ECLI:NL:RBZWB:2025:6305 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7323 KINDER
(gemachtigde: mr. S. el Kaddouri),
en
- Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de ingebrekestelling van eiser ten aanzien van het niet tijdig beslissen op een verzoek om integrale beoordeling op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Dienst Toeslagen heeft eisers bezwaar tegen het niet in behandeling nemen van zijn ingebrekestelling ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met de beslissing op bezwaar. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
Procesverloop
- Eiser heeft bij e-mail van 28 december 2022 onder zijn eigen Burgerservicenummer (bsn) een ingebrekestelling ingediend bij Dienst Toeslagen en daarin aangevinkt dat Dienst Toeslagen niet binnen de beslistermijn zijn situatie met de kinderopvangtoeslag heeft beoordeeld (de integrale beoordeling).
2.1. Bij brief van 23 maart 2023 heeft Dienst Toeslagen aan eiser meegedeeld dat zijn ingebrekestelling niet in behandeling wordt genomen, omdat hij zich volgens de systemen van Dienst Toeslagen nooit heeft aangemeld voor de herbeoordeling kinderopvangtoeslag.
2.2. Met het bestreden besluit van 12 september 2024 op het bezwaar van eiser heeft Dienst Toeslagen het niet in behandeling nemen van de ingebrekestelling gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eisers inmiddels overleden toeslagpartner is aangemerkt als gedupeerde en dat op haar bsn een verzoek om herbeoordeling loopt. Eiser ontvangt informatie over haar dossier, omdat hij als erfgenaam in het systeem staat. Eiser zelf was echter geen aanvrager van de kinderopvangtoeslag en hij is ook niet aangemeld voor de integrale beoordeling. Daarom kan hij Dienst Toeslagen niet in gebreke stellen onder zijn eigen bsn.
2.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en [persoon 1] en [persoon 2] namens Dienst Toeslagen.
Feiten en omstandigheden
- [de vriendin], vriendin en tevens toeslagpartner van eiser, heeft een verzoek om compensatie op grond van de Wht ingediend bij Dienst Toeslagen. Zij is als gedupeerde van de toeslagenaffaire aangemerkt. Op 3 december 2021 is eisers vriendin overleden. Het verzoek om integrale beoordeling loopt nog.
Gronden eiser
- Eiser voert in beroep aan dat zijn ingebrekestelling in behandeling moet worden genomen. Hij heeft immers, als toeslagpartner en nabestaande van zijn overleden vriendin, belang bij de beslissing op het verzoek om integrale beoordeling, want hij heeft recht op een deel van de compensatie die wordt toegekend. Ook ziet de herbeoordeling op het bieden van herstel aan gedupeerde toeslagpartners en kan hij na ontvangst van de beschikking naar de Commissie Werkelijke Schade voor aanvullende schadevergoeding. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2098. Nu de integrale beoordeling van het verzoek om compensatie van zijn vriendin nog altijd niet is afgerond, zag eiser geen andere manier om schot in de zaak te krijgen dan de ingebrekestelling indienen.
Beoordeling door de rechtbank
- Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter, maar dient alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken.
[1] Een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.[2] Een aanvraag in de zin van de Awb is een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.[3] Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.[4]
5.1. In dit geval heeft de Dienst Toeslagen in de brief van 23 maart 2023 in reactie op de ingebrekestelling van 28 december 2022 medegedeeld dat deze niet in behandeling wordt genomen. De rechtbank overweegt dat het buiten behandeling laten van een ingebrekestelling niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201302645/1/A3
5.2. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Dienst Toeslagen had het bezwaar tegen de brief van 23 maart 2023 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3. Ten overvloede en ter voorlichting van eiser en zijn gemachtigde merkt de rechtbank het volgende op. Als eiser – namens zijn vriendin of als erfgenaam in de nalatenschap van zijn vriendin – de Dienst Toeslagen in gebreke wilde stellen ten aanzien van het niet tijdig beslissen op het verzoek van zijn vriendin om integrale beoordeling, had hij dat duidelijk in zijn ingebrekestelling moeten vermelden. De Dienst Toeslagen had niet hoeven begrijpen dat eiser dit met zijn ingebrekestelling bedoelde, omdat daar in het geheel geen aanwijzingen voor waren. Ook kan niet worden geoordeeld dat de Deinst Toeslagen bij gebreke van die aanwijzingen, zelf had moeten uitzoeken op welke aanvraag de ingebrekestelling van eiser betrekking zou kunnen hebben. Voorts geldt dat als eiser al meende dat de ingebrekestelling wel duidelijk was, het op zijn weg lag om, minstens twee weken na indiening van de ingebrekestelling, een beroepschrift in te dienen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Tot slot merkt de rechtbank op dat eiser inmiddels bekend is geraakt met de uitkomst van de integrale beoordeling in het kader van de nabestaandenregeling. Als hij het niet eens is met de inhoud, dan kan hij tegen de definitieve beschikking rechtsmiddelen aanwenden.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond, omdat Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
6.1. Omdat het beroep gegrond is moet Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Dienst Toeslagen moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,00. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 1 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Artikel 7:1, eerste lid, en artikel 8:1 van de Awb.
Artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
Artikel1:3, derde lid, van de Awb.
Dit staat (onder andere) in de artikelen 4:17 en 6:12 van de Awb.
ECLI:NL:RVS:2014:1290
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3928.