ECLI:NL:RBZWB:2025:6832 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02.038387.23 en 02-025560-21 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, ingeschreven in de basisregistratie personen op het [woonplaats] , raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.
Als waarnemend raadsvrouw is ter zitting verschenen mw. mr. A.C.M. Tönis.
1 Onderzoek op de terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen harddrugs heeft uitgevoerd (feit 1) en al dan niet samen met anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad (feit 2).
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de uitvoer van harddrugs op 10 en 31 januari 2023. Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] met drugs gevulde pakketten opgehaald om deze vervolgens aan te bieden bij afleverpunten. Verdachte heeft bij beide feiten een significante bijdrage van voldoende gewicht geleverd, waarbij hij en [medeverdachte 1] inwisselbare rollen vervulden. Hiermee kan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat er bij beide feiten sprake was van medeplegen.
4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte vrij te spreken. Verdachte heeft enkel en alleen op twee momenten als bijrijder in de auto gezeten terwijl [medeverdachte 1] pakketten heeft weggebracht. Niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de dozen die [medeverdachte 1] op 10 januari 2023 heeft afgeleverd, laat staan dat verdachte wist dat het de bedoeling was dat drugs naar het buitenland zouden worden uitgevoerd. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte op 31 januari 2023 op de hoogte was van de inhoud van de pakketten. De inhoud van de dozen is ook niet onderzocht en vastgesteld. Verdachte heeft voorts geen intellectuele en/of materiële bijdrage geleverd die van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 10 januari 2023 wordt door het observatieteam het volgende waargenomen. Omstreeks 15.53 uur wordt een Opel met [kenteken 1] gezien met als bestuurder [medeverdachte 1] en als bijrijder verdachte. Samen rijden zij naar verschillende pakketafgiftepunten in Breda, Zevenbergschen Hoek en Etten-Leur. Gezien wordt dat [medeverdachte 1] daar pakketten aflevert. Drie pakketten, die zijn afgeleverd bij de DPD-afgiftepunten in Zevenbergschen Hoek en Etten-Leur, zijn door het NFI onderzocht. Het NFI heeft vastgesteld dat de pakketten gevuld waren met een grote hoeveelheid harddrugs, te weten 15 kilo amfetamine, 1400 gram MDMA en 2500 LSD-zegels. Uit onderzoek is gebleken dat de pakketten bestemd waren voor het buitenland.
Op 27 januari 2023 wordt door het observatieteam waargenomen dat [medeverdachte 1] wederom een pakket aflevert bij een pakketafgiftepunt in Zevenbergschen Hoek. Ook dit pakket is door het NFI onderzocht, waarbij de inhoud meer dan een kilo MDMA bevatte.
Op 31 januari 2023 wordt vervolgens door het observatieteam waargenomen dat de eerder genoemde Opel aan de Ginnekenweg te Breda stopt met alarmlichten aan. Verdachte wordt daarbij als bijrijder herkend. [medeverdachte 1] pakt een pakket uit de achterbak en loopt in de richting van boekhandel Vives, zijnde een pakket-afleverpunt Omstreeks 16.35 uur wordt deze Opel weer waargenomen. Het voertuig stond toen geparkeerd aan de Middelkerkestraat te Breda bij drie garageboxen, met [medeverdachte 1] en verdachte als inzittenden. Even later parkeert een Opel met [kenteken 2] met als bestuurder [medeverdachte 2] naast voormeld voertuig. Verdachte stapt vervolgens in de auto van [medeverdachte 2] , heeft een gesprek met [medeverdachte 2] , verricht handelingen op de achterbank van de auto en haalt twee pakketten uit het voertuig van [medeverdachte 2] . Hij zet deze in de achterbak van het voertuig van [medeverdachte 1] en bedekt deze met een deken.
Op 6 februari 2023 wordt voorts waargenomen dat bovengenoemde voertuigen wederom geparkeerd staan aan de Middelkerkestraat te Breda, waarbij er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] pakketten worden overgeladen van de auto van [medeverdachte 1] naar de auto van [medeverdachte 2] . Deze pakketten zijn later bij [medeverdachte 2] aangetroffen en bleken 36 kilo amfetamine te bevatten.
