ECLI:NL:CRVB:2025:1452 - Centrale Raad van Beroep - 1 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
24/1477 NOW, 24/1478 NOW, 24/1479 NOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 mei 2024, 22/1548, 23/1997 en 23/1998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken om de vraag of de minister terecht de subsidie op grond van de NOW1 en NOW-3, derde en vierde tranche, op nihil heeft gesteld en de betaalde voorschotten van appellante heeft teruggevorderd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante verplicht was om bij de aanvragen voor subsidievaststelling een accountantsverklaring te overleggen. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de minister heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verweerschrift ingediend, waarop appellante heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Namens appellante zijn verschenen [naam algemeen directeur], algemeen directeur, zijn echtgenote [naam echtgenote] en mr. D.C.H. Heijmink. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali, werkzaam bij het Uwv, en drs. C.C. Staal RA, werkzaam op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1.1. Appellante maakt onderdeel uit van een concern. [naam B.V.] houdt alle aandelen in appellante en in [naam B.V.]. Appellante exploiteert een zelfstandige schoonheidssalon waar schoonheidsbehandelingen worden uitgevoerd. [naam B.V.]. is een zelfstandige webwinkel waar cosmeticaproducten worden aangeboden. Tijdens het verbod tot het uitoefenen van contactberoepen in verband met corona was appellante verplicht gesloten, waardoor de omzet van appellante flink is gedaald.
1.2. Op 6 april 2020 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een subsidie in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) voor de periode van maart tot en met mei 2020. Bij besluit van 10 april 2020 heeft de minister aan appellante een subsidie in de loonkosten verleend op grond van de NOW-1 ten bedrage van € 20.921,-, waarvan een bedrag van € 16.737,- als voorschot is betaald.
1.3. Op 30 september 2021 heeft appellante de definitieve berekening van de subsidie op grond van de NOW-1 aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft appellante vermeld dat haar bedrijf onderdeel is van een groep of concern en dat het concern een omzetverlies van minder dan 20% heeft geleden. Appellante heeft tevens vermeld dat zij als werkmaatschappij wél een omzetverlies heeft van tenminste 20%. Appellante heeft daarom de minister verzocht om toepassing van artikel 6a, eerste lid, van de NOW-1.
1.4. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister appellante meegedeeld een nader onderzoek te willen doen. In dat kader heeft de minister appellante, op grond van artikel 13, tweede lid, van de NOW-1, verzocht om een accountantsverklaring in te sturen. Appellante heeft de minister meegedeeld de gevraagde accountantsverklaring niet te kunnen verstrekken, omdat de kosten van deze verklaring hoger zijn dan het ontvangen voorschot. Daarop heeft de minister besloten het onderzoek te beëindigen.
1.5. Bij besluit van 25 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van appellante tot definitieve vaststelling van de subsidie op grond van de NOW-1 afgewezen op de grond dat het omzetverlies minder dan 20% bedraagt. De minister heeft tevens de verleende voorschotten ten bedrage van € 16.737,- van appellante teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6. Bij besluit van 21 juni 2022 (bestreden besluit I) heeft de minister dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat het niet mogelijk is om af te wijken van artikel 6a (bedoeld is: artikel 13, tweede lid) van de NOW-1. Het accountantsprotocol vermeldt namelijk dat voor werkgevers die de omzetdaling bepalen op het niveau van de werkmaatschappij vanwege de aanvullende risico’s altijd, dus ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag, een redelijke mate van zekerheid wordt gevraagd.
1.7. Met besluiten van 26 april 2023 en 28 april 2023 heeft de minister ook de aanvragen van appellante voor vaststelling van de loonkostensubsidie op grond van de NOW-3, derde en vierde tranche, afgewezen en besloten dat appellante de betaalde voorschotten van € 4.437,- (NOW3, derde tranche) en € 8.838,- (NOW-3, vierde tranche) moet terugbetalen. Ook tegen deze besluiten heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.8. Bij afzonderlijke besluiten van 18 juli 2023 (bestreden besluit II en III) heeft de minister deze bezwaren ongegrond verklaard. Ook aan deze besluiten heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting om een accountantsverklaring te overleggen.
Uitspraak van de rechtbank
- Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, de bestreden besluiten met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten en de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante en tot vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aan appellante terecht gevraagd om een accountantsverklaring te overleggen. De NOW
2.2. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het vaststellen van de loonkostensubsidie op nihil niet onevenredig is. De rechtbank heeft daarbij vooropgesteld dat op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening wordt vastgesteld tenzij sprake is van een van de in het tweede lid genoemde situaties. Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb geeft de subsidieverlener de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen als de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van de minister om een accountantsverklaring te verlangen vanwege de aanvullende risico’s in dit geval zwaarder dan de kosten die appellante had moeten maken voor het aanleveren van de accountantsverklaring. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante zelf de keuze heeft gemaakt om de NOW-aanvragen op werkmaatschappijniveau te doen en ook bij de toekenning van de voorschotten op de hoogte is gesteld van de daarbij geldende voorwaarden, waaronder het overleggen van een accountantsverklaring. Dat appellante bewust de keuze heeft gemaakt om geen accountantsverklaring bij de aanvragen voor de vaststellingen te voegen vanwege de kosten van de accountantsverklaring, komt dan ook voor haar rekening en risico. Overigens is ook geen indicatie gegeven voor de hoogte van die kosten, zodat de rechtbank die kosten ook niet kan relateren aan het ontvangen voorschot.
2.3. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de minister terecht heeft besloten om de subsidie op grond van de NOW-1 en NOW-3 (derde en vierde tranche) op nihil vast te stellen en om de ten onrechte betaalde voorschotten volledig terug te vorderen. Omdat de minister pas in beroep een kenbare belangenafweging heeft gemaakt zijn de bestreden besluiten niet deugdelijk gemotiveerd. In zoverre zijn de besluiten in strijd met artikel 7:12 van de Awb tot stand gekomen. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
Het standpunt van appellante
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het onredelijk is om in haar geval een accountantsverklaring te verlangen. Volgens appellante gaat de rechtbank eraan voorbij dat de toegekende vergoeding op grond van de NOW minder dan € 25.000,- bedraagt. Voor iedereen geldt dan dat er in het geheel geen accountantsverklaring nodig is, zelfs geen verklaring van een deskundige derde. De verklaring van een redelijke mate van zekerheid is een verklaring die voor een accountant een groot onderzoek vraagt. Daar waar een grotere onderneming jaarlijks een accountantsverklaring nodig heeft, is de administratieve organisatie en interne controle al op een dergelijk onderzoek voorbereid. Een kleinere onderneming zoals appellante kent een dergelijke organisatorische en administratieve structuur niet. Als gevolg hiervan is niet iedere accountant bereid om een dergelijke zware verklaring af te geven. Degenen die dat wel willen doen, moeten om aan de wettelijke eisen te voldoen, een uitgebreid onderzoek verrichten. De werkzaamheden hiervoor komen voor rekening van appellante. Verschillende accountantskantoren hebben laten weten dat het honorarium hiervoor tussen de € 15.000,- en € 25.000,- bedraagt. Dit maakt voor bedrijven die onderdeel uitmaken van een concern de bewijslast om aan te tonen dat zij daadwerkelijk omzetverlies hebben geleden onevenredig zwaar. Uit artikel 13, derde lid, van de NOW-1 en artikel 13, vierde lid, van de NOW-3 volgt dat voor bedrijven die geen onderdeel zijn van een concern geldt dat zij bij een subsidie tot € 25.000,- respectievelijk € 40.000,- geen enkele verplichting hebben.
Het standpunt van de minister
3.2. De minister heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten waarbij de subsidie op grond van de NOW-1 en NOW-3 (derde en vierde tranche) is vastgesteld in stand heeft gelaten.
4.2. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3. Uit artikel 14, vijfde lid, van de NOW-1
4.4. Omdat het in deze zaak gaat om de vaststelling van subsidie zijn, naast de bepalingen van de NOW-1, ook de bepalingen uit titel 4.2 van de Awb van toepassing. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de (limitatief) in het tweede lid genoemde situaties. In die gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld. In het geval van appellante was de minister bevoegd de subsidie lager vast te stellen op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, op de grond dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.5. Het besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van de NOW-1 op een lager bedrag dan bij de subsidieverlening is vastgesteld, berust op een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb moet de minister een belangenafweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de NOW-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor appellante anderzijds.
