ECLI:NL:RBZWB:2025:6341 - Ontslag op staande voet kattenpension ongeldig zonder dringende en onverwijlde reden - 19 september 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter oordeelt dat een ontslag op staande voet ongeldig is omdat zowel een dringende reden als de onverwijldheid ontbreekt. Het te laat komen en verlaten van de werkplek waren onvoldoende onderbouwd en het ontslag volgde te laat op de laatste incidenten.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 11725565 \ AZ VERZ 25-36
Beschikking van 19 september 2025
in de zaak van
[verzoekster], te [plaats 1] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoekster] , gemachtigde: mr. J.M.A. Koole,
tegen
[verweerster] H.O.D.N. [bedrijf], te [plaats 2] , verwerende partij, hierna te noemen: [verweerster] , gemachtigde: mr. J.J.A. Janssen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift
-
het verweerschrift
-
de aanvullende productie 8 ingediend door [verzoekster]
-
de productie 9 ingediend door [verzoekster] .
1.2. Op 22 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigden van partijen hebben daarbij spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt.
1.3. Na het sluiten van de mondelinge behandeling is beschikking bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. [verzoekster] , geboren 18 januari 1986, is per 1 februari 2022 in dienst getreden van [verweerster] in de functie van Algemeen medewerkster met een loon van € 14,06 bruto per uur exclusief vakantietoeslag. De arbeidsduur bedroeg 12-16 uur per week. Per 1 februari 2025 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd.
2.2. [verzoekster] is bij brief van 31 maart 2025 door [verweerster] op staande voet ontslagen. Als reden voor het ontslag is het volgende in de brief aangevoerd: “(…)
Wij hebben geprobeerd u de kans te bieden om uw gedrag te verbeteren, maar helaas hebben wij moeten constateren dat er onvoldoende verandering heeft plaatsgevonden. Wij zien ons daarom genoodzaakt om uw arbeidsovereenkomst te beëindigen. (…)”
3 Het verzoek en het verweer
3.1. [verzoekster] verzoekt – samengevat – bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad: primair
a. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend,
[verweerster] te veroordelen tot betaling van
€ 1.115,37 bruto wegens transitievergoeding, te vermeerderen met rente, € 978,40 bruto wegens gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met rente, € 8.805,60 bruto wegens billijke vergoeding, te vermeerderen met rente, de niet genoten vakantiedagen en het vakantiegeld voorzien van een correcte loonstrook,
subsidiair indien het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend tot betaling van de transitievergoeding, niet genoten vakantiedagen en het vakantiegeld voorzien van een correcte loonstrook, te vermeerderen met rente, meer subsidiair indien het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend en [verzoekster] ernstig en verwijtbaar heeft gehandeld tot betaling van de transitievergoeding, niet genoten vakantiedagen en het vakantiegeld voorzien van een correcte loonstrook, te vermeerderen met rente, primair, subsidiair en meer subsidiair
[verweerster] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 883,99.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [verzoekster] legt – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag. [verzoekster] betwist niet dat zij enkele keren te laat op het werk is verschenen. Zij is echter nimmer hierop aangesproken dan wel gewaarschuwd. Verder betwist [verzoekster] dat zij zonder overleg haar werkplek heeft verlaten. Uit de ontslagbrief blijkt ook niet wanneer dit zou hebben plaatsgevonden. Dit maakt het voor [verzoekster] onduidelijk. Een dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt sowieso in beide situaties. Ook betwist [verzoekster] dat het ontslag op staande voet onverwijld is verleend. In de ontslagbrief worden geen data genoemd van de gestelde gedragingen. [verweerster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door ontslag op staande voet te verlenen. [verzoekster] maakt om die reden aanspraak op de transitievergoeding die berekend tot 31 maart 2025 € 1.115,37 bruto bedraagt. Ook heeft [verzoekster] recht op een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan een maandloon, nu de opzegtermijn een maand bedraagt. Dit is gelijk aan het gemiddelde loon van € 978,40 bruto. Verder maakt [verzoekster] aanspraak op een billijke vergoeding. [verzoekster] heeft altijd goed gefunctioneerd waardoor het in de lijn lag dat de arbeidsovereenkomst voor lange tijd zou voortduren. [verzoekster] heeft een arbeidsbeperking. Zij behoort tot de doelgroep van de Banenafspraak in het kader van de Participatiewet. Het is voor [verzoekster] daardoor moeilijker om ander werk te vinden. [verzoekster] heeft nog geen andere baan gevonden en verricht momenteel werkzaamheden met behoud van haar bijstandsuitkering. Het onverwachte ontslag heeft bij [verzoekster] geleid tot psychische klachten zoals slapeloosheid, somberheid en stress. Zij voelt zich niet gewaardeerd en begrijpt niet waarom ze is ontslagen. Gelet op het voorgaande acht [verzoekster] een vergoeding van € 8.805,60 bruto, gelijk aan negen maandsalarissen, billijk. [verzoekster] heeft nog recht op uitbetaling van haar vakantiedagen en vakantiegeld waarvoor ook een loonstrook dient te worden verstrekt. [verzoekster] maakt verder aanspraak op vergoeding van € 883,99 wegens buitengerechtelijke incassokosten, omdat er werkzaamheden zijn verricht om de vordering buiten rechte te verkrijgen.
