ECLI:NL:RBZWB:2025:6856 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 10 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-252700-24
Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 10 oktober 2025
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1980, wonende op het [woonplaats] , raadsman mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek op de terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldaanranding van [aangeefster] op 7 augustus 2024.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst in dit verband op de geloofwaardige verklaring van aangeefster, die wordt ondersteund door ander bewijs in het dossier.
4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De verklaring van aangeefster is ongeloofwaardig en strookt niet met de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Er is geen sprake van opzet of schuld en ook voor het overige is er onvoldoende overtuigend (steun)bewijs voorhanden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Wettelijk kader Van schuldaanranding als bedoeld in artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake wanneer degene die met een persoon seksuele handelingen verricht, ernstige reden heeft om te vermoeden dat bij die ander daartoe de wil ontbreekt. De pleger is zich daarbij ondanks duidelijk waarneembare signalen niet bewust geweest van het ontbreken van de wil bij de ander of heeft die mogelijkheid wel onder ogen gezien, maar het vervolgens niet of onvoldoende geverifieerd.
In geval van opzetaanranding als bedoeld in artikel 241 Sr weet de pleger dat bij die andere persoon de wil daartoe ontbreekt. Die wetenschap kan worden afgeleid uit het gedrag van de ander, die duidelijk verbaal kenbaar maakt dat de wil ontbreekt of dat aangeeft met uiterlijk waarneembare lichaamstaal die duidt op niet meedoen met het seksuele contact of wachten tot het voorbij is. Te denken valt aan een fysieke bevriezingsreactie, het dichthouden van de mond of het wegdraaien van het hoofd of lichaam. Wanneer kan worden vastgesteld dat degene die het seksuele contact aangaat hieraan geen enkele boodschap heeft of wezenlijk onverschillig tegenover deze negatieve of passieve opstelling van de ander staat, zal sprake zijn van opzetaanranding.
In beide varianten van aanranding betreft het op seksuele beleving gerichte aanrakingen van lichaamsdelen, onder of over de kleding, waarbij te denken valt aan lichaamsdelen als borsten, billen en geslachtsdelen.
Onder het ontbreken van de wil valt meer dan seksueel contact tegen de wil. Het omvat naast situaties waarin expliciet is gemaakt dat de ander niet wil, ook situaties waarin duidelijk waarneembare indicaties aanwezig zijn voor de afwezigheid van enige vrije positieve wilsuiting bij de ander. Ook bij die ander moet hetzij mondeling, hetzij door een duidelijke responsieve houding blijken van een positieve wilsuiting ter zake. Van een ontbrekende wil is in elk geval sprake als de ander psychisch of fysiek niet in staat is tot wilsuiting, waaronder het in een roes verkeren als gevolg van het gebruik van alcohol en/of drugs. Elk onvermogen tot een vrije positieve wilsuiting bij de ander vereist dat wordt afgezien van seksueel contact. Worden waargenomen signalen dat de ander niet volledig een wil kan bepalen met betrekking tot het seksuele contact eenvoudigweg genegeerd, dan is sprake van opzetaanranding.
Zelfs wanneer het seksuele contact zich aanvankelijk vrijwillig zou hebben ontwikkeld, maar er vervolgens een door de pleger waargenomen passieve opstelling van de ander volgt, zou de pleger bij die ander (opnieuw) moeten verifiëren of diegene het seksueel contact wel wil voorzetten. Blijft een duidelijke positieve wilsuiting bij de ander uit, dan moet ook dan (alsnog) worden afgezien van seksueel contact.
Vaststelling van de feiten Verdachte en aangeefster hebben beiden afzonderlijk in de avond van 6 augustus 2024 [evenement] in [locatie] te [plaats] bezocht. Verdachte en aangeefster kenden elkaar niet en zijn die avond niet samen opgetrokken. Beiden hebben die avond meerdere alcoholische dranken genuttigd. Op de terugweg vanuit de binnenstad kwam verdachte rond 01:30 uur in de [straat 1] aangeefster tegen, die op weg naar haar verderop gestalde fiets was om naar huis te gaan. Verdachte heeft aangeefster aangesproken en liep naar haar toe. Vervolgens is er een gesprek ontstaan en hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden, waarover de verklaringen van aangeefster en verdachte deels uiteenlopen. Een deel van de handelingen heeft plaatsgehad in de [straat 1] en na ruim een half uur zijn verdachte en aangeefster via het [straat 2] naar [locatie] gegaan. Over wat daar is gebeurd, verklaren zij ook ieder anders.
Verklaring aangeefster Aangeefster heeft verklaard dat verdachte direct handtastelijk werd. Verdachte heeft haar vastgepakt en heeft geprobeerd om haar te zoenen. Zij heeft meermaals gezegd dat ze dat niet wilde en dat ze naar huis wilde. Hij zoende haar in eerste instantie op haar mond, maar later ook op andere plekken. Hij deed dat met zijn mond open en met zijn tong. Zij hield haar kaken stijf op elkaar, zodat hij niet in haar mond kon. Verdachte heeft haar ‘afgelebberd’ en zij heeft in geen geval meegewerkt. Hij drong zich heel erg op en hield haar stevig vast, zodat ze tegen hem aan stond. Daarbij voelde zij de (stijve) penis van verdachte door hun beider kleding heen. Hij heeft toen ook herhaaldelijk aan haar borsten, billen en voorkant gezeten. Ook heeft verdachte meer dan eens haar tas afgepakt en op de grond gezet. Aangeefster kon nog wel lopen, maar langzaam. Vaak als zij weg wilde lopen, hield verdachte haar vast. Zelfs als ze daadwerkelijk wegliep, kwam hij achter haar aan en pakte haar dan opnieuw vast. Bij de rechter-commissaris verklaart aangeefster dat op de beelden duidelijk iemand te zien is die weg wil op het moment dat zij beiden richting het park lopen. Aangeefster heeft vaak gezegd en duidelijk laten blijken dat ze het niet wilde.
Verklaring verdachte Verdachte heeft verklaard dat hij bij de ontmoeting met aangeefster in de [straat 1] een praatje met haar heeft gemaakt en heeft voorgesteld om samen nog ‘iets leuks’ te gaan doen, bijvoorbeeld de stad in. Hij kende haar niet. Hij had niet echt een bedoeling met het aanspreken, maar als hij op stap is en heeft gedronken, is hij vrolijk en spreekt hij mensen aan. Hij vond aangeefster leuk, was aan het sjansen en wilde aandacht van haar. Verdachte merkte aan haar manier van lopen en praten dat aangeefster gedronken had; ze liep een beetje zwieberend en haar manier van praten was slomer en onduidelijker. Ze was wankel en had ondersteuning nodig bij het lopen. Haar adem stonk naar alcohol en haar ogen rolden. Hij achtte haar niet in staat om nog te fietsen en heeft aangeboden om haar naar een taxi te brengen. Het heeft even geduurd tot de eerste kus. Ze kwamen dichter bij elkaar, hij had haar vast en heeft toen een kus gegeven. Het was geen tongzoenen. De eerste keer was aangeefster terughoudend, ze stond er niet direct voor open. Ze liet dan zien dat ze liever niet lastiggevallen werd, maar liep op momenten wel met verdachte mee. Die terughoudendheid bemerkte verdachte wel, maar hij had niet de indruk dat ze er niet van gediend was of het absoluut niet wilde. Ze leek juist wel te genieten van de aandacht die hij haar gaf en het niet erg te vinden. Ze bleef immers tegen hem aan staan en ze bleven elkaar vasthouden. Verderop in de [straat 1] hebben ze weer even gezoend. Toen was aangeefster wel wat ‘losser’ en meegaand. Het was nog steeds geen tongzoenen, alleen kussen. Verdachte heeft aangeefster op enig moment naar zich toegetrokken, vastgepakt om haar middel en met zijn handen aan haar billen gezeten. Hij heeft geen onbeleefde of onvriendelijke dingen tegen haar gezegd. Hij heeft haar niet vastgehouden in de zin dat ze niet weg kon. Ze kon in feite elk moment weg en is ook meerdere malen weggelopen. Hij liep dan achter haar aan, omdat hij graag iets leuks met haar wilde gaan doen en haar beter wilde leren kennen. Verdachte had de indruk dat aangeefster wel wilde blijven, maar dat ze twijfelde. Het zou wel kunnen dat hij heeft geprobeerd om haar over te halen. Hij wilde gewoon meer tijd met haar doorbrengen en het leuk met haar hebben. Tot slot heeft verdachte de tas van aangeefster niet afgepakt, alleen van haar overgenomen en naast hen op de grond neergezet. Dat deed hij, omdat hij haar handen wilde vasthouden, met de vingers in elkaar, maar zij haar tas in haar hand had. Toen ze naar het park liepen, liepen ze een deel van de weg hand in hand en trok aangeefster hem ook wel mee richting het park. Gedurende de tijd die ze samen hebben doorgebracht, zijn er tientallen mensen (vlak) langs hen gelopen. Als aangeefster niet wilde dan had ze die kunnen benaderen. Er is zelfs tweemaal een politieauto door de [straat 1] gereden terwijl zij daar stonden. Eenmaal in het park hebben ze opnieuw gezoend en heeft aangeefster bij hem op schoot gezeten. Verdachte kan zich voorstellen dat hij toen ook haar billen vast had. Geconfronteerd met de beelden, verklaart verdachte bij de politie dat hij er nu wel een ander gevoel bij heeft en zich voor kan stellen dat aangeefster zich niet prettig heeft gevoeld. Ze was inderdaad wel terughoudend en liet dan zien dat ze liever niet werd lastiggevallen.
Camerabeelden [straat 1] Op de camerabeelden van de [straat 1] is te zien dat verdachte en aangeefster elkaar tegemoet lopen en dat verdachte aangeefster aanspreekt en naar haar toeloopt. Verdachte en aangeefster zijn aanvankelijk pratend te zien. Er komen regelmatig voetgangers en fietsers aan hen voorbij, soms zelfs op slechts een meter afstand. Ook rijdt er inderdaad tweemaal een politieauto door de straat. Aangeefster is onvast ter been en heeft soms moeite om haar evenwicht te bewaren. Binnen vijf minuten steekt verdachte zijn hand uit naar aangeefster en nog geen minuut later heeft hij zijn arm om haar nek. Tot vier keer toe neemt verdachte de tas van aangeefster van haar over en zet deze op de grond. Even zo vaak pakt aangeefster haar tas weer op. Verdachte pakt aangeefster veelvuldig bij haar handen, om haar middel en om haar nek. Hij drukt en houdt haar tegen zich aan en betast onder meer meerdere keren haar billen. Aangeefster heeft haar armen daarbij doorgaans naast haar lichaam of voor zich, tussen beiden in. Ze maakt veelvuldig aanstalten om weg te lopen, waarbij verdachte haar vasthoudt. Meermaals loopt aangeefster daadwerkelijk weg, maar telkens loopt verdachte achter haar aan. Hij trekt haar ook naar zich toe. Aangeefster hangt op enig moment ver achterover, weg van het bovenlichaam van verdachte. Ook draait ze weg.
Camerabeelden [straat 2] / ingang park Op de camerabeelden van het [straat 2] is te zien dat verdachte bij herhaling de hand van aangeefster vasthoudt, ook als zij verder loopt. Hij loopt telkens achter haar aan en slaat dan een arm om haar nek of pakt haar vast. Verdachte pakt aangeefster meermaals om haar middel, terwijl zij van hem vandaan loopt of probeert te lopen. Er passeren ook hier enkele voetgangers. Aangeefster heeft haar armen vaak voor of naast haar lichaam. Uiteindelijk volgt verdachte aangeefster ook als zij van hem vandaan loopt, van het pad af, over het gras verder het park in. Hij pakt haar ook daar weer beet en slaat met enige vaart een arm om haar nek.
Betrouwbaarheid en steunbewijs Aangeefster heeft op essentiële punten consistent en gedetailleerd verklaard over de nacht van het incident. Weliswaar heeft aangeefster (met name in een later stadium van het onderzoek) verklaard zich sommige details en soms zelfs dingen in het geheel niet meer te kunnen herinneren, maar bij het informatieve gesprek zeden en de aangifte heeft zij aanvankelijk in grote lijnen eenzelfde verklaring afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster bovendien op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf en/of door de camerabeelden. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster in zoverre dan ook betrouwbaar en zal deze, voor zover de verklaring wordt ondersteund, dan ook voor het bewijs gebruiken.
Conclusie Uit geen van de zichtbare gedragingen van aangeefster blijkt dat ze verdachte graag wilde vasthouden of met hem wilde zoenen. Integendeel, niet voor niets pakt zij tot viermaal toe haar tas terug op. Ook zou zij niet van verdachte afbuigen, wegdraaien of weglopen of daartoe een poging doen, als zij bij hem zou willen blijven. Er is niet gebleken van enige toenadering van aangeefster richting verdachte. Andersom is verdachte zeer intensief en volhardend geweest in zijn handelen en zijn pogingen om aangeefster bij of zelfs tegen hem aan te houden. Hij liet aangeefster gedurende meer dan een half uur geen moment met rust. Dat er ondertussen veel personen voorbij zijn gekomen, betekent niet zonder meer dat aangeefster gemakkelijk heeft kunnen vertrekken of om hulp heeft kunnen vragen. Juist kan de openbaarheid voor een slachtoffer een (extra) reden zijn om te blokkeren. Aangeefster had aardig wat alcohol gedronken en was, zoals ook verdachte aangeeft, onder invloed. Wanneer haar verklaringen naast de beelden worden gelegd is duidelijk dat zij stukken van wat is gebeurd niet heeft meegekregen of geregistreerd.
De rechtbank is op basis van alle feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster, terwijl hij wist dat bij haar daartoe de wil ontbrak. De uiterlijk waarneembare lichaamstaal die duidt op niet meedoen met het seksuele contact of wachten tot het voorbij is – de eerdergenoemde fysieke bevriezingsreactie, het dichthouden van de mond of het wegdraaien van het hoofd of lichaam – heeft zich in dit geval geopenbaard. Verdachte heeft verklaard die signalen gedeeltelijk te hebben opgemerkt en er voor het overige geen plausibele verklaring over gegeven. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte aan de negatieve of passieve opstelling van aangeefster geen boodschap heeft gehad en daar wezenlijk onverschillig tegenover heeft gestaan, zodat sprake is van opzetaanranding. Het feit dat aangeefster die nacht merkbaar (te) veel alcohol had gedronken, doet daaraan niet af. Juist zou de kennelijke staat van aangeefster verdachte van zijn handelwijze hebben moeten weerhouden.
4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 augustus 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster] , seksuele handelingen heeft verricht, te weten, het meermalen
-
zoenen van die [aangeefster] en
-
betasten van de billen van die [aangeefster] , over de kleding heen, en
-
duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [aangeefster] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank De aard en de ernst van het feit Verdachte heeft aangeefster na een avond stappen de weg naar haar fiets om daarmee naar huis te gaan, geblokkeerd. Verdachte kende aangeefster niet. Hij heeft haar tegen haar wil vastgepakt en -gehouden, gezoend en betast. Hij is gedurende langere tijd zeer opdringerig geweest en heeft bewust en herhaaldelijk duidelijke signalen geneerd. Dat ook verdachte alcohol had gedronken, maakt daarbij geen verschil. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en heeft voor haar een onveilige en beangstigende situatie gecreëerd. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat de impact van het incident op haar leven groot is geweest en dat zij nog steeds last ondervindt van wat haar is overkomen. Bovendien dragen dergelijke zedenmisdrijven bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte Uit het strafblad van verdachte van 10 juni 2025 blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie, maar niet voor soortgelijke zedenfeiten en bovendien voor het overgrote deel vóór 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 22 september 2025. Daaruit blijkt dat verdachte is gehuwd en twee kinderen heeft, maar dat hij zo nu en dan buitenechtelijke relaties aan is gegaan met andere vrouwen. Zijn relatie is daardoor weleens onderbroken geweest en ook het tenlastegelegde feit heeft zijn weerslag op hun huwelijk. Het risico op recidive in seksuele delicten wordt ingeschat op laag. Interventies of toezicht acht de reclassering niet nodig. De reclassering ziet geen contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenis- of taakstraf, maar acht het opleggen van een geldboete wegens het ontbreken van inkomsten bij verdachte weinig zinvol.
Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat hij wordt vervolgd voor aanranding, maar dat iedereen om hem heen die iets van de zaak heeft meegekregen hem nu ziet als verkrachter. Als hij wordt veroordeeld, zal dat zo blijven. Verder heeft hij hulp gezocht om traumatische ervaringen uit het verleden te kunnen verwerken.
Strafoplegging Zedenfeiten hebben een flinke impact op de slachtoffers en omgeving. Gezien de ernst van het feit is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat een gevangenisstraf de enige passende sanctie is. In aanvulling daarop acht de rechtbank een stok achter de deur nodig, om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout in gaat. Daarom zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Net als de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om daarbij bijzondere voorwaarden op te leggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
7 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster] , bijgestaan door raadsvrouw mr. V.J.C. Pieters, vordert een schadevergoeding van € 20.589,27 voor het tenlastegelegde feit. Ter zitting heeft de raadsvrouw toegelicht dat zij bij de berekening van de post ‘huishoudelijk hulp en mantelzorg’ een onjuist uitgangspunt had genomen en deze post van € 5.011,- verlaagd naar € 4.647,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding van € 4.694,96 voor medicatie en huishoudelijke hulp acht de rechtbank toewijsbaar. De gevorderde immateriële schadevergoeding van € 7.500,- acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor wat betreft de materiële schadevergoeding voor de consultkosten, de kosten van de jurk en het verlies aan arbeidsvermogen is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan en de omvang van die schade, alsmede het causale verband, onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering ziet op meerdere schadeposten, die op verschillende data zijn ontstaan en de benadeelde partij heeft niet toegelicht vanaf welke data de wettelijke rente wordt gevorderd. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van indiening van de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 241 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-
verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit opzetaanranding oplevert;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 6.694,96, waarvan € 4.694,96 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 september 2025 tot aan de dag der voldoening;
-
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
-
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 6.694,96 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 september 2025 tot aan de dag der voldoening;
-
bepaalt dat bij niet betaling 68 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
-
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K.J. van der Wal, voorzitter, en mrs. M.E.I. Beudeker en D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 oktober 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen. Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten, het meermalen, althans eenmaal
- ( tong) zoenen van die [aangeefster] , en/of - likken aan de nek en/of armen en/of wangen van die [aangeefster] , en/of - betasten van en/of knijpen in de billen en/of vagina en/of borsten van die [aangeefster] [aangeefster] , althans over de kleding heen, en/of - duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [aangeefster] terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak;
(art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht)