dirk Voet met de potentiële kopers nog niet definitief een klap op de verkooptransactie heeft gegeven maar dit deze week zal rekken.

Wel moet hierbij door jullie worden overgegaan tot het verstrekken van inzicht aan [executeur] in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder, hoe deze door [eiser] gewenste toescheiding aan haar gedacht wordt vorm te worden gegeven en welke betalingsgarantie daarbij door jullie beiden ter zake aan [executeur] kan worden gegeven voor wat betreft de verplichting tot het voldoen van erfrechtbelasting en de kosten van afwikkeling van de nalatenschappen. Ook de decharge van [executeur] zal hier door jullie beiden dienen te worden gegeven.”

Op 11 december 2019 bericht mr. [naam 3] nog namens de executeur aan mr. [naam 2] :

“Met [verweerder ] had ik op zijn initiatief hedenmiddag telefonisch contact en daar ook bij doorgegeven, mede namens [executeur] , dat wij het toejuichen als inderdaad morgen tot overeenstemming zal kunnen worden gekomen. Aan de uitvoering daarvan zal vanzelfsprekend dan waar mogelijk en verantwoord volledige medewerking worden gegeven. Ik begrijp van [verweerder ] dat hij en [eiser] elkaar morgen in [plaats D] treffen tezamen met [naam 1] .”

Op 12 december 2019 vindt de bespreking van [eiser] en [verweerder ] met oom [naam 1] plaats. [eiser] heeft een geluidsopname gemaakt van deze bespreking. Die opname en een transscript daarvan zijn in het geding gebracht.

Uit het transscript van deze bespreking blijkt dat [verweerder ] om 3:33.51 uur aan [eiser] het voorstel doet om de boerderij, de grond, de inboedel en de kunst over te nemen tegen finale afdoening.

(citaat transscript: “3.33.51 [verweerder ] :..Dus als jij dus [eiser] , als jij zeg maar... de boerderij, de grond en de inboedel en de kunst ... als jij dus zeg maar die neemt... dan, dan, dan zetten we er nu een streepje onder,..? is dat juist?”)

[eiser] wijst erop dat [verweerder ] daarvoor (om 3.29.55) nog heeft voorgesteld dat [eiser] alleen de boerderij zou krijgen en niet de grond

*(*citaat transscript: “3.29.47 [verweerder ] : Ik ben bereid om niet het geldbedrag maar het materiële of de..., dus het huis en de, de inventaris... [eiser] : Zonder de grond...(3.29:55) [verweerder ] : Zonder de grond..”).

Na onderling overleg tussen oom [naam 1] en [verweerder ] (van 3:31.14 tot 3:33.37 uur), heeft [verweerder ] uiteindelijk ook de grond ter waarde van ongeveer € 200.000,— toegevoegd aan zijn voorstel. [eiser] heeft daarover 24 uur bedenktijd gevraagd om het voorstel te kunnen laten doorrekenen (3:34.11 uur). Daarmee is [verweerder ] uiteindelijk akkoord gegaan (3.40.57).

[eiser] heeft nog diezelfde dag (21:34 uur) aan [verweerder ] geappt:

“Hoi [verweerder ] ; ik ben akkoord met jouw voorstel. Ik heb je net een mailtje gestuurd. Groet [eiser] ”

I. [eiser] heeft diezelfde dag om 21:34 uur in een email aan [verweerder ] en [naam 1] bericht:

“Beste [verweerder ] en [naam 1] ,

Allereerst dank voor de tijd en moeite die wij gezamenlijk hebben genomen om vanochtend in [plaats E] met elkaar te spreken.

In ons gesprek heeft [verweerder ] aangegeven bereid te zijn tot een meer gelijkere verdeling van de nalatenschap van onze ouders; hiermee bevestig ik jouw voorstel; ik ga akkoord.

Voor mij zijn - de boerderij inclusief alle gronden, tuingereedschap, machines vrij van de hypothecaire inschrijving van 227.000. - de gehele inboedel (kunst en juwelen). - Belegging Bitcoins; deze aandelen worden voor de helft op een account van [eiser] overgezet. - Belegging KANAM (welk nummer): wat is de huidige stand en hoe gaan we deze verdelen - tegemoetkoming in mijn adviseurskosten van 35.000 euro.

