Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4376 - Raad van State - 5 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:43765 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202502003/1/A2.

Datum uitspraak: 5 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 27 maart 2025 in zaak nr. 24/3747 in het geding tussen:

[appellant]

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Openbare zitting gehouden op 5 september 2025 om 11:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer;

Verschenen:

[appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Buiter, advocaat in Alkmaar, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker.

====================================

Bij besluit van 23 februari 2024 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (hierna: EMG) opgelegd. Bij besluit van 31 mei 2024 heeft het CBR het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 mei 2024 ongegrond is verklaard.

Beslissing

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Gronden

Het CBR heeft aan [appellant] een EMG opgelegd, omdat de politie aan het CBR mededeling had gedaan op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 over het rijgedrag van [appellant], waardoor het vermoeden bestond dat hij niet langer beschikt over de rijvaardigheid die vereist is voor het besturen van een motorvoertuig. In een door de verbalisant opgemaakt mutatierapport staat dat [appellant] op 25 januari 2024 op de Eeuwigelaan en de Zeeweg in Bergen herhaaldelijk met een hogere snelheid heeft gereden dan het overige verkeer en dan ter plaatse was toegestaan.

De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is uitvoerig gemotiveerd op die gronden ingegaan. Het betoog in hoger beroep biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het oordeel van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in dat oordeel en in de onder 10.3, 10.4, 10.6 en 10.7 van de uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het hoger beroep is ongegrond.

Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Willems

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hazen

griffier

452-1160