Uitspraak inhoud

202404344/2/V1.

Datum uitspraak: 7 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[betrokkene]

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 4 juli 2024 in zaak nr. NL24.18128 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken en bepaald dat de staatssecretaris aan betrokkene een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 25 juni 2025 heeft de minister de aanvraag van betrokkene afgewezen.

Betrokkene heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       Op 4 februari 2025 heeft de Afdeling in zaken nrs. 202400074/1/V3 en 202400375/1/V3 zitting gehouden over de beslistermijn in asielzaken waarin eerst een onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep in deze zaak valt onder de reikwijdte van de rechtsvragen die aan de orde zijn gekomen tijdens de genoemde zitting. De Afdeling heeft op 26 februari 2025 beslist om de behandeling van de zittingszaken aan te houden in afwachting van de einduitspraak van de Afdeling na het antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld op 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4125, bij het Hof bekend onder nr. C-662/23) en 10 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2829, bij het Hof bekend onder nr. C-489/24). De Afdeling heeft bij brief van 23 juli 2025 aan partijen laten weten dat zij het hoger beroep van de minister in deze zaak aanhoudt in afwachting van de uitkomst van de zittingszaken.

2.       Het besluit van 25 juni 2025 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dat besluit heeft de minister de asielaanvraag van betrokkene afgewezen. Betrokkene heeft bij brief van 23 juli 2025 laten weten dat hij het niet eens is met dat besluit, dat hij daartegen bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, beroep heeft ingesteld en dat hij daartegen beroepsgronden heeft gericht.

3.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 25 juni 2025, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.

4.       De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verwijst het beroep tegen het besluit van 25 juni 2025, V-[...], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

w.g. Drop

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hanrath

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2025

392