3.3. [verweerster] voert – samengevat – het volgende verweer. Er is sprake geweest van een opeenstapeling van incidenten, waardoor de situatie onhoudbaar werd en een ontslag op staande voet diende te worden verleend. [verzoekster] is over de periode 15 februari tot en met 24 maart 2025 acht keer te laat verschenen op het werk. [verzoekster] is daar iedere keer op aangesproken en daarbij is erop aangedrongen dat zij vervolgens op tijd moest komen. Op 22 maart 2025 is [verzoekster] weer te laat verschenen op het werk. Toen [verweerster] [verzoekster] hierop aansprak is er discussie ontstaan en is [verzoekster] ongevraagd op het dak van het chalet geklommen. [verweerster] heeft toen op kalme wijze [verzoekster] overgehaald om van het dak af te gaan. Toen [verzoekster] weer op de grond stond heeft [verweerster] medegedeeld dat dit niet meer mocht gebeuren. [verzoekster] is vervolgens boos vertrokken. [verweerster] heeft er niet voor gekozen om [verzoekster] daarvoor een officiële waarschuwing te geven, om te voorkomen dat de situatie verder zou escaleren. Op 24 maart 2025 heeft er opnieuw ruzie tussen partijen plaatsgevonden. [verzoekster] was niet bereid om te werken en zij kwam enkel om haar katten uit het pension te halen. [verzoekster] heeft toen boos het pension, zonder haar katten, verlaten met de woorden “Je ontslaat me maar.”. Ook toen heeft [verzoekster] ervoor gekozen om geen officiële waarschuwing te geven. Op 25 maart 2025 heeft [verzoekster] alsnog haar katten opgehaald. Daarbij heeft [verzoekster] haar spullen gepakt en is zij meteen weggegaan. [verweerster] heeft getracht [verzoekster] op 26 en 27 maart 2025 te bellen, maar zij was niet bereikbaar. [verzoekster] heeft daarna contact opgenomen met de ouders van [verzoekster] en een medewerker van Werkplein (zijnde een onderdeel van het UWV). Dit had echter geen effect. Het versturen van een laatste officiële waarschuwing had geen zin, omdat [verzoekster] niet reageerde. Aangezien [verzoekster] had medegedeeld dat [verweerster] haar maar moest ontslaan, haar katten en spullen had opgehaald, en een redelijke bedenktermijn aan de zijde van [verzoekster] inmiddels was verstreken, is [verweerster] overgegaan tot het verlenen van ontslag op staande voet. [verweerster] betwist dat [verzoekster] aanspraak heeft op uitbetaling van niet-genoten verlofuren. [verzoekster] is namelijk zonder instemming vertrokken van het werk en zij is daarna ook niet meer verschenen om werkzaamheden te verrichten. Ook heeft [verzoekster] nog een rekening openstaan voor de opvang van haar twee katten. Deze factuur bedraagt € 1.404,00. [verweerster] doet gelet hierop een beroep op verrekening met hetgeen zij eventueel verschuldigd is aan [verzoekster] . De door [verzoekster] verzochte betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, omdat ze de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan.
