ECLI:NL:RBZWB:2025:6740 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-810582-15
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ( [land 1] ), ingeschreven op het adres: [adresgegevens] ( [land 2] ).
Raadsman: mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart, 18 maart, 24 maart, 28 maart en 29 augustus 2025. [verdachte] is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigd raadsman. De officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. H.G. Klootwijk, alsmede de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 oktober 2025.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen, dan wel medeplichtig is geweest daaraan.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officieren van justitie De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , als medepleger, de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en het geldbedrag ten behoeve van de aankoop daarvan heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl zij wist dat dit van misdrijf afkomstig was. Daarnaast heeft zij van de woning en van het geldbedrag van in totaal € 700.000,- verhuld wie de rechthebbende is. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte requisitoir.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat, indien de rechtbank mee zou gaan in de gedachtegang van het Openbaar Ministerie dat [verdachte] heeft gefungeerd als katvanger voor anderen, hooguit de subsidiaire variant, de medeplichtigheid, bewezenverklaard kan worden. De gedragingen van [verdachte] kunnen niet worden gekwalificeerd als medeplegen zoals dat primair ten laste is gelegd. Het gevolg van deze minder ver strekkende bewezenverklaring dient te worden meegenomen in de strafmaat. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte pleidooi.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 Inleidende overweging De rechtbank zal met betrekking tot de verdenking aangaande het witwassen eerst aandacht besteden aan de feiten en omstandigheden die in dit zaaksdossier een rol spelen in paragraaf 4.3.3. De rechtbank zal in paragraaf 4.3.4 het juridisch kader benoemen. In paragraaf 4.3.5 zal worden beoordeeld of het witwassen bewezenverklaard kan worden.
4.3.3 Feiten en omstandigheden
De aanleiding De aanleiding voor het onderzoek naar witwassen ten aanzien van de woning aan [adres 1] en de aankoopgelden en de verbouwingskosten daarvan, is dat op grond van het bevel tot stelselmatige informatie-inwinning, door opsporingsambtenaren van de unit Werken Onder Dekmantel, contact is gelegd met [naam 1] . [naam 1] is de zus van de in het onderzoek Biedenkopf betrokken personen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [naam 1] heeft in 2014 tijdens de gesprekken die zijn gevoerd onder meer aangegeven dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tien jaar lang in de hasjhandel hebben geopereerd. De hasj is in Marokko opgehaald, waarna het naar Frankrijk en Nederland is getransporteerd en vervolgens over coffeeshops is verdeeld.
[naam 1] heeft verder aangegeven dat haar jongste broer, [medeverdachte 1] , in [plaats 1] woonachtig is en getrouwd is met een Colombiaanse vrouw genaamd [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). [naam 1] heeft een goede verstandhouding met [naam 2] . [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat [naam 1] bij hem kan wonen, omdat hij een nieuwe woning heeft die hij op korte termijn zal betrekken. (In een telefoongesprek op 28 januari 2015 zegt [naam 2] dat ze voornemens zijn om te verhuizen.) Volgens [naam 1] is het pand gelegen in een buitengebied van [plaats 1] en betreft het 600 vierkante meter aan woonoppervlakte, met daaromheen nog een groot stuk grond. [naam 1] heeft verder gezegd dat het pand verbouwd wordt en er veel glas in is verwerkt. Het pand is voorzien van een inpandig zwembad, een bioscoop, een badkamer vol goud en een sauna.
De politie heeft via verder onderzoek kunnen achterhalen dat het omschreven pand is gelegen aan [adres 1] in [plaats 1] . Volgens de GBA stond er ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven op dit adres. Op basis van informatie van het kadaster is naar voren gekomen dat het pand sinds 24 augustus 2012 op naam staat van [verdachte] . Uit de GBA blijkt echter dat [verdachte] , van 15 oktober 2011 tot 22 november 2012, ingeschreven heeft gestaan op een ander adres in [plaats 2] , waarna zij geëmigreerd is naar het buitenland.
Onderlinge relaties en financiële omstandigheden
[verdachte] is in december 2012 getrouwd met [naam 3] en zij wonen sindsdien in Zuid-Amerika. Uit de GBA blijkt dat [verdachte] de moeder is van [naam 2] . Deze moeder-dochterrelatie wordt door tapgesprekken onderschreven. Uit die tapgesprekken en de stelselmatig ingewonnen informatie is verder gebleken dat [medeverdachte 1] en [naam 2] een relatie hebben, zij samen kinderen onderhouden en op hetzelfde adres verblijven. [verdachte] en [naam 3] kunnen daarom als de schoonouders van [medeverdachte 1] worden beschouwd.