4.6. Uit de Nota van Toelichting (Toelichting)
4.7. In de Toelichting
4.8. Uit de Toelichting bij artikel 13, tweede lid, van de NOW-1
4.9. Uit de Kamerbrief van 31 mei 2021
4.10. Uit het vorenstaande volgt dat de regelgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om van de werkgever, die bij de vaststelling van de NOW-subsidie heeft verzocht om toepassing van artikel 6a van de NOW-1, een accountantsverklaring te verlangen. Het doel hiervan is om te controleren of aan de aanvullende voorwaarden wordt voldaan. Dat is een legitiem doel waaraan zwaarwegende betekenis toekomt. Zoals de minister ter zitting heeft toegelicht wordt met de regeling van artikel 6a van de NOW-1 het beginsel van interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen een concern doorbroken. Daarom heeft de minister in dat artikel een aantal aanvullende voorwaarden geformuleerd en wordt op grond van artikel 13, tweede lid, van de NOW-1 een accountantsverklaring vereist. Weliswaar heeft de minister later de regeling bijgesteld door niet altijd meer een accountantsverklaring met een redelijke mate van zekerheid te verlangen maar met een beperkte mate van zekerheid, maar deze aanpassing ziet alleen op de (omvang van de) werkzaamheden die de accountant moet verrichten en doet aan de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring als zodanig niet af. Een effectieve, met voldoende kwalitatieve waarborgen omgeven controle op het voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 6a van de NOW-1 en daarmee op een rechtmatige besteding van overheidsgelden, kan alleen worden bereikt indien een accountantsverklaring wordt overgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat misbruik of oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt van de regeling van artikel 6a van de NOW-1.
4.11. Daar staat tegenover dat het voldoen aan de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring voor appellante financieel nadelige gevolgen heeft omdat aan het overleggen van een accountantsverklaring voor haar hoge kosten zijn verbonden. Er is echter, gelet op het hiervoor beschreven doel van de accountantsverklaring, geen aanleiding om in dit geval het financiële nadeel als onevenredig te beoordelen. Afweging van de nadelige gevolgen van het besluit in verhouding tot het doel daarvan leidt tot de conclusie dat het op nihil stellen van de subsidie in dit geval niet onevenredig is.
Conclusie en gevolgen
-
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en G.C. Boot en S.B. SmitColenbrander als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.P.A. Elzer
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving.
NOW-1
Artikel 6, vierde lid, van de NOW-1 Voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon, tenzij artikel 6a van toepassing is.
Artikel 6, vijfde lid, van de NOW-1 Indien de rechtspersoon of vennootschap onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, in afwijking van het vierde lid, uitgegaan van de omzetdaling van de groep zoals deze op 1 maart 2020 bestond. Indien de rechtspersoon een dochtermaatschappij is van een ander als bedoeld in artikel 24a ven Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de dochtermaatschappij en de rechtspersoon voor de werking van deze regeling behandeld als waren zij een groep. Voor de bepaling van de omzetdaling als bedoeld in de eerste zin worden de Nederlandse rechtspersonen en vennootschappen in aanmerking genomen, alsmede buitenlandse rechtspersonen en vennootschappen met loon in Nederland.
Artikel 6a, eerste lid, van de NOW-1
- In afwijking van artikel 6, vijfde lid, kan aan de werkgever die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in dat lid, die daarom bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft verzocht, subsidie worden verstrekt waarbij de omzetdaling wordt bepaald op basis van de omzetdaling van die rechtspersoon of vennootschap afzonderlijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de subsidieaanvraag bedoeld in artikel 8, eerste lid, is gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel;
b. de rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten;
c. de werkgever handelt in overeenstemming met een overeenkomst, die door hem voorafgaand aan de subsidieaanvraag wordt aangegaan, inclusief dagtekening, met de belanghebbende verenigingen van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag, en bij gebreke daarvan een andere vertegenwoordiging van werknemers, over werkbehoud. Bij werkmaatschappijen van minder dan 20 werknemers volstaat akkoord van een vertegenwoordiging van werknemers;
d. het groepshoofd, bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de moedermaatschappij, bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, verklaart voorafgaand aan de aanvraag dat over 2020 geen dividenden aan aandeelhouders of bonussen aan de Raad van Bestuur en directie van het concern en de rechtspersoon of vennootschap voor waarop dit artikel wordt toegepast, waaronder mede begrepen winstdelingen, zullen worden uitgekeerd of eigen aandelen zullen worden ingekocht door de rechtspersonen binnen de groep tot en met de datum van de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021. Met dividend worden gelijkgesteld andere winstuitkeringen aan derden buiten de groep. Indien de rechtspersoon, natuurlijke persoon of groep verplicht is op grond van een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst of een wettelijke plicht om dividend uit te keren dan blijft dit toegestaan voor het gedeelte waarover de plicht geldt;
e. de andere rechtspersonen of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, voeren geen opdrachten of projecten uit die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap waarvoor de omzetdaling met toepassing van dit artikel wordt bepaald; en
f. de omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, bedraagt minder dan 20%, in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c.
Artikel 13, tweede lid, van de NOW-1 De aanvraag van de vaststelling gaat vergezeld van een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. Deze verklaring voldoet aan de standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het in de bijlage bij deze regeling opgenomen accountantsprotocol. Van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon, of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, minder is dan € 100.000,-. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant te overleggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 125.000,- of meer, of indien de werkgever heeft verzocht om toepassing van artikel 6a.
