ECLI:NL:RVS:2025:3452 - Raad van State - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
BRS.25.000466
ECLI:NL:RVS:2025:3452
Datum uitspraak: 25 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2025 in zaak nr. NL24.44703 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.S. Nizamoeddin, advocaat in Voorburg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
- Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het meest actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1. De grief slaagt niet.
-
In de schriftelijke uiteenzetting voert betrokkene geen gronden aan die zich richten tegen de uitspraak van de rechtbank, maar reageert hij uitsluitend op de door de minister ingediende grief. Dit stuk is dus geen incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:519, onder 2).
-
Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
986