Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4285 - Raad van State - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:42854 september 2025Deze uitspraak wordt in 21 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

202503927/1/V3.

Datum uitspraak: 4 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 juni 2025 in zaak nr. NL24.16721 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 18 maart 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juni 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij aanvragen van Turkse onderdanen die in Nederland arbeid als zelfstandige willen verrichten, een aanscherping is in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, maar dat deze aanscherping kan worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, geschikt en evenredig is, en daarom is toegestaan. Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2935, onder 10, en van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3171, onder 8. Het betoog van appellant dat hij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wegens de problemen en verliezen die gaan ontstaan voor zijn bedrijf en/of zijn werkzaamheden als hij zijn arbeid als zelfstandige in Nederland moet stopzetten, faalt. Appellant heeft geen verblijfsrecht dat hem toestaat arbeid in Nederland te verrichten, waardoor zijn arbeid als zelfstandige illegaal is. Het voorkomen van illegale arbeid is juist een van de dwingende redenen van algemeen belang waarom de minister het mvv-vereiste weer is gaan toepassen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, onder 7.4.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Boom, griffier.

w.g. Den Heyer

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Boom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025

1058