Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3876 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:387613 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Genoemde wetsartikelen

Artikel 1:3 AWB (Definities besluit beschikking aanvraag beleidsregel)Artikel 6:11 AWB (Verschoonbare termijnoverschrijding bezwaar beroep)Artikel 6:7 AWB (Termijn indienen bezwaar en beroep)Artikel 6:8 AWB (Aanvang termijn bezwaar en beroep)Artikel 1.1. Begripsbepalingen Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 1.8. Opsomming bekostigde instellingen voor hoger onderwijs Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 15.1. Inhouding bekostiging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 2.9. Verslaglegging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.16. Verlening en behoud van accreditatie bestaande opleiding Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.17. Weigering accreditatie bestaande opleiding en verlening accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.18. Behoud accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.19. Intrekking van accreditatie Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.20. Tussentijdse intrekking van accreditatie Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.26. Verlenging erkenning ITK Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.27. Weigering erkenning ITK en erkenning ITK onder voorwaarden Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.29. Intrekking van de erkenning ITK Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.8. Verlening van accreditatie nieuwe opleiding Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 5.9. Weigering accreditatie nieuwe opleiding en verlening accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 6.10. Ontneming rechten verbonden aan opleidingen, verzorgd door rechtspersonen voor hoger onderwijs Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 6.5. Ontneming rechten aan opleidingen Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.1. Reikwijdte Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.17. Vestigingsplaats opleiding Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.17a. Opheffing vestigingsplaats opleiding Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.18. Verlening van de graden Doctor of Doctor of Philosophy; toegang en inrichting promotie Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.22. Aanduiding graden Doctor, Doctor of Philosophy of Doctor honoris causa in de naamsvermelding Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.25. Nadere vooropleidingseisen Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.30b. Toelatingseisen masteropleidingen Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.30e. Premasters Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.39. Te verstrekken persoonsgebonden nummer bij inschrijving Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.3a. Associate degree-, bachelor- en masteropleidingen Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.42b. Beëindiging inschrijving bij opleiding tot piloot of luchtverkeersleider Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.52. Gebruik van persoonsgebonden nummer door instellingsbestuur Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.64. Beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.68. College van beroep bijzonder onderwijs Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoekArtikel 7.8b. Studieadvies propedeutische fase Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Uitspraak inhoud

202500127/1/A2.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

en

het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 30 juli 2024 is aan [appellant] voor het tentamen voor het vak Auditing & Assurance 2 (hierna: het vak) het cijfer 5,0 toegekend.

Bij beslissing van 28 november 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.

Het CBE heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting van 27 mei 2025 aan de orde gesteld.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] volgt de postinitiële masteropleiding Accountancy aan de Universiteit van Amsterdam (hierna: de UvA). Voor het tentamen voor het vak heeft hij een 5,0 behaald. Naar aanleiding van een verzoek om herziening van dat cijfer, heeft de examinator een herbeoordeling laten uitvoeren door een niet eerder bij de uitwerking betrokken corrector. Op 4 september 2024 heeft de examinator aan [appellant] laten weten dat de herbeoordeling geen aanleiding geeft tot aanpassing van het cijfer. Op 18 september 2024 heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.

Het CBE heeft het administratief beroepschrift aangemerkt als gericht tegen de beslissing van 30 juli 2024. Het administratief beroepschrift is daarmee volgens het CBE ingediend buiten de wettelijke termijn die volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het CBE heeft [appellant] verzocht de reden(en) voor de termijnoverschrijding kenbaar te maken. In reactie daarop heeft [appellant] gesteld dat de examinator zijn herzieningsverzoek, dat hij op 25 juli 2024 had ingediend, pas op 4 september 2024 in behandeling heeft genomen, nadat de examinator deze eerder verschillende keren had geweigerd.

Beslissing van het CBE

3.       Het CBE heeft het standpunt ingenomen dat [appellant] geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat hij met betrekking tot de overschrijding van de beroepstermijn niet in verzuim is geweest. Gelet op de rechtsmiddelenclausule in de beslissing had hij op de hoogte kunnen en moeten zijn van de beroepstermijn en de aanvang- en einddatum daarvan. Het administratief beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, aldus het CBE.

Beroep en de beoordeling

Bevoegdheid van de Afdeling

4.       De Afdeling zal eerst beoordelen of zij bevoegd is om over het geschil te oordelen. Het CBE betoogt in dit kader dat [appellant] een niet-bekostigde postinitiële masteropleiding volgt. Volgens het CBE is de Afdeling daarom niet bevoegd om over het beroep van [appellant] te oordelen.

