Arrest inhoud

zaaknummer 200.356.031/01 zaaknummer hoofdzaak 23-001879-23

Beslissing van de wrakingskamer van 6 augustus 2025

op het wrakingsverzoek ingediend door

[verdachte] , geboren te […] op [geboortedatum] , adres: [adres] , thans gedetineerd in Pl. Nieuwegein te Nieuwegein.

bijgestaan door mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam Duivendrecht en mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht,

hierna: verzoeker.

1 De procedure

1.1. De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 27 juni 2023, waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf 7 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft uitgezeten op verdenking van – kort gezegd – overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie.

1.2. Op 22 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden bij het hof. De behandelende raadsheren waren: mr. M.L.M. van der Voet (voorzitter) en mrs. P.J. van Eekeren en C. Beuze (hierna: de raadsheren). Dit betrof een regiebehandeling. Op die zitting is – onder meer – een aanvullende onderzoekswens van de verdediging besproken, namelijk een verzoek om twee getuigen te horen naar aanleiding van een door de verdediging overgelegd ‘D2-document’. Het onderzoek ter terechtzitting is onderbroken tot 5 juni 2025. Op die dag hebben de raadsheren het onderzoek hervat en de beslissing op de onderzoekswensen medegedeeld. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.3. Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 6 juni 2025 de raadsheren verzocht zich te verschonen. De raadsheren hebben 23 juni 2025 schriftelijk gereageerd en aan verzoeker te kennen gegeven dat zij geen gevolg geven aan het verzoek.

1.4. Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 23 juni 2025 de wraking verzocht van de raadsheren.

1.5. De raadsheren hebben op 1 juli 2025 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.

1.6. De advocaat-generaal heeft op 15 december 2025 haar schriftelijke standpunt toegezonden aan de verzoeker en de wrakingskamer.

1.7. Het wrakingsverzoek is op 23 juli 2025 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:

  • namens verzoeker: mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam Duivendrecht en mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, hierna de raadslieden;
  • mr. E. Visser, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam.

Mr. Leyten heeft ter zitting laten weten dat verzoeker akkoord was met behandeling van het wrakingsverzoek in zijn afwezigheid.

De raadsheren hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1. De grond van het wrakingsverzoek blijkt uit de schriftelijke verzoeken tot verschoning van 6 juni 2025 en tot wraking van 23 juni 2025. De raadslieden van verzoeker hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat vindt verzoeker dat de motivering van het afwijzen van het aanvullende verzoek om twee getuigen te horen naar aanleiding van het D2-document blijk geeft van vooringenomenheid omdat met die motivering vooruitgelopen wordt op een inhoudelijke eindbeslissing in de zin van art. 348 en 350 (juncto art. 359a) Sv. In dat kader is immers relevant (de mate van) het initiatief van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij het opsporingsonderzoek (en dan met name de inzet van de opsporingsbevoegdheid van het aftappen en hacken van alle SkyECC communicatie). Uit het D2-document volgt dat de Nederlandse autoriteiten het initiatief tot opsporingshandelingen hebben genomen. Daarom werd het verzoek ingediend om de auteur van het D2-document te horen. Door dat verzoek af te wijzen en daarbij te overwegen ‘Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging dat vanwege de hiervoor geciteerde mededeling in document D2 moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten’, is de verdediging niet alleen de mogelijkheid ontnomen om het verweer dát sprake is van een Nederlands initiatief nader te onderbouwen, maar het hele verweer is gezien die overweging bij voorbaat kansloos geworden, aldus verzoeker.

2.2. De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Samengevat vinden de raadsheren dat de aangevoerde grond geen feiten en omstandigheden bevat waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de motivering van de afwijzing kan niet worden afgeleid dat het voeren van een verweer zinloos is geworden. De verdediging heeft aan een passage in het D2-document een conclusie verbonden. Het hof heeft overwogen dat het de op die passage gebaseerde conclusie niet onderschrijft. Daarmee zegt het hof iets over de interpretatie door de verdediging van de desbetreffende passage, maar neemt het geen voorschot op een definitieve beslissing op een verweer, aldus de raadsheren.

2.3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.4. Mr. Reisinger heeft aan de hand van schriftelijke aantekeningen het woord gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat uit de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen met betrekking tot het D2-document de schijn van vooringenomenheid blijkt. 3. De beoordeling

Juridisch kader

3.1. Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.

3.2. Een rechter kan alleen worden gewraakt als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.

3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dus niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd. Ook als de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou vinden of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Alleen als de motivering van een (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, is dat een grond voor wraking (zie Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de in de motivering gebruikte bewoordingen.

