ECLI:NL:RVS:2025:3970 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202302774/1/R2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel,
2. Vereniging Het Groene Hart Brabant (hierna: de vereniging), gevestigd in Boxtel, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Hooghei" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 oktober 2024 (hierna: het reparatieplan) heeft de raad het bestemmingsplan op enkele onderdelen gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1], de vereniging, de raad, de NBN Ontwikkeling B.V. (hierna: Natuurbegraven Nederland) en de camping De Hooghe Heide (hierna: de camping) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 26 mei 2025, waar [appellant sub 1A] en [partij], bijgestaan door mr. F. Khalil, advocaat in ’s-Hertogenbosch, de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Gorp en drs. T. van Baast, zijn verschenen. Verder zijn op zitting de camping, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener in Baarle-Nassau, en Natuurbegraven Nederland, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door mr. L. Mohammad, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Reparatieplan onderdeel van dit geding
3. Het reparatieplan wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De beroepsgronden tegen het bestemmingsplan worden ook geacht te zijn gericht tegen het reparatieplan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op het reparatieplan te reageren. Van deze mogelijkheid hebben [appellant sub 1], de vereniging en de camping ook gebruik gemaakt.
Inleiding
4. Het plangebied ligt in het buitengebied van Sint-Michielsgestel. Binnen het plangebied worden drie deelgebieden onderscheiden. Met het plan worden drie verschillende ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het westelijke gedeelte van het plangebied voorziet in de mogelijkheid om het recreatiepark "Camping De Hooghe Heide" uit te breiden. Het oostelijke gedeelte van het plangebied maakt het mogelijk om een natuurbegraafplaats te realiseren. Met het middelste gedeelte van het plangebied wordt de bestaande situatie ter plaatse van het Opvanghuis Berlicum gelegaliseerd.
[appellant sub 1] woont op het perceel aan de [locatie 1]. De zuidzijde van zijn perceel grenst aan de gronden, waar de uitbreiding van de camping mogelijk wordt gemaakt. Hij vreest voor een onaanvaardbare toename van overlast als gevolg van de uitbreiding.
De vereniging vreest voor de aantasting van de aanwezige abiotische natuurwaarden als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.
5. [appellant sub 1] en de vereniging hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In haar uitspraak van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3657, heeft de voorzieningenrechter in het bestemmingsplan "Hooghei", met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Recreatie", een drietal gebreken geconstateerd. De drie gebreken, opgenomen onder 7.3 en 8.2 van die uitspraak, zijn als volgt:
-het maximaal toegestane aantal standplaatsen binnen de bestemming "Recreatie" is ten onrechte niet in het plan geborgd;
-de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen van het landschappelijke inpassingsplan zijn onvoldoende geborgd met artikel 6.5.2 van de planregels;
-in artikel 6.5.5 van de planregels is ten onrechte - in plaats van als een voorwaardelijke verplichting - als een gebodsbepaling opgenomen dat lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af moeten worden gericht.
6. Met het reparatieplan heeft de raad deze geconstateerde gebreken met betrekking tot de bestemming "Recreatie" willen herstellen. Daarnaast heeft de raad met het reparatieplan ook een aantal andere onzorgvuldigheden met betrekking tot deze bestemming willen herstellen.
Ingetrokken beroepsgronden
7. Tijdens de zitting heeft [appellant sub 1], mede naar aanleiding van het reparatieplan, een aantal beroepsgronden ingetrokken. Het gaat om de beroepsgronden
-over het in het plan borgen van de beoogde 40 recreatiewoningen en het maximaal toegestane aantal standplaatsen voor de kampeermiddelen ter plaatse van de beoogde uitbreiding,
-over het vermelden van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie -voorwaardelijke verplichting" in artikel 6.1 van de planregels,
-over het in artikel 6.5.2 van de planregels borgen van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen van het landschappelijke inpassingsplan als een voorwaardelijke verplichting,
-over het aantal voorziene parkeerplaatsen,
-over de verkeersgeneratie en
-over de AERIUS-berekening.