Artikel 13, derde lid, van de NOW-1 De werkgever die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen, overlegt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie het in de bijlage bij deze regeling opgenomen formulier met een verklaring van een deskundige derde waarmee de omzetdaling wordt bevestigd. De Minister wijst aan welke deskundige derden een verklaring kunnen afgeven. Van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot voor die natuurlijke persoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dat verstrekt is minder dan € 20.000,- bedraagt. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 25.000,- of meer.
Artikel 14, vijfde lid, van de NOW-1 De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien: [..]
b. de werkgever geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 13, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 13, tweede of derde lid, is vrijgesteld.
Artikel 15 van de NOW-1 Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.
NOW-3
Artikel 5, zesde lid, van de NOW-3 Voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon.
Artikel 5, zevende lid, van de NOW-3 Indien de rechtspersoon of vennootschap onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, in afwijking van het zesde lid, uitgegaan van de omzetdaling van de groep zoals deze op 1 oktober 2020 bestond. Indien de rechtspersoon een dochtermaatschappij is van een ander als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, worden de dochtermaatschappij en de rechtspersoon voor de werking van deze regeling behandeld als waren zij een groep. Voor de bepaling van de omzetdaling als bedoeld in de eerste zin worden de Nederlandse rechtspersonen en vennootschappen in aanmerking genomen, alsmede buitenlandse rechtspersonen en vennootschappen met loon in Nederland.
Artikel 6, eerste lid, van de NOW-3 In afwijking van artikel 5, zevende lid, kan aan de werkgever die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in dat lid, en die daar bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie om verzoekt, subsidie worden verstrekt waarbij de omzetdaling wordt bepaald op basis van de omzetdaling van die rechtspersoon of vennootschap afzonderlijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten;
b. de werkgever handelt in overeenstemming met een van de dagtekening voorziene overeenkomst over werkbehoud, die door hem voorafgaand aan de aanvraag van de vaststelling van de subsidie wordt aangegaan met tenminste één belanghebbende vereniging van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag, en bij gebreke daarvan, of indien de werkmaatschappijminder dan 20 werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van werknemers, inhoudende de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of de vergadering als bedoeld in artikel 35b, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden;
c. de andere rechtspersonen of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, voeren geen opdrachten of projecten uit die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap waarvoor de omzetdaling met toepassing van dit artikel wordt bepaald; en
d. de omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 5, zevende lid, bedraagt in de omzetperiode minder dan 20%.
Artikel 13 van de NOW-3
-
De werkgever aan wie subsidie wordt verleend is verplicht bij de aanvraag van de vaststelling van de subsidie een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep, te overleggen. Deze verklaring voldoet aan de standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het in de bijlage bij deze regeling opgenomen Accountantsprotocol.
-
Van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot per tranche dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, minder is dan € 125.000,-. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen niet indien de totale subsidie per tranche voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 125.000,- of meer, of indien de werkgever heeft verzocht om toepassing van artikel 6.
-
De werkgever die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen, overlegt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie het in de bijlage bij deze regeling opgenomen formulier met een verklaring van een deskundige derde waarmee de omzetdaling wordt bevestigd. De Minister wijst aan welke deskundige derden een verklaring kunnen afgeven.
-
Van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot per tranche voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon, of groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, dat verstrekt is minder dan € 40.000,- bedraagt. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen niet indien de totale subsidie per tranche voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 40.000,- of meer.
Artikel 24, vijfde lid, van de NOW-3: De subsidies worden vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 16, 19 of 22, met dien verstande dat de subsidie voor een tranche in ieder geval op nihil wordt vastgesteld indien: […]
b. de werkgever voor die tranche geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 13, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 13, tweede en vierde lid, is vrijgesteld.
Artikel 25 van de NOW-3: Onverminderd artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 12, 13 of 14 is voldaan.
Awb
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:46, eerste en tweede lid, van de Awb
-
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast;
-
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:95, eerste en vierde lid, van de Awb
-
Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. []
-
Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 13, tweede lid, NOW-1 en artikel 13, eerste lid, NOW-3.
Artikel 24, vijfde lid, NOW-3.
Artikel 6, eerste lid, NOW-3.
Artikel 24, vijfde lid, NOW-3.
Staatscourant 2020, nr. 25372, p. 4.
Staatscourant 2020, nr. 25372, p. 5.
Staatscourant 2020, nr. 53089, p.11.
Kamerbrief van 31 mei 2021, Voorstellen administratieve lastenverlichting controle NOW, 2021-0000084037.
Artikel 6 van de NOW-3.