Beoordeling in deze zaak

3.4. De gemotiveerde beslissing op de aanvullende onderzoekswens luidt als volgt:

De verdediging heeft op de zitting een Frans document (met vertaling in het Nederlands) overgelegd, opgesteld (zo begrijpt het hof) door [naam] , Brigadier de Police, Direction generale de la Police Nationale en gedagtekend 19 augustus 2019. Daarin is onder meer vermeld dat op 27 mei 2019 een werkoverleg heeft plaatsgevonden bij Europol (Nederland) in aanwezigheid van Belgische en Nederlandse autoriteiten. Dit document wordt hierna document D2 genoemd.

Standpunt verdediging De verdediging heeft verzocht de zaaksofficier van justitie LAP0814 en de opsteller van document D2 (de verdediging noemt [getuige] ) te horen als getuigen. Daartoe heeft de verdediging in het bijzonder gewezen op een alinea in dat document (hieronder weergegeven in de beslissing van het hof), waaruit volgens de verdediging blijkt dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben verzocht om bijstand bij het tappen van de servers van SkyECC, gehost in Roubaix. Daarmee gaat de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het Franse opsporingsonderzoek verder dan tot nu toe door het openbaar ministerie is gesteld en is sprake van de toepassing van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland op initiatief van de Nederlandse autoriteiten. Dat brengt met zich dat die toepassing moet worden getoetst aan de vereisten die daarvoor gelden op grond van het Nederlandse strafprocesrecht. De verdediging wenst de getuigen te bevragen over de achtergrond van de betreffende alinea in het document D2 en over de vraag in hoeverre het openbaar ministerie in de brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 opzettelijk onvolledige informatie heeft gegeven.

Subsidiair heeft de verdediging verzocht de genoemde personen schriftelijk vragen te laten beantwoorden.

Daarnaast heeft de verdediging verzocht dezelfde zaaksofficier van justitie, die één van de opstellers is van de brief van 2 juni 2022, te horen over de (rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de) verwerking in Nederland van de gegevens die zijn verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC in Frankrijk.

Standpunt advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van de verdediging moeten worden afgewezen. Daartoe heeft de advocaat-generaal onder meer aangevoerd dat de Franse autoriteiten bekend waren met de wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen, maar dat de Franse autoriteiten uiteindelijk zelf het initiatief daartoe hebben genomen. Dat blijkt onder meer uit de Franse vorderingen tot het tappen van de servers, waarin niet wordt verwezen naar een Nederlands (rechtshulp)verzoek. Daarnaast zijn uitlatingen van Nederlandse rechercheurs tijdens een werkoverleg sowieso niet te duiden als rechtshulpverzoeken.

Beslissing hof Uit de zich in het dossier bevindende algemene stukken uit het onderzoek Argus maakt het hof het volgende op.

Op 6 december 2018 heeft het openbaar ministerie een EOB van 3 december 2018 uitgevaardigd, waarin aan de Franse autoriteiten wordt verzocht om ‘een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server van Sky te tappen en de data daarna te ontsleutelen’. [Argus deel II, p. 21 en 428]

Op 13 februari 2019 heeft een Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek geopend naar SkyECC. [Argus deel II, p. 27]

Op 27 mei 2019 heeft overleg plaatsgevonden tussen Franse, Belgische en Nederlandse politieambtenaren en Europol over het onderzoek naar SkyECC. [Argus deel II, p. 9]. Franse rechercheurs verkregen in het werkoverleg in het kader van de uitwisseling operationele en technische gegevens over de werking van de SkyECC servers. [Argus deel II p 36], Het hof merkt op dat het in document D2 genoemde werkoverleg dezelfde datum heeft en gaat ervan uit dat dit hetzelfde werkoverleg betreft.

Op 14 juni 2019 heeft een Franse officier van justitie een (eerste) vordering gedaan tot het tappen van de servers van SkyECC. Op dezelfde dag heeft een Franse rechtbank toestemming daartoe verleend. In de vordering van de officier van justitie en de toestemming van de rechtbank wordt niet verwezen naar een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC. [Argus deel II, p. 30-40]

Op 23 juli 2019 heeft het openbaar ministerie een tweede EOB uitgevaardigd, waarin aan de Franse autoriteiten wordt verzocht om verstrekking van de gegevens die zijn verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC. In het onderzoeksbevel is onder meer vermeld:

‘In een EOB van 3 december 2018 is verzocht om een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVJ1 gehoste server(s) van Sky te tappen en de verkregen (gesprek)data daarna te ontsleutelen. […]. Inmiddels hebben wij vernomen dat in Frankrijk een eigen strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dit onderzoek is recent een tap aangesloten die het dataverkeer tussen de twee door Sky bij OVH gebruikte servers af tapt.’. [Argus deel II, p. 21 en 449]

Het door de verdediging overgelegde document D2 bevond zich niet bij de zich in het dossier bevindende stukken. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat dit document ook niet eerder in handen van het openbaar ministerie was. Het document bevat onder meer de volgende, door de verdediging aangehaalde passage:

‘Les autorités néerlandaises souhaitaient l’assistence de la France afin de mettre en place une interception judiciaire entre le serveur principal de SKYECC et son serveur de sauvegarde, […], hebergé auprès de OVH SAS à Roubaix. Il était également décidé de placer une deuxième sonde sur le serveur principal vers l’exterieur afin de déterminer si des éléments intéressants y transitaient.’.

In de bijgevoegde Nederlandse vertaling is dit als volgt vertaald:

‘De Nederlandse autoriteiten vroegen de hulp van Frankrijk bij het opzetten van een justitieel interceptiesysteem tussen de hoofdserver en de backupserver van SKYECC, […], gehost [door] OVH SAS in Roubaix. Er werd ook besloten om een tweede sonde op de hoofdserver te plaatsen om te bepalen of er interessante items onderweg waren’.

Volgens de verdediging moet het woord ‘souhaitaient’ worden vertaald met het woord ‘verzochten’, ‘wensten’, ‘verlangden’ of ‘vroegen’.

Uit hetgeen hiervoor is vermeld ten aanzien van de algemene stukken uit het onderzoek Argus volgt dat het openbaar ministerie voornemens was de Franse autoriteiten te verzoeken om de servers van SkyECC te tappen en dat het openbaar ministerie de Franse autoriteiten van dat voornemen op de hoogte heeft gesteld. Ook volgt daaruit dat in Frankrijk een opsporingsonderzoek naar SkyECC is gestart en dat in het kader van dat onderzoek toestemming is gevorderd en verkregen voor het tappen van de servers van SkyECC. Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.

Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat in document D2 mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen. Het werkoverleg waaraan in het document D2 wordt gerefereerd betreft op zich dan ook geen nieuwe informatie, als gezegd werd dit overleg ook al in de algemene stukken uit het onderzoek Argus genoemd. Ook als kan worden aangenomen dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden na het in document D2 genoemde verzoek of wens, vindt de stelling van de verdediging dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die servers. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging dat vanwege de hiervoor geciteerde mededeling in document D2 moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten.

Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het horen als getuigen van de zaaksofficier van justitie LAP0814 en van de opsteller van het document D2 niet noodzakelijk is. Het hof wijst het verzoek daartoe af. Het hof wijst eveneens af het subsidiaire verzoek deze personen schriftelijk vragen te laten beantwoorden.

Ook wijst het hof af het verzoek tot het horen van dezelfde zaaksofficier van justitie over de (rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de) verwerking in Nederland van de gegevens die zijn verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC in Frankrijk. De noodzaak daartoe is onvoldoende gebleken, ook gezien de stukken die daarop betrekking hebben en die deel uitmaken van het dossier.

3.5 Deze motivering van deze tussenbeslissing moet door de wrakingskamer worden beoordeeld in het licht van de volgende omstandigheden van dit geval:

  • dat het niet onbegrijpelijk is dat in document D2 mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen;
  • dat het werkoverleg waaraan in dat document wordt gerefereerd ook al in de algemene stukken wordt genoemd, en dus op zich geen nieuwe informatie betreft;
  • dat de stelling van de verdediging dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden op grond en ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun vindt in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek;
  • het hof daarom niet onderschrijft het standpunt van de verdediging dat vanwege de geciteerde mededeling in het D2-document moet worden geconcludeerd dat het tappen van de servers van SkyECC werd gedaan op initiatief van de Nederlandse autoriteiten;

wat de raadsheren tot de afrondende overweging brengt:

Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het horen als getuigen (…) niet noodzakelijk is.

bij de latere inhoudelijke behandeling van de strafzaak van verzoeker is een andere, verdergaande beoordeling van de zaak aan de orde.

3.6 Mede in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is naar het oordeel van de wrakingskamer met de hiervoor weergegeven motivering van de tussenbeslissing niet in wezen een (in hoger beroep definitief gegeven) eindbeslissing in de zin van artikel 348 en 350 Sv genomen noch een beslissing die een (nog niet gevoerd) verweer met de strekking dat het opsporingsonderzoek naar SkyECC op initiatief van de Nederlandse autoriteiten plaatsvond, op voorhand kansloos maakt.

3.7. Bij die stand van zaken is naar het oordeel van de wrakingskamer de hiervoor onder 3.3. bedoelde uitzonderlijke situatie (dat de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de raadsheren) niet aan de orde. Daaruit volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4 De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Alwin, M.A. Wabeke en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.

mr. N. van der Wijngaart is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.