Beroep van [appellant sub 1]
-Groenstrook
8. [appellant sub 1] betoogt dat het landschappelijke inpassingsplan, dat als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen, op een ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen. [appellant sub 1] had graag in het landschappelijke inpassingsplan bij zijn perceelsgrens een groenstrook van 10 meter breed gezien met een aarden wal van 2 meter hoog met groenblijvende beplanting en een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk. Op de zitting heeft [appellant sub 1] aangegeven dat hij deze groenstrook wenst over een lengte van 170 meter langs de noordzijde van de beoogde uitbreiding van de camping. [appellant sub 1] stelt dat de camping dit ten onrechte weigert te betalen. Het landschappelijke inpassingsplan is volgens [appellant sub 1] ten onrechte alleen gebaseerd op financiële argumenten en daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Op de zitting heeft [appellant sub 1] naar voren gebracht dat hij vreest dat de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding in gebruik zullen worden genomen voor grote toeristische standplaatsen zonder dat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd. Ten onrechte is in het plan de landschappelijke inpassing niet gekoppeld aan het gebruik van die gronden voor grote toeristische standplaatsen, zo stelt [appellant sub 1].
8.1. In de verbeelding en in het landschappelijke inpassingsplan, dat als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen, is te zien dat het plan aan de noordzijde van de beoogde uitbreiding van de camping voorziet in een groenstrook van 5 meter breed en 170 meter lang. De groenstrook heeft in de verbeelding de bestemming "Groen - Landschappelijke inpassing". In artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Hooghei" staat dat de voor deze bestemming aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan in bijlage 3 bij de planregels. In artikel 6.5.2, aanhef en onder a, van de planregels van het reparatieplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing. Daarin is, kort gezegd, de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing gekoppeld aan de onherroepelijkheid van het plan of aan de ingebruikname van de recreatiewoningen. Het plan voorziet met het landschappelijke inpassingsplan niet in een aarden wal aan de noordzijde van de beoogde uitbreiding van de camping.
8.2. De raad heeft in de zienswijzennota, die deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit, toegelicht dat de aarden wal met groenbeplanting wel was opgenomen in het voorontwerpplan, maar daarna uit het plan is verwijderd. De reden daarvoor is dat de provincie Noord-Brabant, die de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering heeft beoordeeld, heeft aangegeven dat een aarden wal met groenbeplanting niet voldoet aan een gebiedseigen inpassing. De raad stelt dat daarom in het vastgestelde plan is gekozen voor een robuuste groenstrook; deze groenstrook is afgestemd met de provincie en voldoet aan de randvoorwaarden, die de provincie hieraan stelt. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijze is met de omwonenden in overleg getreden. Daarbij is afgesproken dat een beplantingsplan zal worden gemaakt voor de groenstrook met een breedte van 5 meter. De raad heeft aangegeven dat in het landschappelijke inpassingsplan vanuit het oogpunt van privacy zoveel mogelijk rekening is gehouden met groenblijvende beplanting. De groenstrook zal worden voorzien van boomvormers en heesters, die kruislings worden aangeplant. Door bij de beplanting gebruik te maken van zowel bomen als heesters wordt ook rekening gehouden met het hoogteverschil in het maaiveld. Verder staat in de zienswijzennota dat met de omwonenden is afgesproken dat in de eerste jaren na de aanplant de erfafscheiding zal worden voorzien van groen doek, waardoor er ook in de eerste jaren geen rechtstreeks zicht is op en vanuit de uitbreiding van de camping, totdat de groenstrook voldoende is dichtgegroeid en hoog genoeg is om de privacy van de omwonenden en de campingbezoekers te waarborgen. Op de zitting heeft de camping toegezegd dat de erfafscheiding in de vorm van een hekwerk met een hoogte van 3 meter zal worden geplaatst.
8.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het landschappelijke inpassingsplan op een ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen of dat de raad in het plan een groenstrook van 10 meter breed moest opnemen met een aarden wal van 2 meter hoog. De aarden wal was weliswaar opgenomen in het voorontwerpplan, maar daartoe bestond geen noodzaak vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het landschappelijke inpassingsplan ten onrechte alleen is gebaseerd op financiële argumenten en daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
8.4. Wat betreft het betoog over de vrees van [appellant sub 1] dat de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding in gebruik zullen worden genomen voor grote toeristische standplaatsen voordat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en dat in het plan de landschappelijke inpassing ten onrechte niet is gekoppeld aan het gebruik van die gronden voor grote toeristische standplaatsen, overweegt de Afdeling als volgt.