4 De beoordeling
Ontslag op staande voet
4.1. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of [verweerster] rechtsgeldig ontslag op staande voet aan [verzoekster] heeft verleend. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is verleend, omdat een dringende reden ontbreekt en omdat het ontslag niet onverwijld is verleend. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2. Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is, dat wil zeggen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren. Het gaat er daarbij om dat het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen voor de werkgever aanleiding zijn geweest voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werkgever moet de dringende reden bewijzen.
Geen dringende reden
4.3. Uit de ontslagbrief volgt dat alle omstandigheden tezamen hebben geleid tot het ontslag op staande voet. De eerste reden in de ontslagbrief betreft het te laat komen van [verzoekster] op het werk. [verzoekster] heeft erkend dat zij enkele keren te laat is verschenen. Zij betwist echter dat zij daarop is aangesproken. Een schriftelijk (officiële) waarschuwing van [verweerster] ontbreekt. Hierdoor kan de kantonrechter niet vaststellen hoe vaak [verzoekster] te laat is verschenen. Ook kan de kantonrechter niet vaststellen of [verweerster] [verzoekster] heeft gewaarschuwd voor de gevolgen als [verzoekster] weer te laat zou verschijnen op het werk. Dat is van belang omdat een werknemer duidelijkheid moet worden gegeven over wat de gevolgen kunnen zijn en vooral in het geval als dat tot een ontslag op staande voet kan leiden. Als tweede reden is aangevoerd dat [verzoekster] de werkplek heeft verlaten zonder overleg. [verweerster] heeft aangevoerd dat dit op 22 en 24 maart 2025 heeft plaatsgevonden. Uit de stukken en uit hetgeen op de mondelinge behandeling is aangevoerd blijkt dat er op 22 maart 2025 tussen partijen een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. [verzoekster] heeft daarover aangevoerd dat zij last had van spanningen, omdat [verzoekster] in de ogen van [verweerster] haar werkzaamheden niet goed uitvoerde. [verweerster] heeft daarover aangevoerd dat het gedrag van [verzoekster] negatiever was geworden, omdat er ruzie was ontstaan over het testament van [verweerster] (waarin [verzoekster] voorheen was opgenomen). [verweerster] heeft aangevoerd dat de door [verzoekster] gemaakte geluidsopname duidelijkheid kan verschaffen over wat er precies is gebeurd. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Wat er precies is gebeurd op 22 en 24 maart 2025 is niet van belang, aangezien niet de ruzie maar het verlaten van de werkplek een reden voor ontslag is geweest. Vast staat dat [verzoekster] haar werkplek op 22 maart 2025 heeft verlaten nadat er ruzie was ontstaan. Kennelijk waren de emoties bij beide partijen hoog opgelopen. Dit levert echter geen dringende reden voor een ontslag op staand voet op. Door [verweerster] is onvoldoende gesteld dat naar aanleiding daarvan van haar niet kon worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarnaast ontbreekt wederom een schriftelijk (officiële) waarschuwing, waarin [verzoekster] wordt gewezen op de consequenties. Dit maakt dat ook het verlaten van de werkplek geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde.
Ontslag is niet onverwijld verleend
4.4. Het ontslag op staande voet is ook niet onverwijld verleend. [verweerster] heeft in haar ontslagbrief als redenen aangevoerd te laat op het werk verschijnen en het zonder instemming verlaten van de werkplek. Dit heeft laatstelijk plaatsgevonden op 22 dan wel 24 maart 2025 en het ontslag op staande voet is pas op 31 maart 2025 verleend. [verweerster] heeft daarover aangevoerd dat [verzoekster] wederom op 31 maart 2025 niet op het werk is verschenen en daarmee te laat op het werk is verschenen. [verweerster] heeft toen onverwijld gehandeld door ontslag op staande voet te verlenen. Deze stelling wordt niet gevolgd. Niet op het werk verschijnen is niet gelijk te stellen met te laat op het werk komen. Daarnaast is in de ontslagbrief niet als reden aangevoerd dat [verzoekster] niet meer op het werk verscheen. Daardoor kan deze reden niet alsnog aangevoerd worden als een dringende reden voor ontslag. De dringende reden moet namelijk meteen duidelijk zijn voor de werknemer. Daardoor wordt de werknemer in staat gesteld zijn standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen.
4.5. Gelet op het voorgaande is het verzoek om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend toewijsbaar.
Billijke vergoeding
4.6. Het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
4.7. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.
