Arrest inhoud

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-001794-24

datum uitspraak: 1 juli 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-297414-22 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,

adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de toepasselijke wetsartikelen aanvult met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd van 12 maanden.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.

De raadsman heeft het hof primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf, en subsidiair een geringe geldboete op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet in staat is om een werkstraf uit te voeren omdat hij druk is met het afbouwen van zijn onderneming. Daarnaast heeft de raadsman het hof verzocht geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, ofwel deze geheel voorwaardelijk op te leggen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte is op 11 november 2022 met een tractor over een fietser gereden ten gevolge waarvan de fietser is overleden. De tractor van de verdachte was beladen met een hooibaal; hij reed over een smal weggetje, wetend dat ook fietsers en voetgangers gebruik maken van die weg. De verdachte is langere tijd onoplettend en onvoorzichtig geweest zodanig dat hij de fietser helemaal niet heeft gezien. De weg ter plaatse was redelijk overzichtelijk en volgens getuigen reed de fietser daar al enige tijd. Hiermee is hij ernstig tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Dit handelen van de verdachte heeft zeer ernstige, onherstelbare gevolgen gehad voor het slachtoffer, een inwoner van de nabijgelegen zorginstelling [zorginstelling] , die aan zijn verwondingen is overleden. De dood van het slachtoffer als gevolg van de aanrijding heeft een enorme impact op de nabestaanden, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaring van zijn zus in eerste aanleg. Ook voor de getuigen moet het ongeval een zeer nare ervaring zijn geweest en zal het gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging hebben opgeroepen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juni 2025, is verdachte eerder voor overtreding van de Wegenverkeerswet veroordeeld. Ook recent nog te weten op 12 mei 2025, is hij veroordeeld voor overtreding van de wegenverkeerswet, gepleegd op 23 mei 2023 onder meer tot een taakstraf van 28 uur.

Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 13 juni 2025, waaruit volgt dat de reclassering twijfels heeft over de uitvoerbaarheid van een werkstraf vanwege de medische en mentale kwetsbaarheid van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging in dit verband aangevoerd dat de verdachte druk is met het afbouwen van zijn onderneming en dat hij hiernaast geen ruimte heeft om een werkstraf te verrichten. De verdachte moet nu namelijk arbeid verrichten om zijn zaken af te bouwen, hetgeen een zware belasting voor hem is.

Desgevraagd ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij nog steeds een paardenfokkerij heeft en dus (lichamelijk) actief is.

Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De ernst van het feit rechtvaardigt niet een schuldigverklaring zonder oplegging van straf als door de verdediging gevraagd.

Daarnaast acht het hof een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. N. van der Wijngaart en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2025.

mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.