De bankrekeningen van [verdachte] en haar partner zijn onderzocht. Er zijn geen (terug)betalingen te relateren aan [adres 1] in [plaats 1] . De legale inkomsten van [verdachte] , tussen 2012 en 2015, bestaan uit een uitkering vermeerderd met zorg- en huurtoeslag. [naam 3] verdient in die jaren een modaal tot beneden modaal inkomen. Bij de Belastingdienst is geen groot vermogen van beide echtelieden bekend.
[naam 2] heeft tot 15 april 2010 in de schuldsanering gezeten. In de jaren 2010-2014 heeft zij geen andere inkomsten dan huur-, kinder- en zorgtoeslag. Bij de Belastingdienst in Nederland zijn geen inkomsten of werkzaamheden van [medeverdachte 1] bekend geworden. Hij bezit geen onroerend goed en heeft geen Nederlandse bankrekeningen op naam staan. De aankoop van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1] Het pand met aanbehoren aan [adres 1] in [plaats 1] is vanaf 26 juni 2011, voor een vraagprijs van € 795.000, te koop aangeboden door [makelaar] te [plaats 3] . In eerste instantie is er tussen de verkoper en [naam 3] overeenstemming bereikt over de aankoop, maar is nog niet duidelijk geweest op wiens naam het pand moet komen te staan: hetzij op eigen naam van [naam 3] , danwel op naam van zijn dochter danwel op naam van zijn schoonzoon. [naam 3] heeft zelf alleen zonen. Zijn vrouw [verdachte] heeft wel dochters waaronder [naam 2] waarvan [medeverdachte 1] , zoals eerder al aangegeven, de partner is. [naam 3] heeft uiteindelijk aan de makelaar aangegeven dat niet hij maar zijn schoonzoon het pand zou gaan kopen. Tussen 23 december 2011 tot en met 28 februari 2012 heeft de makelaar vervolgens contact gehad met [naam 4] . Hij heeft uit naam van [B.V.] voormeld pand gekocht. Vervolgens heeft [naam 5] zich bij de makelaar gemeld als contactpersoon en bemiddelaar namens [naam 4] . Hij heeft gecorrespondeerd over de levering, de waarborgsom en de koopakte is naar zijn e-mailadres verstuurd. [B.V.] heeft op 23 augustus 2012 afstand gedaan van het recht op levering. Op diezelfde dag heeft de levering, middels een cessie, plaatsgevonden aan [verdachte] .
De financiering van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1] De aankoop van [adres 1] in [plaats 1] , zowel door [B.V.] als door [verdachte] , is verlopen via [notaris] in [plaats 4] . Bij de aankoop van het onroerend goed door [verdachte] is opnieuw [naam 5] verschenen. Hij heeft [verdachte] vergezeld en zich bij de notaris als haar adviseur voorgesteld. Het aankoopbedrag bedraagt in totaal € 718.088,78,-. Een bedrag van € 188,79 is contant aan de notaris betaald. Een totaalbedrag van € 717.900,- is in vier termijnen overgeschreven (op 4 juni, 20 juni, 11 juli en 23 augustus 2012) op de derdengeldrekening van de notaris. Bij de transacties is (vertaald naar het Nederlands) vermeld: goudhandel (tweemaal); lening en juridische kosten (eenmaal) en transactie Fac Ma 78/2012 van 2-7-2012 (eenmaal). Geen van de vier betalingskenmerken is in verband te brengen met een lening voor dit vastgoed.
De betalingen zijn afkomstig van buitenlandse bedrijven, uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, die handelen in goud en sieraden. De bedrijven staan op naam van [getuige 1] . Er wordt geen hypotheekrecht gevestigd op het pand. Uit gegevens van de notaris blijkt dat er onder de betalingen een leningsovereenkomst ligt. Deze leenovereenkomst is op 21 mei 2012 afgesloten, waarbij drie andere ondernemingen, gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten, overeenkomen geld te verstrekken aan [verdachte] . Deze (1e) leenovereenkomst is inbeslaggenomen maar na de procedure over de geheimhouding in het ongerede geraakt.
[getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij de betalingen heeft verricht vanuit de bedrijven [SARL] en [bedrijf] . Het [bedrijf] en [verdachte] zijn ook een leenovereenkomst overeengekomen, die door [getuige 1] wordt overgelegd. In deze (2e) leenovereenkomst wordt als geleend bedrag een bedrag van € 700.000 en een bedrag van € 718.999 genoemd. De 2e lening is ondertekend op 24 augustus 2012.
De bedragen uit de 2e lening zijn volgens de overeenkomst al verstrekt voorafgaand aan de datum van ondertekening. Er is een jaarlijks rentepercentage van 2% verschuldigd over het openstaande bedrag. Het geleende bedrag dat moet worden terugbetaald zal in 240 maandelijkse termijnen worden afgelost. Dit betekent dat elke maand € 2.916.67,- aan aflossing van de lening moet worden betaald, waarbij dan nog de rente moeten worden opgeteld. Dit levert hoge maandelijkse lasten op.
Op 23 augustus 2015 is namens [getuige 1] , door een jurist uit Dubai, een brief verstuurd aan [verdachte] . In de brief wordt gewezen op het bestaan van een leenovereenkomst tussen hen, waarin het bedrag van € 700.000 staat vermeld. Als rentetarief wordt in de brief eerst 2% genoemd maar elders 4%. [verdachte] wordt ertoe gehouden alsnog over te gaan tot voldoening van achterstallige betalingen, evenals commerciële rente- rechtbank- en advocaatkosten. De verbouwing van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1] Uit het dossier blijkt dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden aan [adres 1] in [plaats 1] , nadat het pand door [verdachte] is aangekocht. Ten behoeve van deze verbouwing werd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor een totaalbedrag van € 535.989,50,- betaald aan leveranciers en bouwlieden, voor inventaris, bouwmaterialen en arbeidsloon. De facturen moesten op naam van [verdachte] worden gezet. Zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 5] deden de betalingen steeds in contanten. [medeverdachte 5] raakte betrokken bij deze verbouwing nadat gebleken was dat er een bouwvergunning nodig was. [medeverdachte 5] heeft op verzoek van [medeverdachte 4] een vergunning uitbreiding woning aangevraagd en verkregen, nadat de verbouwing op last van de gemeente enige tijd was stilgelegd. De handtekening bij de naam [verdachte] op deze vergunning wijkt aanzienlijk af van de handtekening van [verdachte] onder haar verhoor. In de woning van [medeverdachte 5] is een notitieboekje gevonden, waarin hij de administratie van de verbouwing heeft bijgehouden. In het notitieboekje staan onder meer notities zoals: ‘ontvangsten van [medeverdachte 1] ’ en ‘ [plaats 1] [adres 1] [medeverdachte 5] afrekening voor [bijnaam] ’. De term ‘ [bijnaam] ’ is een bijnaam van [medeverdachte 1] .
De loodgieter ( [getuige 2] ), de keukenspecialist ( [getuige 3] ), de dakdekker ( [getuige 4] ), de zwembadinstallateur ( [getuige 5] ), de vakman voor vloerverwarming ( [getuige 6] ) en tegelzetter ( [getuige 7] ) zijn als getuigen gehoord. Zij geven aan dat [medeverdachte 4] hen contant betaald heeft voor hun werkzaamheden. [medeverdachte 4] heeft meermalen aangegeven dat de facturen op naam van [verdachte] of [naam 6] kunnen worden gezet, nu de woning haar eigendom is. De werklieden hebben deze vrouw nooit gezien bij het pand. Op 9 juni 2015 is het pand aan de [adres 1] doorzocht. Uit de foto’s blijkt dat verbouwing nog gaande was, maar al een vergevorderd stadium had bereikt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres 2] in [plaats 1] , waar [medeverdachte 1] en [naam 2] verbleven, is een tegel aangetroffen en gefotografeerd. [getuige 7] heeft de tegel herkend als een voorbeeldtegel uit zijn assortiment. [medeverdachte 4] heeft die tegel besteld en opgehaald ten behoeve van een plaatsing in [adres 1] in [plaats 1] . Omdat de kleur niet goed zou zijn geweest, is die tegelpartij uiteindelijk niet besteld, aldus de getuige. Daarnaast zijn voorbeeldtegels in mozaïekvorm van het merk ‘Dune’ op [adres 2] in [plaats 1] gefotografeerd. Dit tegelmerk is volgens getuige [getuige 7] (en blijkens de factuur) besteld door [medeverdachte 5] en wel verwerkt in het pand aan [adres 1] in [plaats 1] . De verklaring van [medeverdachte 5] Volgens [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] hem eerst te verstaan gegeven dat zij werkzaamheden verrichtten voor [verdachte] . Volgens [medeverdachte 5] is [verdachte] nooit aanwezig geweest in het pand. Hij heeft haar überhaupt nooit gezien of gesproken. [medeverdachte 4] heeft later tegen [medeverdachte 5] gezegd dat het huis niet van [verdachte] is, maar dat de woning van [medeverdachte 1] is. Dit is ook aan [medeverdachte 5] verteld door [naam 5] , die hij beschouwt als ‘beste maat’ en die ook bevriend is met (en papierwerk doet voor) [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] heeft contact met [medeverdachte 1] , waarbij door [medeverdachte 1] wordt uitgelegd hoe alles eruit moet zien. [medeverdachte 1] is zelf één keer op de bouwplaats verschenen om uitleg te geven over de verbouwing. [medeverdachte 4] heeft daarna spullen uitgezocht en besteld bij leveranciers.