4.8. De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 2.935,20 gelijk aan het gemiddelde loon van drie maanden . Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. [verzoekster] heeft in haar onderbouwing, om welke redenen een vergoeding gelijk aan negen maandsalarissen billijk is, onder andere aangevoerd dat tussen partijen geen sprake was van een conflict. De kantonrechter volgt [verzoekster] hierin niet. Op de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat beide partijen spanningen op de werkvloer ervaarden, waardoor het uiteindelijk tot een woordenwisseling is gekomen. Beide partijen geven een andere uitleg aan wat de reden hiervan is geweest. Verder heeft [verzoekster] na 22 maart 2025 ook niet meer gewerkt en zij was telefonisch niet bereikbaar voor [verweerster] . [verzoekster] heeft met de medewerker van Werkplein ook gesproken over een ‘time-out’ tot 10 april 2025. Dit is wegens miscommunicatie niet duidelijk met [verweerster] afgestemd. De kantonrechter maakt evenwel uit het voorgaande op dat de arbeidsrelatie op dat moment ernstig verstoord was. Gelet hierop bestaat de mogelijkheid dat de arbeidsovereenkomst op grond van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding op termijn door het aanhangig maken van een verzoekschriftprocedure beëindigd had kunnen worden. Gelet op de proceduretijd in het geval van een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, acht de kantonrechter een vergoeding gelijk aan het gemiddelde loon over drie maanden billijk.
4.9. [verweerster] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 2.935,20,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.
Gefixeerde schadevergoeding
4.10. Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt.
Transitievergoeding
4.11. Het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Dat betekent dat de transitievergoeding verschuldigd is.
Openstaande verlofdagen en vakantiegeld
4.12. Partijen zijn het erover eens dat [verzoekster] nog recht heeft op betaling van € 767,59 bruto wegens vakantiegeld. Dit gedeelte van het verzoek is dan ook toewijsbaar. [verweerster] doet een beroep op verrekening en betwist dat [verzoekster] nog aanspraak heeft op betaling van verlofdagen. Dit verweer slaagt. [verzoekster] heeft op 22 maart 2025 de werkplek eerder verlaten en zij heeft daarna niet meer gewerkt. Het aantal niet-gewerkte uren is hoger dan de openstaande verlofuren. Dit gedeelte van het verzoek wordt gelet hierop afgewezen.
Beroep op verrekening openstaande factuur
4.13. [verweerster] heeft verder nog een beroep op verrekening gedaan met betrekking tot een openstaande factuur voor de opvang van de katten van [verzoekster] in het pension. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [verzoekster] heeft betwist dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan voor betaalde opvang van haar katten. [verzoekster] heeft aangevoerd dat het kosteloos onderbrengen van haar katten al jaren gebeurde. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] heeft [verweerster] haar vordering onvoldoende onderbouwd. Daardoor is haar vordering niet-opeisbaar en is verrekening conform artikel 6:127 BW niet mogelijk. De kantonrechter acht het overigens opmerkelijk dat de gestelde kosten meer bedragen dan het maandloon van [verzoekster] .
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14. [verweerster] heeft niet nader onderbouwd om welke reden de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. [verzoekster] heeft als productie 8 een brief overgelegd waarin de vordering inhoudelijk en uitvoerig uiteen is gezet. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat [verzoekster] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om de bedragen die [verweerster] nog aan haar verschuldigd is vergoed te krijgen. Gelet op het totale bedrag dat wordt toegewezen (€ 5.826,89) is een bedrag van € 666,34 wegens buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
Proceskosten
4.15. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
4.16. [verzoekster] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. De door [verzoekster] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan [verzoekster] betaling heeft gevorderd, wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen, zodat deze vordering niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt.
4.17. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. verklaart voor recht dat het ontslag op staand voet niet rechtsgeldig is verleend,
5.2. veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 2.935,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3. veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 978,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.4. veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 1.145,70 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.5. veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen € 767,59 bruto wegens vakantiegeld voorzien van een correcte loonstrook,
5.6. veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen € 626,45 wegens buitengerechtelijke incassokosten,
5.7. veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.8. veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
5.10. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).
Artikel 7:672 lid 11 BW.
Artikel 7:673 lid 1 BW.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.