In het reparatieplan zijn aan artikel 6.1.1 van de planregels van bestemmingsplan Hooghei, na sub d, de volgende twee bepalingen toegevoegd:
"e. recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting" mogen uitsluitend worden gerealiseerd indien is voldaan aan de voorwaardelijke verplichtingen als genoemd in de artikelen 6.5.2, 6.5.3 en 6.5.4.
f. totdat het maximum aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting" is gerealiseerd, mogen, tot 60 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, ter plaatse van die aanduiding extra toeristische standplaatsen worden gerealiseerd tot een maximum dat overeenkomt met de aanduiding "maximum aantal recreatiewoningen"."
In de in artikelen 6.5.2, 6.5.3 en 6.5.4 van de planregels van het reparatieplan opgenomen voorwaardelijke verplichting is steeds opgenomen dat de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen moet zijn gerealiseerd binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan óf voorafgaand aan de ingebruikname van de recreatiewoningen indien deze eerder in gebruik worden genomen, conform het in Bijlage 3 opgenomen landschappelijk inpassingsplan.
Uit deze bepalingen leidt de Afdeling af dat de landschappelijke inpassing moet zijn gerealiseerd als de recreatiewoningen in gebruik worden genomen, maar in ieder geval binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Het plan maakt het dus voor een maximale periode van 24 maanden mogelijk dat er toeristische standplaatsen mogelijk zijn zonder dat de landschappelijk inpassing is gerealiseerd.
Op de zitting heeft de camping ook benadrukt dat met het plan is beoogd om ter plaatse van de beoogde uitbreiding te voorzien in recreatiewoningen. Daarom is in artikel 6.5.2, aanhef en onder a, van de planregels van het reparatieplan de voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing gekoppeld aan de ingebruikname van de recreatiewoningen. Het plan staat weliswaar toe om, zolang deze recreatiewoningen nog niet zijn gerealiseerd, ter plaatse van de beoogde uitbreiding te voorzien in toeristische standplaatsen, maar dat is slechts voor een beperkte periode. De camping heeft aangegeven zo snel mogelijk te willen beginnen met de voorbereidingen voor de bouw van de recreatiewoningen en voordien al met de landschappelijke inpassing te starten. Dat moet ook wel omdat het plan vereist dat in ieder geval binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan deze landschappelijk inpassing is gerealiseerd. Het plan maakt het dus slechts voor een maximale periode van 24 maanden mogelijk dat er toeristische standplaatsen mogelijk zijn zonder dat de landschappelijk inpassing is gerealiseerd. De raad heeft daarom geen aanleiding hoeven te zien om in het plan regels op te nemen, waarbij de landschappelijke inpassing wordt gekoppeld aan het gebruik van de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de camping voor toeristische standplaatsen.
Het betoog slaagt niet.
-Verlichting
9. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met artikel 6.2.5, aanhef en onder f en g, van de planregels, als bedoeld in artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan. Hij voert hiertoe eerst aan dat het reparatieplan ten onrechte verlichtingsarmaturen van maximaal 9 meter hoog toestaat, zoals bedoeld onder f van die bepaling.
Verder betoogt [appellant sub 1] dat met het reparatieplan ten onrechte de in artikel 6.5.5. van de planregels genoemde voorwaarden ter preventie van lichtuitstraling nergens meer in het plan zijn opgenomen. [appellant sub 1] wenst dat in het plan weer wordt opgenomen dat er met oriëntatieverlichting wordt gewerkt en dat lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af worden gericht.
[appellant sub 1] stelt ook dat de voorwaarden voor het plaatsen van nieuwe verlichtingsarmaturen niet alleen moeten gelden in een strook van 20 meter van een bosrand, zoals bedoeld onder g van die bepaling, maar overal in het plangebied.
9.1. Artikel 6.5.5 van de planregels van het plan "Hooghei" luidde:
"Ter preventie van lichtuitstraling richting het Natuur Netwerk Brabant wordt verplicht:
a. met oriëntatieverlichting te werken;
b. lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af te richten."
Dit artikel is met artikel 3.3.7 van de planregels van het reparatieplan uit het plan verwijderd.
Artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan luidt:
"Aan artikel 6.2.5 worden de volgende bepalingen toegevoegd:
f. de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen mogen maximaal 9 meter bedragen;
g. indien nieuwe verlichtingsarmaturen direct aan of in de nabijheid (<20 meter) van een bosrand worden geplaatst:
1. moeten de armaturen neerwaarts gericht worden;
2. mogen de armaturen niet op het bos gericht worden."
9.2. Uit artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan volgt dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen maximaal 9 meter mag bedragen. Op de zitting heeft de camping verklaard dat een hoogte van 9 meter niet nodig is voor het campingterrein en dat een hoogte van 3 meter voldoende is. De raad en [appellant sub 1] hebben op de zitting met deze hoogte van 3 meter ingestemd. De raad heeft op de zitting aangegeven dat artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan zodanig moet worden aangepast dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen maximaal 3 meter mag bedragen.
Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
9.3. De raad heeft op de zitting verder verklaard dat het niet de bedoeling was om, door het verwijderen van artikel 6.5.5 van de planregels van bestemmingsplan "Hooghei" en het toevoegen van artikel 6.2.5, aanhef en onder f en g, van de planregels, met het reparatieplan meer mogelijk te maken wat betreft verlichting dan in het oorspronkelijke bestemmingsplan "Hooghei" was toegestaan. De raad kan ermee instemmen dat in artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan wordt geregeld dat in artikel 6.2.5, aanhef en onder g, als bouwregels worden opgenomen de eisen die in het oorspronkelijke plan stonden dat er met oriëntatieverlichting wordt gewerkt en dat lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af worden gericht.
Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
9.4. Over het betoog van [appellant sub 1] dat de voorwaarden voor het plaatsen van nieuwe verlichtingsarmaturen niet alleen moeten gelden in een strook van 20 meter van een bosrand, zoals bedoeld onder g van die bepaling, maar overal in het plangebied overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft er op de zitting, onder verwijzing naar het rapport "Quickscan Wnb Camping De Hooghe Heide te Berlicum" van bureau Ecoconsultancy dat als bijlage 5 bij de plantoelichting is opgenomen, op gewezen dat het een bewuste keuze is geweest om de voorwaarden voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen niet voor het hele het plangebied te stellen. In het rapport Quickscan wordt namelijk over verlichting geconcludeerd dat er geen negatief effect als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt verwacht op eventuele vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen. Het rapport Quickscan vermeldt dat het plangebied wordt omsloten door bosgebieden en zandwegen. Aan de westzijde van het plangebied is een zandweg met laanbomen aanwezig. Deze zandweg vormt een potentiële vliegroute voor vleermuizen. In het rapport Quickscan wordt met betrekking tot verlichting als enige voorwaarde gesteld dat de randen van het weiland (de bosranden) en de zandweg met laanbomen onverlicht blijven. De raad heeft het daarom niet nodig geacht om wat betreft het plaatsen van verlichtingsarmaturen voorwaarden te stellen voor het hele plangebied. De raad heeft er daarom bewust voor gekozen om dergelijke voorwaarden alleen te stellen voor een strook tot 20 meter van een bosrand.
In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet tot deze keuze heeft mogen komen. Het betoog slaagt niet.
-Speelweide
10. [appellant sub 1] betoogt dat in de verbeelding ten onrechte alleen een verbod voor een speelweide is opgenomen voor de gronden met de bestemming "Recreatie" langs het perceel [locatie 2] en niet ook langs zijn perceel.
10.1. In de verbeelding van het bestemmingsplan "Hooghei" is te zien dat aan een strook gronden met de bestemming "Recreatie" ook de aanduiding "specifieke vorm van recreatie uitgesloten - speelweide" is toegekend.
In artikel 6.1, aanhef en onder p, van de planregels van het bestemmingsplan "Hooghei" staat dat ter plaatse van deze aanduiding speelvoorzieningen niet zijn toegestaan.
