ECLI:NL:CRVB:2025:1212 - Centrale Raad van Beroep - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
25/307 PW
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2024, 24/4070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
[bewindvoerder] B.V., bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (belanghebbende)
SAMENVATTING
In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte heeft geweigerd de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Ook heeft de rechtbank bepaald dat het college een vergoeding van deze kosten verstrekt aan [bewindvoerder] B.V. Het college heeft in hoger beroep aangevoerd daar niet toe gehouden te zijn, omdat de kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt. De Raad volgt de rechtbank. Voor zover het college ook nog heeft beoogd te stellen dat geen sprake is van een door een derde verleende rechtsbijstand, oordeelt de Raad dat dit buiten de omvang van het geding valt. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. C. van der Ent, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met zaken 24/1335 PW, 24/1454 PW en 24/1455 PW, behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M. van Steen. [bewindvoerder] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.J. Beljaarts, kantoorgenoot van mr. Van der Ent. In de zaken 24/1335 PW, 24/1454 PW en 24/1455 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. [bewindvoerder] B.V. heeft op 21 augustus 2023 voor belanghebbende bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering voor een bedrag van € 125,53 per maand.
1.2. Met een besluit van 2 november 2023 heeft het college aan belanghebbende bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van bewindvoering voor de periode van 21 augustus 2023 tot en met 20 augustus 2024 tot een bedrag van € 2,92 per maand. Uit een door het college gemaakte draagkrachtberekening volgt namelijk dat de draagkracht van belanghebbende € 122,61 per maand bedraagt. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. Beljaarts – van [naam kantoor] – tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Met een besluit van 24 april 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2023 gegrond verklaard, de draagkrachtberekening aangepast (van € 122,61 per maand naar € 114,99 per maand) over de periode van augustus tot en met oktober 2023 en de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand over deze periode gewijzigd. Vanaf november 2023 heeft belanghebbende geen draagkracht meer en komen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd voor volledige vergoeding in aanmerking. De bijzondere bijstand wordt nabetaald. Het college heeft het verzoek van [bewindvoerder] B.V. om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. Die afwijzing berust op het standpunt dat het aanvragen van bijstand en het voeren van een bezwaarprocedure daarover behoort tot de aan de bewindvoerder opgedragen taak. [bewindvoerder] B.V. heeft niet onderbouwd waarom het bezwaar in dit geval niet door de bewindvoerder ingediend had kunnen worden. Niet is gebleken dat de inschakeling van professionele juridische bijstand in dit geval noodzakelijk was.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het college het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen en bepaald dat het college aan [bewindvoerder] B.V. een vergoeding voor die kosten verstrekt tot een bedrag van € 624,- voor de kosten in bezwaar. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, als volgt overwogen.
“9. In geschil is of het redelijk is om voor onderhavige procedure beroepsmatige
rechtsbijstand in te schakelen. In de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ als
bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (de 'dubbele redelijkheidstoets’).
-
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het uitgangspunt dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden aangemerkt als redelijkerwijs te zijn gemaakt. Die kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Anders dan het college meent, biedt de taak van de bewindvoerder op zichzelf geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat dit uitgangspunt in beginsel ook geldt als een professionele bewindvoerder die derde heeft ingeschakeld.
[2] -
Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk moet worden gesteld, komen als regel de door hem in bezwaar of beroep gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking en zijn deze dus ‘redelijk’.
[3] Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Daar is hier geen sprake van. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder het instellen van bezwaar overgegaan zou zijn tot een nieuwe draagkrachtberekening en een herberekening van de uit te betalen bijzondere bijstand. Verder is het aan een partij zelf om te beoordelen of zij bezwaar of beroep in wil stellen en of zij daarbij gebruik wil maken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het in dit geval om redelijkerwijs gemaakte kosten gaat. Het inschakelen van rechtsbijstand is niet onnodig geweest.”
Het standpunt van het college
- Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover het college geen bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend en terecht heeft bepaald dat het college de kosten van bezwaar vergoedt aan [bewindvoerder] B.V. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het college heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1. Het college heeft aangevoerd dat hij niet gehouden was om de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten van bezwaar te vergoeden omdat die de kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt. Het optreden in een geding behoort namelijk tot de wettelijke taken van [bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder. Bovendien was er bij [bewindvoerder] B.V. voldoende juridische kennis aanwezig. Het inschakelen van externe rechtsbijstand was daarom in dit geval onnodig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1. Wat het college aanvoert is een herhaling van het standpunt dat het college in het bestreden besluit en in het verweerschrift in beroep heeft ingenomen. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op dit standpunt ingegaan en heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad en het Gerechtshof Amsterdam, zoals vermeld in voetnoten 2 en 3, uitvoerig uitgelegd waarom dat standpunt niet wordt gevolgd en waarom het bestreden besluit in zoverre geen stand houdt. Met de enkele herhaling van zijn standpunt in het bestreden besluit en in verweer heeft het college in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over.
4.2. Het college heeft daarnaast ook nog aangevoerd dat [naam kantoor] en [bewindvoerder] B.V. niet twee verschillende entiteiten zijn. In dat verband verwijst het college naar wat hij daarover in hoger beroep heeft aangevoerd in de gevoegd behandelde zaken. Voor zover het college daarmee beoogt te stellen dat ook in deze zaak geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand, valt de beoordeling daarvan buiten de omvang van dit geding. Dit standpunt is namelijk niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Conclusie en gevolgen
4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het college aan [bewindvoerder] B.V. de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 624,- moet vergoeden.
5.1. Omdat het hoger beroep van het college niet slaagt zal het college de proceskosten van [bewindvoerder] B.V. in hoger beroep moeten vergoeden. Voor de kosten in hoger beroep gaat de Raad voor deze zaak en de gevoegd behandelde zaken uit van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In al deze zaken gaat het om [bewindvoerder] B.V., waaraan rechtsbijstand is verleend door een of meer personen van hetzelfde advocatenkantoor. De werkzaamheden die in elk van de drie zaken zijn verricht, zijn nagenoeg identiek. Daarnaast heeft de rechtbank in de zaken 24/1454 PW en 24/24/1455 PW één uitspraak gedaan. Dit betekent dat het in hoger beroep om drie zaken gaat, die met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Bpb gezien worden als één zaak.
5.2. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de kostenvergoeding in bezwaar merkt de Raad, in lijn met de uitspraak van 7 oktober 2016
5.3. Ook zal van het college met toepassing van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht van € 559,- worden geheven.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, C. Karman en W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Ramanand
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
-
Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
-
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar
redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
- Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
- Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten
waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
- Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Artikel 8:75, eerste lid
l. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten
die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 8:109, tweede lid
- Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1 Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, (..)
Artikel 2
- Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op
het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de
bijlage opgenomen tarief;
b. (...):
-
(...);
-
In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 3
-
Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
-
Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Zie PG Awb II. pagina 487.
CRvB 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:949 en ECLI:NL:CRVB:2023:951, r.o. 4.4.
Hof Amsterdam 13 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:920, r.o.4.2.
ECLI:NL:CRVB:2016:3693.