De rechtbank stelt gelet op bovenstaande vast dat [medeverdachte 1] op verschillende momenten pakketten heeft vervoerd. Ten aanzien van een aantal pakketten is vastgesteld dat het ging om harddrugs bestemd voor het buitenland, welke pakketten ook ter verzending zijn aangeboden bij een DPD-afgiftepunt. Weliswaar zijn niet alle door [medeverdachte 1] vervoerde pakketten onderzocht, maar de rechtbank gaat ervan uit dat in alle gevallen en meer in het bijzonder ook op 31 januari 2023, sprake was van harddrugs in de pakketten. De rechtbank baseert dit op het feit dat op de verschillende momenten sprake is van eenzelfde modus operandi; pakketten worden vervoerd, bij verschillende pakketafgifte-punten afgeleverd en er worden dozen overgeladen van het ene voertuig naar het andere op dezelfde locatie. Verdachte was daarbij op 10 januari 2023 als bijrijder aanwezig. Op 31 januari 2023 worden [medeverdachte 1] en verdachte wederom gezien waarbij [medeverdachte 1] een pakket aflevert en vervolgens worden op diezelfde dag door verdachte dozen overgeladen van de auto van [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en afgedekt. Het overladen van pakketten van het ene voertuig naar het andere wordt ook op 6 februari 2023 waargenomen, waarin, naar later is gebleken, amfetamine zat.
Opzet De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de aanwezigheid en/of het vervoer en/of de uitvoer van harddrugs. De rechtbank beantwoordt deze vraag (deels) bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedragingen van verdachte en medeverdachte(n) kan worden afgeleid dat verdachte wist dat hij zich bezig hield met criminele zaken. De rechtbank betrekt hierbij het feit dat [medeverdachte 1] en verdachte op 10 januari 2023 binnen een kort tijdsbestek drie verschillende pakketpunten in drie verschillende plaatsen hebben aangedaan en dat er daadwerkelijk pakketten zijn afgeleverd. Merkwaardig, nu niet valt in te zien waarom deze niet bij één pakketpunt afgeleverd zouden kunnen worden. Ook op 31 januari 2023 is een pakket afgeleverd en daarna heeft verdachte dozen vanuit de auto van [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 1] geladen en deze vervolgens met een deken bedekt, kennelijk om te voorkomen dat deze dozen zichtbaar in de auto lagen. Verdachte heeft tijdens deze overdracht ook contact gehad met [medeverdachte 2] en verschillende handelingen verricht in de auto van [medeverdachte 2] . Verdachte heeft voor dit alles geen verklaring gegeven. Gelet op het voorgaande heeft verdachte (in ieder geval) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de auto van [medeverdachte 1] harddrugs werden vervoerd en aanwezig waren. De rechtbank voegt aan dit alles toe dat het onaannemelijk is dat een onwetende wordt betrokken bij het vervoer van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs met een grote waarde. Dit zou immers het risico meebrengen dat deze onbekende met deze wetenschap naar de politie gaat.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde, voor zover dit ziet op het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van de genoemde drugs. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ook opzet op de uitvoer van drugs had, nu niet is gebleken dat hij wetenschap had van de bestemming van de pakketten.
