Uitspraak inhoud

202302589/1/V1.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 maart 2023 in zaak nr. NL23.4262 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 23 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van appellant ingewilligd.

Overwegingen

Hoger beroep

1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 23 november 2021. Dat heeft de minister bij besluit van 23 mei 2023 wel gedaan. Met het door de minister nemen van dit besluit heeft appellant het doel van zijn procedure bereikt. Appellant heeft geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep.

2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op die vragen. De Afdeling moet hierover nog einduitspraak doen. Dit heeft echter geen invloed op de vraag of appellant zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister namelijk bij het besluit van 23 mei 2023 de aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd. Appellant heeft die aanvraag op 23 november 2021 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.

3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Het gaat om een punt voor het hogerberoepschrift. Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.

Het besluit van 23 mei 2023

4.       De minister is in het besluit van 23 mei 2023 geheel aan de aanvraag van appellant tegemoetgekomen. Appellant heeft desgevraagd niet laten weten het niet eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

w.g. Kuijer

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hanrath

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

392