[medeverdachte 5] heeft contant geld van [medeverdachte 4] ontvangen. Dit bedrag is besteed aan de betaling van bouwrekeningen en werklieden. Het geld dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] heeft gegeven is afkomstig van [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 5] direct contant geld van [medeverdachte 1] en zijn broer ontvangen. Hij heeft destijds ook een aantal keren de growshops bezocht en zijn geld daar bij [medeverdachte 1] opgehaald.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 5] De rechtbank beschouwt met name de latere verklaringen van [medeverdachte 5] als aannemelijk en geloofwaardig, omdat hij daarin ook over zichzelf belastend heeft verklaard en, als enige, in de loop van de verhoren openheid van zaken heeft gegeven. De verklaring van [medeverdachte 5] vindt bovendien op meerdere onderdelen steun in het overig bewijs.
4.3.4 Het juridisch kader
Algemene overweging De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In deze zaak is geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en de witwasvoorwerpen waarop de tenlastelegging ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. Beoordelingskader Hoge Raad Aangezien er geen sprake is van een concreet gronddelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen het door de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader worden toegepast. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag vervolgens worden verlangd dat zij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat deze verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder, het moment en de wijze waarop deze uitleg tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek heeft verklaard. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring over de beweerdelijke alternatieve herkomst. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in de bewijsoverwegingen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft*.*
4.3.5 Toepassing van het juridisch kader Het witwasvermoeden Op basis van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn overwogen -en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen- overweegt de rechtbank als volgt.
Het staat onomstotelijk vast dat [verdachte] en haar partner niet over voldoende legale middelen beschikten, qua inkomen en qua vermogen, die de aankoop van het vastgoed en de lening van minimaal € 700.000 kunnen verklaren. Bovendien zijn de aankoop van het pand en de lening volstrekt onlogisch. Immers, drie maanden na de aankoop is [verdachte] geëmigreerd naar Zuid-Amerika, terwijl het pand luxueus wordt verbouwd. Uit niets blijkt dat [verdachte] ooit de intentie heeft gehad om op [adres 1] in [plaats 1] te verblijven danwel daar anderszins over te beschikken.
Het witwasvermoeden wordt verder versterkt doordat sprake is (geweest) van twee leenovereenkomsten met verschillende partijen. Alleen de tweede leenovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf] FZE is in het dossier voorhanden. De rechtbank houdt het erop dat dat een vals opgemaakte leenovereenkomst betreft. Het is ten eerste ongeloofwaardig dat het [bedrijf] FZE bereid is om € 700.000 uit te lenen aan [verdachte] , die in het geheel niet kan voldoen aan de financiële verplichtingen. Het is zakelijk gezien geen logische investering. Er is door haar kennelijk ook geen enkel bedrag aan aflossing of rente betaald. Voorts is bij betaling van de bedragen door de bedrijven van [getuige 1] , slechts bij één van de vier transacties gerefereerd aan de betaling van een lening. Bovendien wordt de leenovereenkomst, niet zijnde een notariële akte, blijkens de bepalingen beheerst door Nederlands recht. [verdachte] wordt volgens het document gehouden hypotheekrecht te verlenen. Conform Nederlands recht kan een hypotheekrecht alleen worden gevestigd op een registergoed, middels een notariële akte. Uit het Nederlandse kadaster blijkt dat er geen hypotheekrecht is gevestigd op het pand. Er is dus geen onderpand voor de lening. Tot slot is heel opmerkelijk dat de lening tussen [verdachte] en [bedrijf] FZE op 24 augustus 2012 is gedagtekend. Dit is één dag na de overdracht van het onroerend goed aan [verdachte] . Het aankoopbedrag is al ruim voor de overdracht van het pand overgemaakt naar de notaris. Hierdoor heeft de geldgever, in de periode tussen betaling van de lening en ondertekening van de leenovereenkomst, al helemaal geen enkele rechtszekerheid gehad, terwijl het een zeer groot geldbedrag betreft.
