ECLI:NL:RVS:2025:3688 - Raad van State - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202406195/1/A2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2024 in zaak nr. 23/6550 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluiten van 14 maart 2023 en 28 maart 2023 heeft het college de kosten van spoedeisende bestuursdwang van € 1.386,90 in verband met de ontmanteling van een hennepkwekerij op [appellant] verhaald en hem een bestuurlijke boete van € 8.000,00 opgelegd voor het zonder vergunning onttrekken van een woonruimte aan de bestemming tot bewoning.
Bij besluit van 22 augustus 2023 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. El Idrissi, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Kooij, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft aan de besluiten ten grondslag gelegd dat een inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht bij een controle op 14 december 2022 in de woning [locatie] een in opbouw zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. In de woning heeft de inspecteur onder meer een Grow-tent, vier transformatoren, 22 assimilatielampen, koolstoffilters, ventilatoren en groeimiddelen aangetroffen. Ook waren er open aansluitingen en een niet geaarde installatie. In het besluit op bezwaar heeft het college geconcludeerd dat er, met name gelet op de Checklist Ontmanteling Hennepkwekerijen en de fotorapportage van de inspecteur, door de elektrische installatie een ernstig gevaar op brand en elektrocutie was. Vanwege de ernstige gevaren voor de omgeving en omwonenden heeft het college daarom spoedeisende bestuursdwang toegepast. Het college heeft [appellant] als huurder van de woning aangemerkt als overtreder van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van de besluitvorming. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verhaalde kosten van de ontmanteling redelijk zijn. Daarnaast heeft het college [appellant], nu de woning is onttrokken aan de bestemming wonen, ten behoeve van hennep zonder dat daarvoor een onttrekkingsvergunning is verleend, een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 21, eerste lid en onder a, van de Huisvestingswet 2014 gelezen in samenhang met artikel 3.1.1 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021. Volgens het college is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven af te zien van het opleggen van de bestuurlijke boete.
2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 tot en met 9.3, 11.2, 11.3 en 13.2 tot en met 13.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan nog toe dat uit het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen volgt dat de inspecteur van Stedin aanwezig was en deze als eerste handeling de stroom in de woning heeft afgesloten. Verder heeft [appellant] met overlegging de uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6235, evenmin aannemelijk gemaakt of met stukken onderbouwd dat de boete wegens zijn financiële draagkracht te hoog is vastgesteld. Hij heeft immers ook in hoger beroep zijn actuele financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
154-1043