10.2. In het verweerschrift heeft de raad toegelicht waarom hij ervoor heeft gekozen om deze aanduiding alleen toe te kennen aan een strook gronden op het campingterrein ter hoogte van het perceel [locatie 2] en niet ook aan de gronden ter hoogte van het perceel [locatie 1] van [appellant sub 1]. Bij de voorbereiding van het plan heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Onderzoek industrielawaai recreatiepark camping de Hooghe Heide te Berlicum" van 3 september 2021 van bureau Ecoconsultancy (hierna: het akoestisch rapport), dat als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit het akoestisch rapport blijkt dat alleen bij de woning op het perceel [locatie 2] in het worst case scenario een overschrijding van de geluidgrenswaarden vanwege de speelweide is berekend. Vanwege deze overschrijding is voor de woning op het perceel [locatie 2] in het plan een verbod opgenomen voor een speelweide aan een strook gronden op het campingterrein ter hoogte van het perceel [locatie 2]in de vorm van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie uitgesloten - speelweide". De woning van [appellant sub 1] ligt op een aanzienlijk grotere afstand van de bestemming "Recreatie" dan de woning op het perceel [locatie 2] en daar is de akoestische situatie anders.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee gemotiveerd aangegeven waarom hij ervoor heeft gekozen om voor de gronden met de bestemming "Recreatie" ter hoogte van het perceel [locatie 2] speelvoorzieningen niet toe te laten en deze ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] wel toe te laten. Het betoog slaagt niet.
-Geluid
11. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in geluidreducerende maatregelen voor zijn woning. Hij wijst er in dit verband op dat volgens het akoestisch rapport bij zijn woning sprake is van overschrijding van het maximale toegestane geluidniveau als gevolg van de uitbreiding van het recreatiepark.
11.1. De raad heeft verwezen naar het akoestisch rapport dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd en als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen. Daarin is ingegaan op het woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 1]. Deze woning ligt op ongeveer 80 meter van de gronden met de bestemming "Recreatie".
11.2. In het akoestisch rapport is aansluiting gezocht bij de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). De VNG-brochure geeft indicatieve richtafstanden, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient door de raad te worden beoordeeld. De VNG-brochure kan hierbij een indicatie geven over de aanvaardbaarheid van het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
11.3. Het recreatiepark ligt in het buitengebied van Sint-Michielsgestel en wordt omsloten door weilanden en bospercelen. Bij het recreatiepark is sprake van het omgevingstype rustig buitengebied. Een rustig buitengebied is volgens de VNG-brochure vergelijkbaar met het omgevingstype rustige woonwijk. In de VNG-brochure wordt een richtafstand van 50 meter voor een bedrijf van milieucategorie 3.1, waar het recreatiepark onder valt, aanbevolen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren. Voor een aantal omliggende woningen wordt niet aan de richtafstand voor geluid voldaan. Om die reden heeft de raad akoestisch onderzoek laten uitvoeren om vast te stellen of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch rapport.
In het akoestisch rapport is getoetst aan de geluidsnormen van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. De grenswaarden van het Activiteitenbesluit voor het maximale geluidniveau bedragen 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) en 60 dB(A) in de nachtperiode.
Verder is voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting aansluiting gezocht bij het toetsingskader voor geluid in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure (het stappenplan). De toetsingssystematiek van de VNG-brochure bestaat uit vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidsbelasting aanvaardbaar wordt geacht en telkens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het besluit waarmee planologische inpassing mogelijk wordt gemaakt. Als wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure, is volgens de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbare geluidbelasting (stap 1). Als stap 1 niet toereikend is, moet de raad volgens de toetsingssystematiek met akoestisch onderzoek aantonen dat de geluidbelasting op de gevel van de woningen voldoet aan de richtwaarden voor geluid als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Voor een rustige woonwijk geldt bij stap 2 als richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) en 55 dB(A) in de nachtperiode. Voor een rustige woonwijk geldt bij stap 3 als richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Bij overschrijding van de richtwaarden in stap 2 is planologische inpassing nog steeds mogelijk. De raad moet dan motiveren waarom hij deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij ook de cumulatie met eventueel al aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Als ook de richtwaarden uit stap 3 worden overschreden is planologische inpassing doorgaans niet mogelijk. Als het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, moet het dit grondig onderzoeken, onderbouwen en motiveren (stap 4).