We berekenen de legitieme portie op basis van de fiscale waarde.

Om ons dossier voor de kerst te kunnen sluiten, zal ik zoals eerder op zondag 1 dec afgesproken met [verweerder ] - [verweerder ] , mr.dr. [naam 2] vragen om een concept vaststellingsovereenkomst op te stellen en die dan naar mr. Cremers op te sturen.

Dank dat we zo toch nader tot elkaar zijn gekomen.”

Om 22:56 uur van die dag stuurt [eiser] nog een email aan [naam 1] en [verweerder ] en schrijft daarin dat zij een telefoongesprek heeft gehad met [naam 1] en dat zij de gemaakte afspraak op een paar punten moet corrigeren. Zij geeft dan nogmaals de gecorrigeerde afspraak door:

“Voor mij zijn - de boerderij inclusief alle gronden, tuingereedschap, machines; met de hypothecaire inschrijving van 227.000. - de gehele inboedel (kunst en juwelen). - Belegging Bitcoins; deze aandelen worden voor de helft op een account van [eiser] overgezet. - Belegging KANAM (welk nummer): wat is de huidige stand en hoe gaan we deze verdelen. [verweerder ] komt hier nog op terug. - tegemoetkoming in mijn adviseurskosten van 35.000 euro uit de boedel.

We berekenen mijn legitieme portie op basis van de fiscale waarde, zijnde boerderij op basis van WOZ (876.000), gronden WOZwaardes nul, minus de hypotheek en de kunst/sieraden/boedelcollectie 60.000 e zoals door dhr [executeur] is opgesteld.”

3.10. Het hof leidt uit de stukken die hiervoor in 3.9. zijn genoemd af dat [verweerder ] op 12 december 2019 aan [eiser] een aanbod heeft gedaan dat [eiser] uit de nalatenschappen van haar ouders zou krijgen:

Het hof leidt daaruit verder af dat [eiser] dit aanbod heeft aanvaard.

3.11. [verweerder ] betwist niet dat hij het bedoelde aanbod heeft gedaan en evenmin dat [eiser] dat aanbod heeft aanvaard. Hij heeft ook niet geprotesteerd tegen de weergave van de overeenkomst door [eiser] in haar e-mails van 12 december 2019.

3.12. [verweerder ] voert wel aan dat er desondanks nog geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat op 12 december 2019 nog niet is gesproken over essentiële onderdelen waarover [eiser] en [verweerder ] het ook eens hadden moeten worden om te kunnen spreken van een ‘echte’ overeenkomst. Die essentiële onderdelen zijn volgens [verweerder ] de fiscale consequenties van de regeling in brede zin (erfbelasting en schenkbelasting), de garantie die de executeur wenst voor de voldoening van erf- en schenkbelasting en de finale kwijting door [eiser] jegens [verweerder ] als erfgenaam en de executeur voor de afwikkeling van de legitieme aanspraken van [eiser] .

3.13. Het hof is van oordeel dat tussen [eiser] en [verweerder ] door aanbod en aanvaarding de door [eiser] gestelde overeenkomst tot stand is gekomen; in elk geval mocht [eiser] erop vertrouwen dat die overeenkomst was gesloten. Uit niets blijkt dat [eiser] of [verweerder ] enig voorbehoud heeft gemaakt in verband met de fiscale consequenties van de regeling in brede zin (erfbelasting en schenkbelasting), de garantie die de executeur wenst voor de voldoening van erf- en schenkbelasting en de finale kwijting door [eiser] jegens [verweerder ] als erfgenaam en de executeur voor de afwikkeling van de legitieme aanspraken van [eiser] . De overeenkomst behelst dat [verweerder ] ervoor zorgt dat [eiser] goederen uit de nalatenschap van haar ouders krijgt. Uit het gespreksverslag van 12 december 2019 blijkt dat dit een finale regeling is. Dat de overeenkomst fiscale gevolgen heeft is duidelijk, maar het maken van afspraken over die fiscale gevolgen is geen wezenlijk onderdeel van de overeenkomst zelf. De wet bevat regels over wie erf- en schenkbelasting is verschuldigd en daarvoor aansprakelijk en/of draagplichtig is. Dat is voor de erfbelasting de verkrijger en voor de schenkbelasting de begiftigde (artikel 5 lid 1 en 2 Successiewet 1956). Die wettelijke regels zijn gewoon van toepassing als partijen bij een vaststellingsovereenkomst geen afwijkende afspraken maken. Niet gesteld of gebleken is dat het maken van afwijkende afspraken hier voor de hand had gelegen. Het is voor totstandkoming van een overeenkomst als de onderhavige daarom in beginsel niet noodzakelijk dat daarover afspraken worden gemaakt, ook niet als het gaat om een grotere nalatenschap met navenant een hogere belasting. Gelet op de stellingen van partijen ging het in dit geval vooral om de praktische uitvoering, om zeker te stellen dat de verschuldigde erfbelasting door partijen zelf zou worden voldaan en niet de executeur het risico zou lopen daarmee te worden belast. Daarin is in artikel 11 van de concept-vaststellingsovereenkomst voorzien, en van de zijde van [verweerder ] en de executeur is niet onderbouwd gesteld waarin het risico voor hen zou zitten bij de uitvoering van die bepaling, laat staan een zodanig risico dat daarop redelijkerwijs de gehele overeenkomst zou afstuiten. Naar het oordeel van het hof doet de enkele omstandigheid dat hierin wellicht nog enige aanscherping gewenst was in elk geval niet af aan de tussen [verweerder ] en [eiser] gemaakte afspraken en het feit dat zij elkaar daaraan wederzijds mochten houden.

Mochten [eiser] en [verweerder ] gelet op de executele en het bewind zelf afspraken maken?

3.14. De volgende vraag is of [verweerder ] gelet op de executele en het afwikkelingsbewind zelf afspraken kon maken met [eiser] over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. Uitgangspunt is dat [verweerder ] als erfgenaam van elk van zijn ouders niet bevoegd was om eigenmachtig en zonder medewerking of toestemming van de executeur/afwikkelingsbewindvoerder die afspraken te maken (artikel 4:145 lid 1 en 167 lid 1 BW). Het hof gaat ervan uit dat zowel [verweerder ] als [eiser] van deze belemmering op de hoogte waren of moesten zijn.

3.15. In dit geval leidt het hof uit de berichten die namens de executeur/afwikkelingsbewindvoerder zijn gestuurd af dat deze [verweerder ] en [eiser] alle ruimte heeft gegeven met elkaar afspraken te maken over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders en zich bereid heeft verklaard daaraan voor zover mogelijk en verantwoord alle medewerking te geven; daarbij heeft de executeur de in gang gezette verkoop van de boerderij ‘gerekt’. Er is dus geen sprake van eigenmachtig optreden van [verweerder ] ; zowel [verweerder ] als [eiser] mochten ervan uitgaan dat de executeur/afwikkelingsbewindvoerder wist dat zij met elkaar in gesprek gingen en dat hij zou meewerken aan de uitvoering van wat zij zouden afspreken, mits de executeur/afwikkelingsbewindvoerder maar in staat zou zijn om zijn taken te voltooien, met name het zorgen voor de betaling van erfbelasting en andere schulden van de nalatenschap en niet zelf (hoofdelijk) zou worden aangesproken voor het betalen van erfbelasting of andere kosten.

3.16. Het duidelijkst is dat verwoord in de email van mr. [naam 3] namens de executeur van 11 december 2019 (zie 3.10 onderdeel F). Mr. [naam 3] schrijft:

“Met [verweerder ] had ik op zijn initiatief hedenmiddag telefonisch contact en daar ook bij doorgegeven, mede namens [executeur] , dat wij het toejuichen als inderdaad morgen tot overeenstemming zal kunnen worden gekomen. Aan de uitvoering daarvan zal vanzelfsprekend dan waar mogelijk en verantwoord volledige medewerking worden gegeven. Ik begrijp van [verweerder ] dat hij en [eiser] elkaar morgen in [plaats D] treffen tezamen met [naam 1] .”

Het is ook duidelijk wat onder ‘mogelijk en verantwoord’ is te vatten. Dat heeft mr. [naam 3] namens de executeur/afwikkelingsbewindvoerder helder verwoord in zijn email van 10 december 2019:

“Wel moet hierbij door jullie worden overgegaan tot het verstrekken van inzicht aan [executeur] in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder, hoe deze door [eiser] gewenste toescheiding aan haar gedacht wordt vorm te worden gegeven en welke betalingsgarantie daarbij door jullie beiden ter zake aan [executeur] kan worden gegeven voor wat betreft de verplichting tot het voldoen van erfrechtbelasting en de kosten van afwikkeling van de nalatenschappen. Ook de decharge van [executeur] zal hier door jullie beiden dienen te worden gegeven.”

3.17. In de vaststellingsovereenkomst die [eiser] door mr. [naam 2] in concept heeft laten opstellen is dat inzicht gegeven. Partijen bij die vaststellingsovereenkomst zijn [eiser] , [verweerder ] en de executeur. Verder is daarin geregeld dat [eiser] en [verweerder ] de verschuldigde erfbelasting voor de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op een rekening van een notaris zullen storten en dat zij de executeur vrijwaren voor diens hoofdelijke aansprakelijkheid voor de erfbelasting. Ook is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat ieder van partijen de fiscale gevolgen heeft laten beoordelen door zijn of haar fiscaal adviseur en is daarin bepaald dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de nalatenschappen van erflater en erflaatster en elkaar daarom over en weer finale kwijting verlenen.

3.18. De slotsom is dat de executeur gehouden was mee te werken aan de uitvoering van de overeenkomst die [eiser] en [verweerder ] over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders hebben gesloten.

3.19. Dat betekent dat de grieven 1-4 slagen. [eiser] vordert (primair) voor recht te verklaren dat tussen haar enerzijds en [verweerder ] en de executeur anderzijds een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof zal deze vordering niet onverkort zo toewijzen. Vaststaat dat [eiser] en [verweerder ] de overeenkomst zijn aangegaan. De executeur was op zich geen partij bij die overeenkomst. De executeur is wel gehouden mee te werken aan de uitvoering van die overeenkomst (zie hiervoor in 3.18). Het hof zal de beslissing van de rechtbank niet in stand laten en zal voor recht verklaren dat tussen [eiser] en [verweerder ] de hiervoor in 3.10 beschreven overeenkomst tot stand is gekomen en zal daarnaast ‘verstaan’ dat de executeur gehouden is aan de uitvoering van die overeenkomst mee te werken. Grief 5 is ingesteld voor het geval het hof oordeelt dat er op 12 december 2019 nog geen algehele overeenstemming tussen [eiser] en [verweerder ] was. De beoordeling van die grief is niet meer nodig.

Schadevergoeding

3.20. [eiser] heeft bij de rechtbank gevorderd [verweerder ] en de executeur hoofdelijk te veroordelen aan haar vervangende schadevergoeding te betalen. Omdat de grieven 1-4 slagen moet het hof die vordering vanwege de devolutieve werking van het hoger beroep alsnog beoordelen.

3.21. [eiser] heeft die schadevergoeding becijferd op een bedrag van € 1.358.000, te vermeerderen met de waarde van de te delen beleggingen in Bitcoins en KANAM op 12 december 2019 en de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020. Zij stelt dat zij en [verweerder ] bij het maken van de afspraken op 12 december 2019 zijn uitgegaan van: een waarde van de boerderij met grond van € 1.350.000 een waarde voor de inboedel en de kunst van € 200.000 een vergoeding van adviseurskosten van € 35.000 totaal € 1.585.000 te verminderen met de hypotheekschuld € 227.000 blijft € 1.358.000

Volgens haar hebben zij en [verweerder ] deze bedragen afgesproken in het gesprek met oom [naam 1] op 12 december 2019. Zij verwijst daarvoor naar het transscript van dat gesprek.

3.22. Het hof begrijpt dat [eiser] op de vervangende schadevergoeding die zij in hoger beroep vordert in mindering wil brengen de legitieme portie die de rechtbank heeft vastgesteld op € 584.530,73, welk bedrag ook is voldaan. Dat betekent dat zij nu (in hoger beroep) nog vordert een bedrag van € 773.469,27 plus de helft van de waarde van de beleggingen in Bitcoins en KANAM op 12 december 2019.

3.23. Er is komen vast te staan dat [verweerder ] gebonden is aan de overeenkomst van 12 december 2019 en dat de executeur gehouden is aan de uitvoering daarvan mee te werken. Vast staat ook dat de overeenkomst van 12 december 2019 niet is uitgevoerd en dat onverkorte uitvoering daarvan onmogelijk is geworden, omdat de executeur de boerderij en de grond inmiddels heeft verkocht en heeft geleverd aan een derde. Niet is gebleken dat [verweerder ] of de executeur – voor het geval komt vast te staan dat de door [eiser] gestelde overeenkomst op 12 december 2019 tot stand is gekomen – bereid zijn de andere onderdelen daarvan na te komen (afgifte inboedel, kunstvoorwerpen en juwelen en betaling van een bedrag van € 35.000 als vergoeding kosten adviseurs). [eiser] verlangt geen nakoming meer van die andere onderdelen en heeft haar vordering tot nakoming daarvan op grond van artikel 6:87 lid 1 BW omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.

3.24. Het hof zal de vordering van [eiser] om [verweerder ] en de executeur hoofdelijk te veroordelen aan haar de schade te vergoeden die zij lijdt toewijzen voor het bedrag van € 773.469,27 te vermeerderen met de helft van de waarde van de beleggingen in Bitcoins en KANAM en met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2020. Zowel [verweerder ] als de executeur schiet tekort in de nakoming van de verplichtingen jegens [eiser] . Die tekortkomingen zijn aan [verweerder ] respectievelijk de executeur toe te rekenen. Zij zijn verplicht de schade die [eiser] daardoor heeft geleden te vergoeden. Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:99 BW). [verweerder ] noch de executeur betwisten de omvang van de vervangende schadevergoeding en de verschuldigdheid van wettelijke rente.

Grief 6: heeft erflater meer geld geleend of gegeven aan [verweerder ] ?

3.25. [eiser] stelt dat zij aanleiding heeft voor het ernstige vermoeden dat [verweerder ] meer geld heeft geleend van erflater dan waarmee tot nu toe rekening is gehouden. In het overzicht van de nalatenschappen van beide ouders staat een vordering uit geldlening van € 379.075 op [X ] BV, waarvan [verweerder ] bestuurder is. [eiser] heeft jaarrekeningen overgelegd van twee dochtermaatschappijen van [X ] BV waarin op de balansdatum 31 december 2021 leningen zijn vermeld. Het gaat om [Y] GmbH (€ 637.140 langfristiges Fremdkapital en € 484.549 sonstige Verbindlichkeiten) en [Z] GmbH (€ 2.566.268 long-borrowed capital). Zij vermoedt (kennelijk) dat erflater gelden die hij in 2016 heeft gekregen uit het concern […] heeft geleend/gegeven aan [verweerder ] en dat oom [naam 1] daar meer van weet. Zij rechercheert nog verder.

3.26. Het is onduidelijk wat [eiser] met deze grief beoogt. Het lijkt erop dat deze grief alleen is ingesteld voor het geval de door [eiser] gestelde overeenkomst niet komt vast te staan en een nadere beoordeling of berekening van haar legitieme portie nodig is. Dat geval doet zich niet voor. [eiser] heeft geen belang bij beoordeling daarvan.

De conclusie

3.27. Het hoger beroep slaagt.

3.28. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen).

3.29. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4 De beslissing

Het hof:

4.1. bekrachtigt de beslissingen in het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2023 onder 5.1. tot en met 5.4.;

4.2. vernietigt de beslissing in dat vonnis onder 5.5. en beslist:

4.3. verklaart voor recht dat tussen [eiser] en [verweerder ] een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij is afgesproken dat ter voldoening van de aan [eiser] toekomende legitimaire aanspraak in de nalatenschap van zowel de heer [naam 4] als die van [naam 5] , door [verweerder ] aan [eiser] :

4.4. verstaat dat de executeur gehouden is mee te werken aan de uitvoering van deze overeenkomst;

4.5. veroordeelt [verweerder ] en de executeur ieder hoofdelijk om bij wege van vervangende schadevergoeding aan [eiser] te betalen het bedrag van € 773.469,27 te vermeerderen met de waarde van de te delen beleggingen in Bitcoins en KANAM op 12 december 2019 en met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, zulks ten titel van volledige voldoening van de legitimaire aanspraken van [eiser] in de nalatenschap van zowel de heer [naam 4] als die van [naam 5] , zulks binnen 14 dagen na de datum van dit arrest zonder dat nadere betekening is vereist;

4.6. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.7. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

4.8. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en P.B. Kamminga en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.