4.1.    Uit artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Whw), in samenhang gelezen met artikelen 1.1, onder g, 1.8, eerste lid, en 7.1, eerste lid, van de Whw, volgt dat de Afdeling bevoegd is te oordelen over beslissingen, inhoudende een rechtshandeling jegens een betrokkene, genomen door een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs. Als instelling voor hoger onderwijs wordt in artikel 1.1, onder g van de Whw onder meer aangemerkt een bekostigde instelling opgenomen in de bijlage van de Whw onder a tot en met i. Voor de bevoegdheid van de Afdeling is, wat betreft bekostigde instellingen, dus niet van belang of de opleiding in het kader waarvan de beslissing wordt genomen is bekostigd of niet. Anders dan het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (zie de uitspraken van 26 augustus 2013, CBHO 2013/062, en 19 april 2017, CBHO 2017/011) oordeelt de Afdeling dat alleen van belang is of de opleiding wordt aangeboden aan een bekostigde instelling. Aangezien de UvA een bekostigde instelling is, genoemd onder a van de bijlage bij de Whw, en ook is voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 7.64 van de Whw, is de Afdeling bevoegd in eerste en enige aanleg te oordelen over het geschil in deze procedure.

Ontvankelijkheid van het administratief beroep

5.       De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat het CBE ten onrechte het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5.1.    Vaststaat dat de termijn voor het indienen van het administratief beroepschrift liep tot en met 10 september 2024 en dat het op 18 september 2024 ingediende administratief beroepschrift buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend. Het te laat indienen van het administratief beroepschrift kan voor het CBE reden zijn om het administratief beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

5.2.    In het kader van artikel 6:11 van de Awb, dat ziet op de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding, moet worden beoordeeld of de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. Zoals uiteengezet in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, onder 2.3, houdt dit in dat moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar- of beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend kan onder meer grond bestaan als deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan. Als de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, dan moet beoordeeld worden of het bezwaar- of beroepschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend.

5.3.    Onder de beslissing van 30 juli 2024 staat geen rechtsmiddelenclausule. [appellant] had al op 25 juli 2024 een verzoek tot herbeoordeling van het cijfer voor het tentamen van het vak ingediend. Na een verzoek op 5 augustus 2024 van de examinator om zijn herbeoordelingsverzoek te concretiseren, waarop [appellant] op dezelfde dag heeft gereageerd, is het tentamen uiteindelijk opnieuw beoordeeld. Dit heeft niet geleid tot een ander cijfer. Dat is aan [appellant] medegedeeld op 4 september 2024, waarbij hij is gewezen op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het CBE. Vervolgens heeft [appellant] op 18 september 2024 een beroepschrift ingediend.

5.4.    De Afdeling is van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval niet aan [appellant] kan worden toegerekend. Onder de gegeven omstandigheden mocht [appellant] ervan uitgaan dat pas met de herbeoordeling van 4 september 2024 het eindcijfer voor het tentamen feitelijk is komen vast te staan. Het kan [appellant] daarom in dit bijzondere geval niet worden verweten dat hij heeft gewacht met het instellen van administratief beroep.

6.       Omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft het CBE het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de beslissing van het CBE van 28 november 2024 en draagt het CBE op om een nieuwe - inhoudelijke - beslissing op het administratief beroep te nemen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam van 28 november 2024, nr. 2024-101742;

III.      draagt het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het administratief beroep van [appellant] te nemen;

IV.      gelast dat het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 53,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Daalder

voorzitter

w.g. Van Loon

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

284-1062

BIJLAGE - WETTELIJK KADER

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:8

1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

[…].

Bijlage 2, artikel 2

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

[…].

-         Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: de artikelen 2.9, derde lid, 5.8, eerste lid, 5.9, eerste en tweede lid, 5.16, eerste en derde lid, 5.17, 5.18, 5.19, eerste, tweede en derde lid, 5.20, eerste lid, 5.26, eerste lid, 5.27, eerste en tweede lid, 5.29, eerste lid, 6.5, 6.10, 7.64, eerste lid, en 15.1, eerste lid.

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

[…].

g. instelling voor hoger onderwijs: een bekostigde instelling, opgenomen in de bijlage van deze wet onder a tot en met i of een rechtspersoon voor hoger onderwijs, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;

[…].

Artikel 1.8. Opsomming bekostigde instellingen voor hoger onderwijs

1. De bekostigde instellingen voor hoger onderwijs zijn de instellingen, opgenomen in de bijlage van deze wet onder a tot en met i.

[…].

Artikel 7.1. Reikwijdte

1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op bekostigde universiteiten en hogescholen, op de Open Universiteit en op de levensbeschouwelijke universiteiten.

2. De titels 1 en 2 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 7.3a, tweede lid, onder c, 7.8b, 7.17, 7.17a, 7.18, 7.22, 7.25, 7.30b, tweede tot en met zesde lid, en 7.30e, zijn van toepassing op de rechtspersonen voor hoger onderwijs.

3. Van titel 3 van dit hoofdstuk zijn de artikelen 7.39, 7.42b en 7.52, eerste lid en zesde tot en met achtste lid van toepassing op de rechtspersonen voor hoger onderwijs.

Artikel 7.64. Beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

1. Een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs inhoudende een rechtshandeling die jegens een betrokkene is genomen op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen, wordt voor de toepassing van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot besluiten aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van die wet. Het beroep kan worden ingesteld door de betrokkene.

2. Tegen een beslissing van een college van beroep bijzonder onderwijs als bedoeld in artikel 7.68 kan geen beroep worden ingesteld.

3. De organen van de instelling verstrekken aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de gegevens die zij voor de uitvoering van haar taak nodig oordeelt.