ECLI:NL:RVS:2025:4527 - Verschoonbare termijnoverschrijding en de beleidsruimte van de Autoriteit Persoonsgegevens - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Afdeling oordeelt dat een beroepstermijn verschoonbaar overschreden is als een appellant, door recente problemen bij postbezorging, geen afhaalbericht voor een aangetekend besluit heeft ontvangen. Inhoudelijk mag de AP, op basis van haar prioriteringsbeleid en beleidsruimte, afzien van nader onderzoek naar een AVG-klacht.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202305920/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2023 in zaak nr. 22/5835 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2022 heeft de AP een door [appellant] op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) ingediende klacht, met daarbij een verzoek om corrigerende maatregelen te nemen, afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2022 heeft de AP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 februari 2025, waar de AP, vertegenwoordigd door mr. A. Karimi en mr. J.M.A. Koster, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in het kader van een geschil met zijn voormalig werkgever, Prime Vision B.V. (hierna: Prime Vision), drie klachten ingediend bij de AP over de verwerking van persoonsgegevens door Prime Vision. Naar aanleiding van de eerste twee klachten heeft de AP brieven gestuurd aan Prime Vision om haar te wijzen op haar verplichtingen op grond van de AVG. Bij het besluit van 17 maart 2022 heeft de AP de derde klacht, met daarbij een verzoek om corrigerende maatregelen te nemen, afgewezen, omdat nader onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of zich een overtreding voordoet. De AP heeft besloten om niet over te gaan tot nader onderzoek, omdat de klacht niet voldoet aan de prioriteringscriteria voor klachtenonderzoek op grond van de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP (hierna: de beleidsregels). De AP heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-tijdige indiening van het beroepschrift.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij zijn beroepschrift van 11 september 2022 niet tijdig heeft ingediend. Daarbij voert hij aan dat de beroepstermijn niet op 22 augustus 2022 is geëindigd, omdat de AP het op 11 juli 2022 aangetekend verzonden besluit van dezelfde dag niet geldig heeft bekendgemaakt. [appellant] stelt dat het besluit niet op zijn woonadres is aangeboden, en dat hij deze niet op het afhaalpunt heeft opgehaald, omdat hij geen afhaalbericht van PostNL heeft ontvangen. Volgens [appellant] is het besluit daarom niet op 11 juli 2022 bekendgemaakt, maar pas toen het besluit bij brief van 1 augustus 2022 nogmaals aan hem is toegezonden via de gewone briefpost. Volgens [appellant] is zijn beroepschrift dus tijdig ingediend.
Daarnaast voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij nadat hij de brief op 1 augustus 2022 had ontvangen, nog ruim de tijd had om beroep in te stellen. [appellant] voert aan dat hij niet wist van de mogelijkheid om beroep in te stellen op nader aan te voeren gronden, omdat nergens is vermeld dat dit tot de mogelijkheden behoorde. Volgens [appellant] moet het beroep daarom ontvankelijk worden verklaard, en alsnog inhoudelijk behandeld worden.
Wettelijk kader
3. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 3:41, eerste lid: "De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hem, onder wie begrepen de aanvrager."
Artikel 6:7: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:9, eerste lid: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
Artikel 6:11: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Om te beoordelen of de rechtbank het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard moet eerst worden onderzocht of de AP het besluit van 11 juli 2022 op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, zodat op de dag daarna de beroepstermijn is begonnen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen geschiedt bekendmaking van een besluit op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit aan de aanvrager. Als de bekendmaking van het besluit geschiedt door toezending van het besluit is als regel de dag van de terpostbezorging van het besluit bepalend voor de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. De regel dat met de terpostbezorging van het besluit de bekendmaking heeft plaatsgevonden, lijdt echter uitzondering als het poststuk de belanghebbende niet heeft bereikt als gevolg van een fout van het bestuursorgaan, zoals een verkeerde adressering die aan het bestuursorgaan te wijten is. In zo’n geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Vergelijk de uitspraak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.
4.2. In dit geval is het niet aan een fout van de AP te wijten dat het besluit onbestelbaar retour is ontvangen, en moet daarom worden geoordeeld dat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dat betekent dat de beroepstermijn is begonnen op de dag nadat de AP het besluit van 11 juli 2022 aangetekend heeft verzonden. Het beroepschrift van [appellant] is op 11 september 2022 door de rechtbank ontvangen. Dat is buiten de beroepstermijn van zes weken en dus te laat. De Afdeling zal onderzoeken of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was, waardoor de rechtbank het beroep alsnog in behandeling had moeten nemen.