Samenvatting witwasindicatoren De rechtbank leidt uit het vorenstaande meerdere witwasindicatoren af. De transacties staan geheel niet in verhouding tot de inkomsten van [verdachte] . De lening moet worden getypeerd als een ongebruikelijke financieringsovereenkomst, met onzakelijke bepalingen, die naar het zich laat aanzien vals is opgemaakt. Een andere witwasindicator is dat gebruik gemaakt wordt van verschillende bedrijven, uit verschillende landen, waardoor transactiestromen minder snel zichtbaar zijn. In onderhavig geval wordt vastgoed aangekocht in Nederland, dat wordt gefinancierd door bedrijven uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, terwijl de koper kort daarop is geëmigreerd naar Zuid-Amerika. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] FZE zijn ook totaal niet gericht op verstrekking van financiële producten (leningen), maar op de handel in sieraden en goud.
De verklaring van verdachte De aangedragen feiten en omstandigheden leveren zonder meer een vermoeden van witwassen op. Derhalve mag van [verdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd dat de woning en het aankoopbedrag niet uit misdrijf afkomstig zijn. Door medeverdachte [medeverdachte 1] is geen verklaring afgelegd en ook [verdachte] heeft geen enkele verklaring afgelegd door zich tijdens de politieverhoren op haar zwijgrecht te beroepen. [verdachte] is ook niet verschenen op het onderzoek ter zitting om een verklaring af te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen tegenwicht is geboden tegen de witwasverdenking. Er is door [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] geen verklaring gegeven die het witwasvermoeden heeft kunnen ontzenuwen. Nader onderzoek door de officieren van justitie is dan ook niet aangewezen.
Conclusie Dit leidt tot de conclusie dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor de witwasobjecten, waardoor [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Verweren verdediging De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of dit handelen de primair of de subsidiair tenlastegelegde variant betreft, waarbij de verdediging van [verdachte] het verweer heeft gevoerd dat alleen de subsidiaire variant bewezenverklaard kan worden.
[verdachte] is in persoon bij de notaris verschenen en heeft zich daar voorgedaan als potentiële koper. Zij heeft de tenaamstelling verkregen van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1] . [verdachte] staat ook als contractant vermeld bij alle energiemaatschappijen in relatie tot dit pand. Voorts heeft [verdachte] het opleveringsrapport ondertekend, nadat zij een rondleiding heeft gekregen ter plaatse. De (intellectuele en materiële) bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde is van zodanig essentieel belang, dat het handelen kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt op dit punt verworpen.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 9 juni 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
A een voorwerp, te weten een woning/villa met grond aan [adres 1] en een geldbedrag van minimaal 700.000 euro (ten behoeve van de aankoop van deze woning/villa)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en haar mededader(s) wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
EN
B van een voorwerp, te weten van een woning/villa met grond aan [adres 1] en een geldbedrag van minimaal 700.000 euro (ten behoeve van de aankoop van deze woning/villa)
de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was/waren, terwijl zij en haar mededader(s) wisten, dat dat voorwerp en dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officieren van justitie De officieren van justitie vorderen aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast is de gevangenneming gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, aan [verdachte] een werkstraf op te leggen en de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen [verdachte] heeft zich samen met een ander of anderen in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 9 juni 2015 schuldig gemaakt aan het witwassen van een luxueuze villa en een geldbedrag van minimaal 700.000 euro. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financieel verkeer aan. Daarnaast heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen en leidt het tot oneerlijke concurrentie. [verdachte] is naar voren getreden als de potentiële koper van het vastgoed en heeft eerst de eerste leenovereenkomst ingebracht. Hierdoor is een schijnconstructie over de aankoop en het eigendom tot stand gekomen. Vervolgens is door haar nog een tweede gefingeerde leenovereenkomst getekend met de bedrijven die geld voor de woning hadden overgemaakt. De woning en het aankoopbedrag zijn met crimineel vermogen bekostigd. Het criminele geld is daarmee in de legale economie gebracht. [verdachte] heeft met haar handelen schade berokkend aan het vertrouwen dat bij financiële transacties tussen betrokken partijen in de vastgoedsector een rol speelt. Zij heeft op geen enkele manier haar verantwoordelijkheid genomen voor het bewezenverklaarde feit. Dit neemt de rechtbank [verdachte] kwalijk. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de rol van [verdachte] . Zij was weliswaar een essentiële schakel bij het witwassen, maar er is niet gebleken dat zij daarbij zelf groot financieel voordeel heeft behaald. Zij had een faciliterende rol.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken en rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de LOVS oriëntatiepunten) voor fraude. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van [verdachte] blijkt dat zij eerder voor andere vermogensdelicten transactievoorstellen heeft aanvaard en onherroepelijk is veroordeeld. Na het plegen van onderhavig feit is [verdachte] in Nederland niet meer met justitie in aanraking gekomen. Verder weegt de rechtbank mee wat door de raadsman over haar medische situatie naar voren is gebracht.
