ECLI:NL:RVS:2025:4267 - Raad van State - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202407510/1/V3.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 december 2024 in zaak nr. NL24.47004 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 12 december 2024 heeft de rechtbank het met kennisgeving vanwege de minister aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N. Birrou, advocaat in Roermond, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1. De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie was in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overweging in hoger beroep nog moet worden beslist.
Het beroep van betrokkene
3. Betrokkene heeft op de zitting betoogd dat het besluit tot het uitstellen van de toegangsweigering en de vrijheidsontnemende maatregel niet zijn uitgereikt in een taal die hij begrijpt. Uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 volgt voor de minister de plicht om een vreemdeling bij het uitreiken van de vrijheidsontnemende maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, te informeren over de redenen van de grensdetentie, de rechtsmiddelen die tegen de grensdetentie openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2024:2979. Uit de vrijheidsontnemende maatregel blijkt dat de minister daartoe aan betrokkene een informatiefolder heeft uitgereikt in de Franse taal. De minister heeft er ter zitting bij de rechtbank op gewezen dat betrokkene heeft verklaard een beetje Frans te spreken en dat de maatregel is uitgereikt met behulp van een tolk Frans. Betrokkene heeft het voorgaande niet bestreden. Anders dan betrokkene heeft betoogd, vergt de informatieplicht niet dat een volledig vertaalde kopie van de vrijheidsontnemende maatregel moet worden verstrekt. Voor het besluit tot het uitstellen van de toegangsweigering geldt zo’n verplichting evenmin. De beroepsgrond faalt.
4. Betrokkene heeft op de zitting tot slot ongemotiveerd betoogd dat de grensdetentie niet nodig is en dat hij naar een open setting gestuurd had moeten worden. Anders dan hij betoogt, heeft de minister terecht gewezen op het grensbewakingsbelang en heeft zij terecht geen aanleiding gezien om een lichter middel toe te passen. De beroepsgrond faalt.
5. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 december 2024 in zaak nr. NL24.47004;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
918