4.3. Als een stuk van een bestuursorgaan of rechterlijke instantie aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het postvervoerbedrijf het stuk op regelmatige wijze op het adres van de belanghebbende is aangeboden. Als het interne systeem van het postvervoerbedrijf laat zien dat de bezorger het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Als belanghebbende stelt dat het stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht (op het juiste adres) is ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van het postvervoerbedrijf ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld of het stuk is ontvangen of aangeboden. Als belanghebbende erin slaagt het vermoeden te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden.
4.4. Uit het door de AP ingediende ‘Track & trace’-overzicht blijkt dat volgens het interne systeem van PostNL het stuk op het adres van [appellant] is aangeboden en daarna naar een PostNL-punt is verzonden. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze is aangeboden. [appellant] stelt dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. Gelet op de recente problemen rondom de bezorging van aangetekende post ziet de Afdeling geen reden om [appellant] hierin niet te volgen. Daarmee heeft [appellant] het vermoeden van regelmatige bezorging ontzenuwd, zodat moet worden aangenomen dat het besluit niet op regelmatige wijze op zijn adres is aangeboden. [appellant] kon dus niet weten dat de AP het besluit had genomen totdat hij bij brief van 1 augustus 2022 op de hoogte werd gesteld van het besluit.
4.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406, onder 4.6, moet, als de belanghebbende pas kennis neemt van een op correcte wijze bekendgemaakt besluit als de bezwaar- of beroepstermijn al geheel of grotendeels is verstreken en de belanghebbende ook niet eerder kennis kón nemen van het besluit, een termijn van zes weken worden gehanteerd waarin de belanghebbende met het maken van bezwaar of instellen van het beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is.
4.6. De rechtbank heeft het beroepschrift van [appellant] op 11 september 2022 ontvangen. Dat is binnen zes weken nadat hij van het besluit op de hoogte is gesteld en dus niet verwijtbaar te laat. De rechtbank heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:116 van de Awb doen wat de rechtbank had moeten doen en het beroep tegen het besluit van 11 juli 2022 inhoudelijk beoordelen.
Beoordeling van het beroep
6. [appellant] betoogt dat de AP ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Volgens [appellant] heeft de AP de klacht ten onrechte afgewezen, omdat eenvoudig kan worden vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegevens door Prime Vision onrechtmatig was. De persoonsgegevens waren namelijk niet in overeenstemming met een tussen [appellant] en Prime Vision getroffen schikking. Dan is de onrechtmatigheid van die verwerking in de zin van de AVG gegeven. De vaststelling van die onrechtmatigheid vereist volgens [appellant] dan ook geen nader onderzoek, omdat hij alle relevante bewijsstukken al had overgelegd.
Verder voert [appellant] aan dat de AP zich partijdig heeft opgesteld. Hij voert aan dat de AP zich namelijk op het standpunt heeft gesteld dat het woord ‘afkoopsom’ een synoniem is van ‘vergoeding’. Volgens [appellant] heeft Prime Vision dit zelf nooit aangevoerd, wat erop wijst dat de AP partijdig is geweest. Volgens [appellant] kan de afwijzing van de klacht door de AP door de burgerlijke rechter worden gezien als bewijs dat Prime Vision de AVG niet heeft overtreden.
[appellant] voert ook aan dat de AP niet volledig op zijn bezwaar heeft besloten. Volgens [appellant] heeft de AP namelijk alleen besloten op zijn bezwaar over de prioriteringscriteria, terwijl hij zich in zijn bezwaar ook richt tegen feitelijke onjuistheden in het besluit en ook heeft gesteld dat het bureauonderzoek van de AP niet efficiënt is uitgevoerd.
7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4624, onder 6.1, is ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder c, van de AVG, de toezichthoudende autoriteit bevoegd om de verwerkingsverantwoordelijke te gelasten de verzoeken van de betrokkene tot uitoefening van zijn rechten uit hoofde van de AVG in te willigen. Dit betekent dat de AP beleidsruimte heeft om al dan niet handhavend op te treden. Die beleidsruimte heeft de AP ingevuld met de beleidsregels. De Afdeling is van oordeel dat de AP met verwijzing naar de beleidsregels in dit geval van handhaving kon afzien.
7.1. De AP heeft zich op basis van een globaal bureauonderzoek op het standpunt gesteld dat, om vast te stellen of Prime Vision de AVG heeft overtreden, nader onderzoek nodig is naar de technische en organisatorische maatregelen die het bedrijf heeft genomen voor de bescherming van persoonsgegevens. De AP heeft besloten niet over te gaan tot dat nadere onderzoek omdat dit niet passend en doeltreffend is in het licht van de prioriteringscriteria uit de beleidsregels. Volgens de AP wordt [appellant] wel geraakt door de vermeende overtreding, maar zou de maatschappelijke betekenis van eventueel optreden gelet op de focusgebieden van de AP beperkt zijn. Daarnaast is de AP niet in staat om doeltreffend en doelmatig op te treden, omdat het onderliggende geschil in de kern gaat om een arbeidsconflict tussen [appellant] en Prime Vision waar de AP geen verandering in kan brengen.
7.2. De AP heeft beoordelingsruimte over de vraag of nader onderzoek nodig is. De AP mocht zich daarbij op het standpunt stellen dat de enkele constatering dat de bij Prime Vision aanwezige gegevens niet in overeenstemming zijn met de tussen [appellant] en Prime Vision getroffen schikking op zichzelf niet voldoende is om een overtreding van de AVG vast te stellen. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de AP daarmee geen standpunt ingenomen over de vraag of Prime Vision de AVG heeft overtreden. De AP heeft juist afgezien van het nader onderzoek op basis waarvan zij een overtreding zou kunnen vaststellen. De AP heeft zich daarbij niet partijdig opgesteld. Dat de AP zelfstandig de betekenis van de woorden ‘afkoopsom’ en ‘vergoeding’ heeft onderzocht, doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
7.3. Verder heeft de AP beleidsruimte bij het bepalen welke klachten zich lenen voor nader onderzoek. Daarbij betrekt de AP op grond van de beleidsregels de schadelijkheid van de vermeende overtreding voor de betrokkenen, de omvang van de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, en in hoeverre de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden. De AP vult haar beleidsruimte verder in door een aantal thema’s te selecteren, focusgebieden genoemd, die zij in een bepaalde periode in het bijzonder van maatschappelijke betekenis acht. In de periode 2020 tot en met 2023 waren deze focusgebieden datahandel, digitale overheid en artificiële intelligentie en algoritmes. De AP mocht zich op grond van die focusgebieden op het standpunt stellen dat de maatschappelijke betekenis van het behandelen van de klacht beperkt zou zijn. Daarbij heeft de klacht ook geen grensoverschrijdend karakter en raakt de klacht geen grote groep mensen omdat deze alleen gaat over de gegevens van [appellant]. Verder komt het standpunt van de AP dat optreden niet doeltreffend en doelmatig zou zijn de Afdeling niet onredelijk voor omdat, zoals de AP terecht heeft gesteld, het onderliggende geschil een arbeidsconflict is tussen [appellant] en Prime Vision, waar de AP geen verandering in kan brengen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de AP de klacht van [appellant] heeft mogen afwijzen zonder over te gaan tot nader onderzoek.
Het betoog slaagt niet.
7.4. Los van de vraag of [appellant] kan worden gevolgd in zijn stelling dat het besluit van 11 juli 2022 feitelijke onjuistheden bevat, doen de door hem gestelde feitelijke onjuistheden er niet aan af dat de AP in redelijkheid van nader onderzoek heeft kunnen afzien. De feiten waarvan [appellant] de juistheid betwist hebben namelijk geen betrekking op de gronden waarop de AP van nader onderzoek heeft afgezien. Dit betekent ook dat voor zover de AP niet is ingegaan op de gronden over feitelijke onjuistheden, dit niet tot vernietiging van het besluit van 11 juli 2022 kan leiden. De AP heeft de gestelde onjuiste feiten namelijk niet aan haar besluitvorming ten grondslag gelegd.
Wat [appellant] tegen het bureauonderzoek aanvoert, behoeft geen bespreking, omdat hij daar geen belang bij heeft. In het bureauonderzoek is door de AP geen conclusie getrokken over de vraag of een overtreding heeft plaatsgevonden, maar is alleen vastgesteld dat nader onderzoek nodig is om een overtreding vast te stellen. De redenen dat de AP niet is overgegaan tot dat nader onderzoek zijn dus niet gelegen in de wijze waarop het bureauonderzoek is uitgevoerd, maar in de afweging die de AP daarna heeft gemaakt op grond van de prioriteringscriteria.
Het betoog slaagt niet.
7.5. Het beroep is ongegrond.
Slotsom
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren.
9. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2023 in zaak nr. 22/5835;
III. verklaart het beroep in die zaak ongegrond;
IV. gelast dat de Autoriteit Persoonsgegevens aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
620-1114