Gelet op het voorgaande zou, mede gezien de rol van [verdachte] , volgens de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats zijn. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in strafzaken in deze zaak tot een andere afweging moet leiden. Zij overweegt daartoe als volgt.
Redelijke termijn De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een dergelijke handeling worden aangemerkt. Het uitgangspunt is dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 9 juni 2015 op Aruba is aangehouden. Op 11 juni 2015 is het bevel inbewaringstelling afgegeven, waarop een verdachtenverhoor moet hebben plaatsgevonden. Daarna is [verdachte] naar Nederland overgebracht. De redelijke termijn is dus op 11 juni 2015 gaan lopen. Er zijn volgens de rechtbank bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. Ook is door de notaris tweemaal geprocedeerd tot aan de Hoge Raad over de voorgenomen vrijgave van de eerste leenovereenkomst. Verder staat vast dat het om één groot onderzoek gaat, met een veertiental verdachten, alsook een grote verscheidenheid aan tenlastegelegde gedragingen. Voorts zijn er ook gesprekken geweest over procesafspraken, die in de meeste zaken overigens niet tot resultaat hebben geleid. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een verdubbeling van de termijn waarbinnen een strafzaak gerechtelijk moet zijn afgedaan. Volgens de rechtbank is na vier jaar, dus op 11 juni 2019, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank doet op 7 oktober 2025 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee in zeer aanzienlijke mate overschreden, te weten: met zes jaar en vier maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze forse overschrijding een aanzienlijke matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Conclusie De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.
De rechtbank acht, gezien de duur van de straf die wordt opgelegd, geen termen aanwezig om de vordering van de officieren van justitie tot gevangenneming van [verdachte] toe te wijzen. De rechtbank zal daarom de vordering tot gevangenneming van [verdachte] afwijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair feit: het medeplegen van witwassen;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering gevangenneming
- wijst de vordering tot gevangenneming af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal en mr. S. Kroes, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
primair: zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, A. een of meer voorwerp(en), te weten een woning/villa met grond aan [adres 1] en/of een geldbedrag van naar schatting thans minimaal 700.000 euro (tbv de aankoop van deze woning/villa)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van bovengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
EN/OF
B. van een of meer voorwerp(en), te weten (van) een woning/villa met grond aan [adres 1] en/of een geldbedrag van naar schatting thans minimaal 700.000 euro (tbv de aankoop van deze woning/villa)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. een of meer voorwerp(en), te weten een woning/villa met grond aan [adres 1] en/of een geldbedrag van naar schatting thans minimaal 700.000 euro (tbv de aankoop van deze woning/villa)
heeft verworven, voorbanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van bovengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig vu/waren uit enig misdrijf
EN/OF
B. van een of meer voorwerp(en), te weten (van) een woning/villa. mat grond aan [adres 1] en/of een geldbedrag van naar schatting thans minimaal 700.000 euro (tbv de aankoop van deze woning/villa)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van l augustus 2012 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die woning/villa op haar naam te laten zetten en/of door zogenaamd als koper te fungeren/op te treden en/of door diverse betalingen voor gas, water en/of licht voor haar rekening te nemen en/of door de omgevingsvergunning voor de verbouwing van genoemd onroerend goed aan te (laten) vragen, althans door als stroman te fungeren bij de aankoop en/of de tenaamstelling van genoemd onroerend goed;
(artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht)