Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6337 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:633719 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/5275

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 mei 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag) opgelegd.

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

1.3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.[1]

1.4. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat de uitspraakdatum is verlengd.

Feiten

  1. De naheffingsaanslag is opgelegd, omdat op 7 januari 2024 omstreeks 00:24 uur is geconstateerd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond aan de Middellaan in [plaats] zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. In bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht geen kostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.1. De rechtbank is van oordeel dat terecht geen kostenvergoeding in bezwaar is toegekend omdat geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

  1. De rechtbank stelt voorop dat de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan alleen worden vergoed op verzoek van belanghebbende voor zover het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.[2]

4.1. Belanghebbende stelt dat in deze zaak sprake is van een herroeping van het besluit wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Belanghebbende voert daartoe aan dat op basis van een controle op 6 januari 2024 omstreeks 23:35 uur één uur aan parkeerbelasting bij hem is nageheven. Dat betekent dat op het tijdstip van de tweede controle op 7 januari 2024 omstreeks 00:24 uur de verschuldigde parkeerbelasting al was nageheven. Er was vanaf het moment van de eerste controle immers nog geen uur verstreken. De aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid ziet volgens belanghebbende op het binnen één uur tweemaal naheffen van parkeerbelasting voor dezelfde parkeeractie. De heffingsambtenaar betwist dat sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid omdat de naheffingsaanslagen op twee verschillende kalenderdagen zijn opgelegd. Hij stelt dat de naheffingsaanslag (van 7 januari 2024) terecht is opgelegd en dat deze uit coulance is vernietigd. Om die reden is hij geen kostenvergoeding aan belanghebbende verschuldigd.

4.2. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet bevat een forfaitaire regeling, waarbij de naheffingsaanslag wordt berekend over de parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur geparkeerd gestaan heeft. Daarnaast geldt op grond van het vijfde lid van dat artikel dat de heffingsambtenaar ten aanzien van eenzelfde voertuig per aaneengesloten periode niet vaker dan eenmaal per kalenderdag kosten in rekening mag brengen. In dit geval heeft de heffingsambtenaar voor elke kalenderdag één naheffingsaanslag opgelegd en zijn daarbij per kalenderdag één keer kosten in rekening gebracht. De naheffingsaanslagen zijn dan ook in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. De omstandigheid dat tussen beide controles minder dan een uur tijd verstreken is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gaat immers om twee verschillende kalenderdagen, zodat niet kan worden vastgesteld dat dubbele parkeerbelasting is geheven voor dezelfde parkeeractie. Dat de heffingsambtenaar vervolgens uit coulance de naheffingsaanslag heeft vernietigd betekent niet dat het besluit inhoudelijk onjuist is of dat sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Het betoog van belanghebbende slaagt daarom niet.

4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om een kostenvergoeding in bezwaar terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen kostenvergoeding in bezwaar krijgt. Belanghebbende krijgt ook het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten in beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 19 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.


Voetnoten

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.