Medeplegen Nu verdachte de strafbare feiten samen met [medeverdachte 1] heeft verricht, is sprake van medeplegen en oordeelt de rechtbank het ten laste gelegde ook in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 in de periode van 10 januari2023 tot en met 6 februari 2023 te Breda en Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk en Etten-Leur tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende mdma eneen hoeveelheid van een materiaal bevattende lsd, zijnde amfetamine en/of mdma en/of lsd telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2op 10 januari 2023 te Breda en Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk en Etten-Leur tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,- ongeveer 15.000 gram amfetamine en- ongeveer 1400 gram XTC/mdma en- ongeveer 2500 LSD zegels,zijnde amfetamine en/of XTC/mdma en/of LSD (telkens) een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zo de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat het de laatste tijd goed gaat met hem. Voorts is er in deze sprake van eendaadse samenloop en is artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
6.3. Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben en het vervoeren van een grote hoeveelheid harddrugs. Hij heeft hiermee bijgedragen aan de instandhouding van de handel in verdovende middelen en de nadelige effecten die daardoor worden veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs schadelijk is voor de gezondheid en het risico bestaat dat gebruikers hieraan verslaafd raken, met destructieve gevolgen voor hun leven. De handel in dergelijke middelen gaat bovendien veelal gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Verdachte heeft bij deze nadelige effecten kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen en zijn eigen financiële gewin kennelijk vooropgesteld. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De reclassering heeft op 15 september 2025 een rapportage opgemaakt. Zij adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Weliswaar zou verdachte hierbij zijn gebaat maar gezien zijn houding en (mogelijk) weinig intrinsieke motivatie wordt het opleggen van reclasseringstoezicht niet geadviseerd. Verdachte is al vanaf 2020 bekend bij de Raad van de Kinderbescherming en de jeugdreclassering. Gebleken is dat hij vanaf 2021 een beeld laat zien dat hij moeilijk te sturen is, zelfbepalend gedrag laat zien en zich niet aan de bijzondere voorwaarden houdt betreffende de opgelegde (schorsings) reclasseringstoezichten. Opgelegde toezichten zijn negatief geretourneerd (2024). Uit de verslaglegging van de (volwassen)reclassering blijkt verder dat er op 03 september 2025 één werkstraf negatief is geretourneerd en er sprake is van een officiële waarschuwing voor de anderen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het uitvoeren van harddrugs (feit 1). Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd. Daarbij is artikel 63 Sr van toepassing en houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat sprake is van eendaadse samenloop. Daarnaast heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de houding van verdachte, het reclasseringsadvies en het strafblad van verdachte. Verdachte is, ondanks dat dit één van de schorsingsvoorwaarden was, niet ter zitting verschenen en heeft daarmee geen verantwoording genomen voor de tenlastegelegde feiten. De houding van verdachte baart de rechtbank zorgen. Dit beeld wordt ook bevestigd door de reclassering. De rechtbank ziet gelet hierop geen mogelijkheid tot het opleggen van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.
Bij de strafoplegging dient echter tevens rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 7 februari 2023, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Dat maakt dan ook dat de redelijke termijn met ruim acht maanden is overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting moet worden toegepast van tien procent.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank komt tot het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7 Het beslag
7.1. De teruggave
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte.
8 De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 23 dagen ten uitvoer zal worden gelegd. Bij vonnis van 15 april 2021 van de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van een maand. Bij vonnis van de kinderrechter van 6 januari 2023 is daarvan een week ten uitvoer gelegd, zodat er 23 dagen resteren. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging, op de wijze zoals door de officier van justitie gevorderd, worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; (ten aanzien van 10 januari 2023) in eendaadse samenloop begaan met feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
-
verklaart verdachte strafbaar;
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 27 maanden;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
€ 1750,-.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 april 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (kinderrechter) opgelegde straf (zaak met parketnummer 02-025560-21) voor de duur van 23 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, en mrs. E.G.F. Vliegenberg en M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 9 oktober 2025.
Mr. L.W. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage I: De tenlastelegging
1 hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari2023 tot en met 6 februari 2023 te Breda en/of [woonplaats] en/ofZevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk en/of Etten-Leur, althans inNederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althansalleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeftgebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en/of heeftvervoerd en/of aanwezig heeft gehad,een of meer hoeveelheid/heden van een materiaal bevattendeamfetamine en/ofeen of meer hoeveelheid/heden van een materiaal bevattende cocaïneen/ofeen of meer hoeveelheid/heden van een materiaal bevattende mdmaen/ofeen of meer hoeveelheid/heden van een materiaal bevattende lsd,zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of mdma en/of lsd (telkens) eenmiddel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1Wetboek van Strafrecht )
2hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari2023 tot en met 6 februari 2023 te Breda en/of [woonplaats] en/ofZevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk en/of Etten-Leur, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althansalleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,- ongeveer 15.000 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid vaneen materiaal bevattende amfetamine en/of- ongeveer 1400 gram XTC/mdma, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende XTC/mdma en/of- ongeveer 2500 LSD zegels, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende LSD,zijnde amfetamine en/of XTC/mdma en/of LSD (telkens) een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezenkrachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1Wetboek van Strafrecht )