ECLI:NL:CBB:2025:451 - College van Beroep voor het bedrijfsleven - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
uitspraak
zaaknummer: 23/1691
(gemachtigde: mr. [naam 2] )
en
(gemachtigden: mr. J. van Horsen en mr. Y.R. Sanders)
Procesverloop
Met het besluit van 17 februari 2023 heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) de aanvraag van de vennootschap voor de extra betaling jonge landbouwers voor het aanvraagjaar 2022 afgewezen.
Met het besluit van 27 juli 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 juli 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de vennootschap [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] (hierna: jonge landbouwer)*,*bijgestaan door mr. H.A. van Bommel, en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
Inleiding
1.1 De vennootschap is opgericht op 1 januari 2022 en bestaat uit vier vennoten: [naam 1] B.V., [naam 3] , [naam 4] en de jonge landbouwer. In de Gecombineerde opgave voor het aanvraagjaar 2022 heeft de vennootschap de extra betaling jonge landbouwers aangevraagd. Om te kunnen controleren of aan de vereisten voor de extra betaling jonge landbouwers was voldaan, heeft de minister in het kader van een steekproef een samenwerkingsovereenkomst opgevraagd. De vennootschap heeft de minister een op 30 april 2022 ondertekende ‘Overeenkomst van vennootschap onder firma’ (vennootschapsovereenkomst) toegestuurd.
1.2 Met het besluit van 17 februari 2023 heeft de minister de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het aanvraagjaar 2022 vastgesteld en de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers afgewezen. De aanvraag is afgewezen, omdat uit de vennootschapsovereenkomst blijkt dat de jonge landbouwer ten tijde van belang niet de vereiste blokkerende zeggenschap had.
1.3 Als bijlage bij het tegen het besluit van 17 februari 2023 gerichte (aanvullend) bezwaarschrift heeft de vennootschap de op 12 mei 2023 ondertekende ‘Rectificatie c.q. aanvullende overeenkomst van vennootschap onder firma’ (rectificatie-overeenkomst) aan de minister gestuurd.
1.4 Met het bestreden besluit heeft de minister het besluit van 17 februari 2023 gehandhaafd. Het standpunt van de vennootschap dat met de overgelegde rectificatie-overeenkomst alsnog wordt voldaan aan de voor de extra betaling voor jonge landbouwers vereiste blokkerende zeggenschap, volgt de minister niet. Gezien de datum waarop de rectificatie-overeenkomst is ondertekend, kan deze niet bij de beoordeling worden betrokken en moet de vraag over de aanwezigheid van blokkerende zeggenschap op basis van de vennootschapsovereenkomst – ontkennend – worden beantwoord, aldus de minister.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in bijlage I bij deze uitspraak.
Standpunt van de vennootschap
3.1 De vennootschap stelt dat het bestreden besluit in strijd is met Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013), met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening 1307/2013 en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (Verordening 639/2014), met de Uitvoeringsregeling en met de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Beleidsregel). Hiertoe voert zij het volgende aan.
3.2 De vennootschap stelt zich op het standpunt dat artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel niet alleen in strijd is met de toepasselijke regelgeving, maar dat uit dat artikelonderdeel ook niet volgt dat voor alle ondernemersbeslissingen sprake moet zijn van blokkerende zeggenschap bij een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Steun voor dit standpunt vindt de vennootschap in overweging 4.1 van de uitspraak van het College van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:340), gelezen in samenhang met wat over het begrip ‘beheer’ is geoordeeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 14 oktober 2010, Landkreis Bad Dürkheim, C-61/09 (ECLI:EU:C:2010:606).
3.3 Dat sinds 1 januari 2022 sprake is van blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer is vastgelegd in de rectificatie-overeenkomst. Daarnaast volgt uit de redactie van artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst dat elke vennoot blokkerende zeggenschap heeft ten aanzien van alle belangrijke ondernemersbeslissingen, ongeacht welk financieel belang daarmee gemoeid is. Beslissingen die betrekking hebben op de dagelijkse gang van zaken en rechtstreeks verband houden met de (productie-)eenheden die behoren tot het landbouwbedrijf, moeten gezamenlijk worden genomen. Dat vloeit voort uit de onderdelen 9.2.1 tot en met 9.2.3 en 9.2.9 van artikel 9. In de onderdelen 9.2.4 en 9.2.15 wordt weliswaar een beperkt aantal rechtshandelingen genoemd waarbij de instemming van alle vennoten pas is vereist als het met in een van die artikelen genoemde handelingen gemoeide belang meer bedraagt dan € 100.000,-, maar dat is op zichzelf onvoldoende reden om de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers af te wijzen. De vennootschap verwijst naar de uitspraak van het College van 11 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:355), waaruit volgt dat de minister een te strikte uitleg hanteert en dat het erom gaat dat de belangrijke beslissingen door de vennoten gezamenlijk genomen moeten worden.
3.4 Ten overvloede wijst de vennootschap erop dat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) bij elke vennoot steeds expliciet is vermeld dat, naast het bedrag tot waar hij/zij zelfstandig tot bevoegd is, er overige beperkende bepalingen zijn en dat de opgave – daarmee wordt artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst bedoeld – geraadpleegd moet worden. Om bij de beoordeling over blokkerende zeggenschap alleen uit te gaan van het voorheen in het handelsregister bij elke vennoot vermelde: ‘bevoegd tot een bedrag van € 100.000,-’, is dan ook onjuist. Overigens vermeldt het handelsregister op dit moment dat elke vennoot bevoegd is tot een bedrag van € 25.000,-.
3.5 Tot slot vindt de vennootschap dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
Standpunt van de minister
4.1 De minister stelt dat ten tijde van belang niet werd voldaan aan het vereiste uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel dat de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft bij ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Uit de onderdelen 9.2.4 en 9.2.15 van artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst volgt dat de jonge landbouwer de in die onderdelen omschreven rechtshandelingen enkel kan blokkeren wanneer deze een financieel belang van € 100.000,- te boven gaan. Zo kan op grond van onderdeel 9.2.4 een beslissing tot koop, verkoop, huur of verhuur van bedrijfsmiddelen met een belang van minder dan € 100.000,- niet geblokkeerd worden door de jonge landbouwer (of een van de andere vennoten). Uit het in overweging 4.2 van de uitspraak van 25 oktober 2017 (hiervoor aangehaald) gegeven voorbeeld over de rol van een jonge landbouwer bij de aanschaf van een tractor, valt op te maken dat de aanschaf van een bedrijfsmiddel een ondernemersbeslissing is ter zake waarvan de jonge landbouwer – op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel – bij een financieel belang van meer dan € 25.000,- blokkerende zeggenschap moet hebben. Dat is, zo blijkt uit de vennootschapsakte, bij de vennootschap dus anders. De verwijzing van de vennootschap naar de uitspraak van 11 juli 2023 gaat hier niet op nu de situatie van de vennootschap dusdanig verschilt van de situatie die in die uitspraak aan de orde was. De vennootschap heeft immers aan een aantal in artikel 9 nader omschreven rechtshandelingen een drempel van € 100.000,- toegekend, terwijl het in de uitspraak waarnaar wordt verwezen ging om een bepaling in de akte waarin 'alle belangrijke beslissingen door de vennoten gezamenlijk genomen moeten worden', met een opsomming van bepaalde handelingen.
4.2 Op grond van artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel moet de overeenkomst waaruit de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer blijkt, uiterlijk 25 kalenderdagen na de uiterste datum van het indienen van de verzamelaanvraag (de Gecombineerde opgave) zijn opgesteld en ondertekend. Voor 2022 is die datum 10 juni 2022. Daarom is de op 12 mei 2023 ondertekende rectificatie-overeenkomst door de minister bij de beoordeling over de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer buiten beschouwing gelaten.
4.3 Of, en dat, zoals de vennootschap stelt, de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer steeds juist geregistreerd heeft gestaan in het handelsregister van de KvK, is op zichzelf niet voldoende. Desgevraagd moet de juistheid namelijk worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 18 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2020:566).
4.4 Van de gestelde strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is geen sprake volgens de minister.
Beoordeling door het College
5.1 Uit Europese regelgeving volgt dat voor de extra betaling jonge landbouwers uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid is vereist dat de jonge landbouwer in de zin van artikel 50, tweede lid, van Verordening (EU) 1307/2013, voor wie de betaling is aangevraagd, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap heeft over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 639/2014).
5.2 De minister voert het beleid dat van zodanige daadwerkelijke langdurige zeggenschap sprake is als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,- (artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel). Uit de rechtspraak van het College volgt dat de minister hiermee geen onjuiste invulling heeft gegeven aan het vereiste van daadwerkelijke langdurige zeggenschap. In overweging 4.2 van de uitspraak van 25 oktober 2017 (hiervoor aangehaald), heeft het College overwogen dat artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel een precisering van artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 vormt en deze niet buiten de grenzen van laatstgenoemde bepaling treedt. Dit standpunt heeft het College onder meer herhaald en gehandhaafd in zijn uitspraak van 11 juli 2023 (hiervoor aangehaald). De vennootschap heeft geen argumenten naar voren gebracht waarin het College aanleiding ziet deze jurisprudentie te verlaten. In het arrest Landkreis Bad Dürkheim lag de vraag voor of grond tot het bedrijf van de landbouwer behoort. Grond behoort tot het bedrijf van de landbouwer wanneer deze landbouwer bevoegd is om die grond voor de uitoefening van een landbouwactiviteit te beheren (punt 58 van het arrest). Volgens het Hof van Justitie (punt 61 van het arrest) impliceert het begrip ‘beheer’ niet dat de landbouwer in het kader van het gebruik van de betrokken oppervlakte voor landbouwdoeleinden onbeperkt over die oppervlakte kan beschikken. Die uitleg neemt niet weg dat – indien eenmaal is vastgesteld dat (productie-)eenheden tot het bedrijf van de landbouwer behoren – in het kader van de extra betaling jonge landbouwers vervolgens de eis mag worden gesteld dat de jonge landbouwer daarover daadwerkelijke langdurige zeggenschap heeft, in welk verband betekenis toekomt aan een blokkerende zeggenschap ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. De opvatting van de vennootschap dat het begrip ‘beheer’ niet impliceert dat daaronder alle ondernemersbeslissingen vallen zou ertoe leiden dat de daadwerkelijke langdurige zeggenschap slechts op een deel van het betrokken bedrijf en het beheer ervan ziet en kan om die reden niet worden aanvaard*.*Het betoog slaagt niet.
5.3.1 Of de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer ten tijde van belang juist stond geregistreerd in het handelsregister laat het College verder buiten beschouwing, nu de minister terecht heeft gesteld dat de juistheid van die registratie desgevraagd door de vennootschap moet kunnen worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten van de vennootschap (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c en e, van de Beleidsregel). Die overeenkomst moet uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2022 zijn opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend (artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling). De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde rectificatie-overeenkomst niet bij de beoordeling kan worden betrokken, omdat die niet binnen de termijn van uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2022 is ondertekend (vergelijk onder 3 van de uitspraak van het College van 30 april 2024, ECLI:NL:CBB:2024:302).
5.3.2 Vervolgens ligt de vraag voor of de vereiste blokkerende zeggenschap kan worden aangetoond met de op 30 april 2022 ondertekende vennootschapsakte (de volledige tekst van artikel 9 ervan is opgenomen als bijlage II bij deze uitspraak). Uit de tekst van onderdeel 9.2 blijkt dat (in beginsel) voor alle rechtshandelingen opgesomd in de onderdelen 9.2.1 tot en met 9.2.14 de instemming van alle vennoten vereist is, ongeacht het daarmee gemoeide (financiële) belang. Onderdeel 9.2.4 bevat een uitzondering op ‘die hoofdregel’: voor het kopen, verkopen, huren of verhuren, en tot zekerheid doen strekken van bedrijfsmiddelen is de instemming van alle vennoten vereist als het gaat om een belang dat groter is dan € 100.0000,- . Daarnaast bepaalt onderdeel 9.2.15 dat voor rechtshandelingen die niet in de onderdelen 9.2.1 tot en met 9.2.14 zijn opgesomd, instemming van alle vennoten is vereist als daar een belang van meer dan € 100.000,- mee is gemoeid, of waardoor de vennootschap voor langer dan zes maanden wordt gebonden. Met de minister is het College van oordeel dat daarmee uit artikel 9 van de vennootschapsakte volgt dat de jonge landbouwer niet voor alle ondernemersbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,- blokkerende zeggenschap heeft. Immers, bij de in de onderdelen 9.2.4 en 9.2.15 genoemde rechtshandelingen geldt de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer pas als het met (een van) die rechtshandelingen gemoeide belang meer dan € 100.000,- bedraagt. Het beroep van de vennootschap op de uitspraak van 11 juli 2023 (hiervoor aangehaald) helpt haar niet. In de zaak die tot die uitspraak heeft geleid is volgens het tweede lid van artikel 8 van de daar overgelegde vennootschapsakte ieder van de vennoten bevoegd te handelen tot een bedrag van € 50.000,- en bevat het derde lid daar een uitzondering op; de vennoten zijn slechts gezamenlijk bevoegd bij het nemen van besluiten over alle in dat derde lid opgesomde categorieën. Die opsomming – zo heeft het College geoordeeld – bevat welbeschouwd alle belangrijke beslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-, waarop artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel ziet. In die zaak volgde dus uit de vennootschapsakte dat alle belangrijke beslissingen door de vennoten gezamenlijk moeten worden genomen. Dit ligt anders in de situatie van de vennootschap. In het bijzonder de in onderdeel 9.2.4 genoemde rechtshandelingen zijn naar het oordeel van het College aan te merken als belangrijke ondernemersbeslissingen, die de jonge landbouwer (of een van de andere vennoten) dus alleen kan blokkeren als het met een dergelijke beslissing gemoeide belang meer bedraagt dan € 100.000,-. Dit betekent dat de jonge landbouwer voor een aantal ondernemersbeslissingen geen blokkerende zeggenschap heeft bij een financieel belang van meer dan € 25.000,-, maar pas bij een financieel belang van meer dan € 100.000,-. Daarmee is niet voldaan aan artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel.
5.4 Voor de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, bestaat geen grond.
Slotsom
6 Nu de vennootschap niet heeft aangetoond dat de jonge landbouwer ten tijde van belang blokkerende zeggenschap had als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel, heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor de extra betaling jonge landbouwers voor het jaar 2022 terecht afgewezen.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.
w.g. A.Venekamp w.g. J.M. Baars
Bijlage I
Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (Verordening (EU) nr. 1307/2013)
Artikel 50, tweede lid
2. In dit hoofdstuk worden onder "jonge landbouwers" verstaan natuurlijke personen:
a. a) die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al op zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en
b) die niet ouder zijn dan veertig jaar in het jaar van indiening van de onder a) bedoelde aanvraag.
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening
Artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b Toegang van rechtspersonen tot de betaling voor jonge landbouwers
1. De in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde jaarlijkse betaling voor jonge landbouwers wordt toegekend aan een rechtspersoon, ongeacht diens rechtsvorm, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
b) een jonge landbouwer in de zin van artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft, tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon deelnemen, moet(en) de jonge landbouwer(s) tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, behoudens lid 1 bis van dit artikel hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke, langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen;
Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, tweede lid, aanhef en onder c en e, en negende lid
1. Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is sprake indien de jonge landbouwer:
a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,– euro, en
2. De blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel, a, is uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin hij als jonge landbouwer een aanvraag indient verkregen en kan worden aangetoond met:
c. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten, ingeval van een vennootschap onder firma; e. de registratie van de blokkerende zeggenschap in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarvan de juistheid desgevraagd kan worden aangetoond met de onder a tot en met d genoemde bescheiden.
9. De overeenkomst is uiterlijk 25 kalenderdagen na de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend.
Bijlage II
BESTUUR, GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN EN WERKZAAMHEDEN ARTIKEL 9 “9.1 De vennoten hebben gezamenlijk het bestuur over de vennootschap, haar activiteiten en het vennootschapsvermogen.
9.2 De vennoten zijn bevoegd alle rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap te verrichten, die gelet op het doel van de vennootschap tot haar normale werkzaamheden behoren, echter met dien verstande, dat de instemming van alle vennoten is vereist voor:
9.2.1 het verwerven of vervreemden van onroerende zaken en registergoederen, of de economische eigendom daarvan, of het vestigen van beperkte rechten daarop;
9.2.2 het pachten of verpachten, het huren of verhuren van onroerende zaken of het anderszins verschaffen van gebruik of genot daarvan, onder welke titel dan ook;
9.2.3 het doen stichten, slopen of verbouwen van gebouwde onroerende zaken en bouwkundige voorzieningen;
9.2.4 het kopen, verkopen, huren of verhuren, en tot zekerheid doen strekken van bedrijfsmiddelen, dat een belang ter grootte van honderdduizend euro (€100.000,--) te boven gaat;
9.2.5 het aangaan van overeenkomsten van geldlening, kredietovereenkomsten, borgtochten of het kopen op afbetaling, waaronder niet begrepen rechtshandelingen met de bankier van de vennootschap, indien en voor zover het normale handelingen voortvloeiend uit een rekening-courantverhouding betreft;
9.2.6 het optreden in rechte, als eiser zowel als verweerder - behalve wanneer het conservatoire maatregelen betreft, of maatregelen die geen uitstel gedogen - het aangaan van dadingen, compromissen of akkoorden, alsmede het zich onderwerpen aan bindend advies of arbitrage, anders dan als rechtsgevolg van toepasselijke algemene voorwaarden;
9.2.7 het aangaan of opzeggen van arbeidsovereenkomsten met uitzondering van die overeenkomsten die betrekking hebben op gelegenheidsarbeiders en oproepkrachten;
9.2.8 het geven of intrekken van een last aan de accountant van de vennootschap;
9.2.9 het deelnemen in, het overnemen van, het beheer voeren over, het aanvaarden van het bestuur over, en het vestigen en opheffen van filialen;
9.2.10 het verlenen, wijzigen of intrekken van een algemene of bijzondere volmacht aan werknemers van de vennootschap om ten name van de vennootschap rechtshandelingen aan te gaan;
9.2.11 het vestigen van pensioenrechten ten behoeve van werknemers van de vennootschap;
9.2.12 het aannemen van of het inschrijven op werk dat door of na inschrijving wordt gegund;
9.2.13 het aannemen van werkzaamheden van stoffelijke aard of het inlenen van personeel;
9.2.14 het aanstellen van een adviseur;
9.2.15 het aangaan van andere dan de hiervoor onder 9.2.1 toten met 9.2.14 vermelde rechtshandelingen, alleen of tezamen met rechtstreeks daarmede samenhangende rechtshandelingen, een belang van honderdduizend euro (€ 100.000,--) te boven gaande, of waardoor de vennootschap voor langer dan zes maanden wordt gebonden. Rechtshandelingen met dezelfde wederpartij binnen zes maanden aangegaan, worden als één rechtshandeling beschouwd.
9.3 Tot het ontvangen van prestaties en gelden van debiteuren is iedere vennoot gerechtigd, alsmede tot het voldoen van prestaties en het betalen van gelden aan crediteuren is iedere vennoot gerechtigd, onverschillig de grootte van het belang of het bedrag.
9.4 De vennoten mogen geen onder vennoten stellen en zich niet jegens derden als borg verbinden zonder voorafgaande toestemming van de andere vennoten. Het is een vennoot verboden uitsluitend ten eigen behoeve over goederen van de vennootschap te beschikken.
9.5 De vennoten regelen in onderling overleg de werkzaamheden voor het bedrijf van de vennootschap, alsmede hun arbeidstijden en de vakantieperioden.
9.6 Bij overtreding van hetgeen in dit artikel is bepaald, komen de nadelige gevolgen uitsluitend voor rekening en risico van de handelende vennoot.”