11.4. In het akoestisch rapport is de geluidsbelasting vanwege de uitbreiding van het recreatiepark op de gevels van de woning van [appellant sub 1] onderzocht. Volgens het akoestisch rapport wordt voor de woning van [appellant sub 1], voldaan aan de geluidsgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Over de toetsing aan de VNG-brochure staat in het akoestisch rapport dat bij de woning van [appellant sub 1] de richtwaarde voor geluid in de avondperiode met 1 dB(A) wordt overschreden als gevolg van de uitbreiding van het recreatiepark. Er wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor geluid in de avondperiode van 60 dB(A) uit stap 2.
De raad heeft gemotiveerd waarom hij de overschrijding acceptabel acht. De raad acht de geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 1] vanwege de uitbreiding van het recreatiepark ruimtelijk aanvaardbaar, omdat er sprake is van een zeer geringe overschrijding van de richtwaarde - 1 dB(A) - en omdat die overschrijding alleen in de avondperiode plaatsvindt. In de dag- en nachtperiode wordt bij de woning van [appellant sub 1] wel aan de VNG-geluidrichtwaarden uit stap 2 voldaan. Daarnaast doet zich geen overschrijding van de VNG-geluidrichtwaarden uit stap 3 voor. Bij de woning van [appellant sub 1] is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder van 50 dB(A) en ook niet van de maximale grenswaarde van 65 dB(A), zodat bij de woning van [appellant sub 1] zonder maatregelen aan de richtwaarde uit stap 3 kan worden voldaan. Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat bij de woning van [appellant sub 1] ook wordt voldaan aan de toepasselijke geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Het akoestisch rapport vermeldt over de overschrijding van de VNG-geluidrichtwaarden uit stap 2 bij de woning van [appellant sub 1] dat deze het gevolg is van stemgeluid op het nieuwe deel van het recreatiepark. Het treffen van bronmaatregelen aan stemgeluid van bezoekers is niet mogelijk. Incidenteel schreeuwen van bezoekers wordt zo veel mogelijk beperkt door de ingestelde nachtrusttijden. De nachtrust op het recreatiepark duurt van 22.00 tot 8.00 uur. Het akoestisch rapport vermeldt verder over de overschrijding van de VNG-geluidrichtwaarden bij de woning van [appellant sub 1] dat het mogelijk is om door middel van een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidsscherm het maximale geluidniveau te beperken. Maar hiertegen bestaan landschappelijke en financiële bezwaren. Het gaat namelijk om een grote afscherming, die landschappelijk ongewenst is en daarnaast ook zeer kostbaar is. Wat betreft het financiële aspect vermeldt het akoestisch rapport dat het totaal minimaal benodigd oppervlak van het geluidsscherm 900 m² bedraagt. Uitgaande van een eenheidsprijs van ongeveer € 400,00 per m², bedragen de totale kosten voor de aanleg van het geluidsscherm ongeveer € 360.000,00. Wat betreft het landschappelijke aspect heeft de raad, mede gelet op de geringe overschrijding van het maximale geluidsniveau in de avondperiode met 1 dB(A) op de woning van [appellant sub 1], het ook ruimtelijk niet aanvaardbaar en niet passend geacht om een scherm met een oppervlak van 900 m² te plaatsen in het gebied. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze financiële en landschappelijke bezwaren tegen het plaatsen van een geluidsscherm met deze omvang niet opwegen tegen het belang om de overschrijding van het maximale geluidsniveau in de avondperiode op de woning van [appellant sub 1] met 1 dB(A) te beperken.
Op basis van het akoestisch rapport concludeert de raad dat na de uitbreiding van het recreatiepark bij de woning van [appellant sub 1] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft daarom geen aanleiding gezien om geluidreducerende maatregelen te treffen bij de woning van [appellant sub 1].
11.5. Het niet onderbouwde betoog van [appellant sub 1] geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de planvaststelling niet heeft mogen baseren op het akoestisch rapport. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad in het aangevoerde ook geen aanleiding te zien voor het treffen van geluidreducerende maatregelen bij de woning van [appellant sub 1].
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de vereniging
12. De kern van het betoog van de vereniging is dat er in het plangebied waardevolle abiotische natuurwaarden aanwezig zijn en dat deze onvoldoende worden beschermd in het plan. De vereniging wijst erop dat het grondverzet en de egalisatiewerkzaamheden voor de realisatie van de natuurbegraafplaats zullen leiden tot een aantasting van deze aanwezige waardevolle abiotische natuurwaarden. Volgens de vereniging heeft de raad daarin ten onrechte geen aanleiding gezien om van de vaststelling van het plan af te zien.
12.1. Bij de voorbereiding van het plan zijn voor het plangebied verschillende onderzoeken uitgevoerd wat betreft de natuur, de bodem en archeologie. De raad heeft toegelicht dat er ook ter plaatse van de natuurbegraafplaats onderzoek is gedaan naar de eventuele effecten van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan op het Natuur Netwerk Brabant heeft en naar de eventuele effecten van de ontwikkelingen op de beschermde planten- en diersoorten. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in het onderzoeksrapport van Bureau Waardenburg van april 2022, dat als bijlage 12 bij de plantoelichting is opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de effecten op het Natuur Netwerk Brabant en op de beschermde planten- en diersoorten zijn uit te sluiten. Bovendien wordt er geconcludeerd dat het plangebied geen waardevolle geomorfologische en aardkundige waarden heeft.
Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de aanwezige aan de bodem verbonden natuurwaarden voldoende worden beschermd door het aanlegvergunningenstelsel met bijbehorende aanduidingen zoals ‘besloten gebied’, ‘historisch landschappelijk gebied’ en ‘leefgebied van dassen’ dat in het plan is opgenomen. Voor ingrepen in de bodem zoals afgraven, ophogen, diepploegen, egaliseren en verharden is altijd een omgevingsvergunning nodig. Op deze manier worden de natuurwaarden en de abiotische waarden van de bodem van het plangebied volgens de raad beschermd.
12.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de natuurwaarden ter plaatse van de beoogde natuurbegraafplaats voldoende worden beschermd door het plan. De raad heeft hierbij mogen betrekken dat in paragraaf 7.1.2 van het onderzoeksrapport van Bureau Waardenburg van april 2022 staat dat het plangebied geen waardevolle geomorfologische en aardkundige waarden heeft. Het plangebied bestaat in belangrijke mate uit algemeen voorkomende dekzanden. Het bovenste zandpakket is ongeveer 20 meter dik. Van oude bosbodem is geen sprake. Er is weliswaar al meer dan 100 jaar naaldhout aanwezig, maar het bos is in het verleden beheerd als productiebos waarbij periodiek het hout is geoogst. Ook heeft er in het verleden lokaal al vergraving plaatsgevonden. Van de afgraving en ophoging is daarom geen significant effect op de geomorfologische en aardkundige waarden te verwachten, zo vermeldt het onderzoeksrapport. Gelet hierop en op de omstandigheid dat op grond van de planregels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming "Natuur" en gebiedsaanduidingen "overige zone - besloten gebied", "overige zone - historisch landschappelijk gebied" en "overige zone - leefgebied van dassen" een omgevingsvergunning is vereist voor onder andere het afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van de grond, ziet de Afdeling in wat de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat het plan de natuurwaarden en de abiotische waarden voldoende beschermt.
De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat er in het plangebied geen waardevolle geomorfologische en aardkundige waarden aanwezig zijn en dat de wel aanwezige - maar niet als waardevol aangemerkte - natuurwaarden en de abiotische waarden van de bodem van het plangebied met het plan worden beschermd. De vereniging heeft geen tegenrapport overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat het verrichte onderzoek zodanig onjuist is dat de raad zijn besluitvorming daarop niet heeft kunnen baseren. De Afdeling ziet in wat de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
13. Wat de vereniging voor het overige heeft aangevoerd over waardevolle abiotische natuurwaarden in het plangebied geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins met het recht.
Conclusie
14. Het beroep van de vereniging is ongegrond.
15. Wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd tegen het besluit van 26 januari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hooghei" slaagt niet. Wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd tegen het besluit van 3 oktober 2024 tot vaststelling van het reparatieplan slaagt wel, gelet op wat is overwogen onder 9.2 en 9.3 van deze uitspraak.
Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het besluit van 3 oktober 2024 tot vaststelling van het reparatieplan moet worden vernietigd, wat betreft artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan,
-voor zover daarin aan artikel 6.2.5, aanhef en onder f, van de planregels, is toegevoegd dat de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen maximaal 9 meter mag bedragen en
-voor zover daarin niet is opgenomen dat bij nieuwe verlichtingsarmaturen direct aan of in de nabijheid (<20 meter) van een bosrand wordt gewerkt met oriëntatieverlichting en dat lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af worden gericht.
16. De raad heeft ingestemd met het aanpassen van de planregels, voor zover deze worden vernietigd, zoals opgenomen onder 9.2 en 9.3 van deze uitspraak. [appellant sub 1] was het daar ook mee eens. Omdat bovendien niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan aan te passen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd.
17. Artikel 3.3.5 van de planregels van het reparatieplan komt als volgt te luiden:
"Aan artikel 6.2.5 worden de volgende bepalingen toegevoegd:
f. de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen mogen maximaal 3 meter bedragen;
g. indien nieuwe verlichtingsarmaturen direct aan of in de nabijheid (< 20 meter) van een bosrand worden geplaatst:
1. moeten de armaturen neerwaarts gericht worden;
2. mogen de armaturen niet op het bos gericht worden;
3. wordt met oriëntatieverlichting gewerkt;
4. worden lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af gericht."
18. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
19. De raad hoeft de proceskosten van de vereniging niet te vergoeden.
De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel van 3 oktober 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Hooghei", voor zover het betreft artikel 3.3.5 van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 3.3.5 van de planregels als volgt luidt:
"Aan artikel 6.2.5 worden de volgende bepalingen toegevoegd:
f. de bouwhoogte van nieuwe verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen mogen maximaal 3 meter bedragen;
g. indien nieuwe verlichtingsarmaturen direct aan of in de nabijheid (< 20 meter) van een bosrand worden geplaatst:
1. moeten de armaturen neerwaarts gericht worden;
2. mogen de armaturen niet op het bos gericht worden;
3. wordt met oriëntatieverlichting gewerkt;
4. worden lichtarmaturen van het Natuur Netwerk Brabant af gericht.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel III in de plaats treedt van het besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel van 3 oktober 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Hooghei"", voor zover dit onder II is vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI. verklaart het beroep van de vereniging Het Groene Hart Brabant ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 184,00, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzitter
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
408
BIJLAGE
Planregels bestemmingsplan "Hooghei"
Artikel 3.1:
"De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing overeenkomstig het inpassingsplan in Bijlage 3 en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
(…)"
Artikel 6.1:
"De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
p. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie uitgesloten - speelweide' zijn speelvoorzieningen niet toegestaan;"
Planregels bestemmingsplan "Reparatieplan Hooghei"
Artikel 3.3.1:
"Aan artikel 1 worden de volgende begripsdefinities toegevoegd, met inbegrip van hernummering:
1.82 toeristische standplaats
het terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, niet zijnde een bouwwerk, dat slechts gedurende een beperkte periode van ten hoogste enige weken (maximaal drie maanden) op het kampeerterrein aanwezig is of een terreingedeelte dat bestemd is voor een recreatiewoning of een recreatiegebouw voor kort verblijf;"
Artikel 3.3.2:
"Aan artikel 6, lid 6.1.1 van de regels van bestemmingsplan Hooghei worden na sub d de volgende twee bepalingen toegevoegd:
(…)
f. totdat het maximum aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting' is gerealiseerd, mogen, tot 60 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, ter plaatse van die aanduiding extra toeristische standplaatsen worden gerealiseerd tot een maximum dat overeenkomt met de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen'."
Artikel 3.3.3:
"Artikel 6.1.2 van de regels van bestemmingsplan Hooghei wijzigt in:
(…)
c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn maximaal 76 standplaatsen toegestaan, waarvan 34 grote toeristische standplaatsen en 42 standplaatsen voor campers."
Artikel 3.3.7:
"Van artikel 6.5.2 (Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing) wijzigt sub a in:
a. de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, óf, voorafgaand de ingebruikname van de recreatiewoningen indien deze eerder in gebruik worden genomen, conform het in Bijlage 3 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
(…)
Artikel 6.5.5 (Voorwaardelijke verplichting verlichting) wordt geschrapt (verplaatst naar artikel 6.5.2, sub f en g als gebodsbepaling)."