Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6262 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:626216 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 24/7325 en 24/7326

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de (in één vervatte) uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 25 september 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.037 (de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 226 rente in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 4.061 (de aanslag Zvw). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 15 rente in rekening gebracht.

1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.5. Belanghebbende is via het systeem Mijn Rechtspraak op 19 mei 2025, 12:39 uur, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd de zitting bij te wonen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 19 mei 2025 heeft ontvangen.[1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en Zvw en de belastingrentebeschikkingen niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen niet naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

  1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar zorgverlener van haar moeder.

3.1. Tussen belanghebbende en haar moeder golden afspraken met betrekking tot de te verlenen zorg (huishoudelijke hulp), die waren vastgelegd in een zorgovereenkomst. Zij hebben hiervoor een modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebruikt.

3.2. Belanghebbende heeft een vergoeding voor de door haar verrichtte zorg ontvangen vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) van haar moeder. Uit de wijziging van de zorgovereenkomst (met ingangsdatum 1 januari 2021) volgt dat belanghebbende wekelijks gedurende 5,5 uren tegen een maandelijkse vergoeding zorg zal verlenen aan haar moeder. Op grond van de zorgovereenkomst heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een bedrag van € 4.320 ontvangen. Verder volgt uit de (gewijzigde) zorgovereenkomst dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van reiskosten.

3.3. Op 8 maart 2022 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV en Zvw gedaan voor het jaar 2021 (de aangifte). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:

3.4. In de aangifte heeft belanghebbende het in 3.2 genoemde bedrag van € 4.320 in aanmerking genomen als een resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts heeft is daarop € 11.705 in mindering gebracht als kosten. De kosten zijn in de aangifte als volgt gespecificeerd:

3.5. Op 31 mei 2023 heeft belanghebbende gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur met betrekking tot de aftrekbare kosten. In een e-mailbericht geeft zij aan dat de gemaakte kosten, naast huishoudelijke hulp, ook betrekking hebben op persoonlijke verzorging en de volledige mantelzorg van haar moeder. Ter onderbouwing heeft zij de (wijzigingen van de) zorgovereenkomst, een kostenoverzicht van [gezondheidscentrum] en een zelf opgesteld kostenoverzicht overgelegd. In het door belanghebbende opgestelde kostenoverzicht staat – voor zover relevant – het volgende:

3.6. Met dagtekening 12 juni 2023 heeft de inspecteur belanghebbende een kennisgeving gestuurd waarin staat dat hij voornemens is de aanslagen in afwijking van de aangifte op te leggen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende recht op aftrek van een deel van de telefoonkosten (€ 120) en een deel van de reiskosten (€ 139).

3.7. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw met dagtekening 17 oktober 2023 in afwijking van de aangifte opgelegd. Daarbij heeft hij de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met het resultaat uit overige werkzaamheden verminderd naar € 259.

Overwegingen

De kosten in verband met het pgb

  1. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is, voor zover van belang, op een resultaat uit een werkzaamheid het winstregime van toepassing. Dit brengt onder meer mee dat de kosten die verband houden met de werkzaamheid, met inachtneming van de wettelijke kostenaftrekbeperkingen, in aftrek kunnen worden gebracht op het resultaat.

4.1. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de aftrekbaarheid van de kosten bij belanghebbende ligt. Het moet gaan om kosten die verband houden met de door belanghebbende verrichte werkzaamheden als resultaatgenieter, dus de werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht als zorgverlener voor haar moeder.

4.2. De rechtbank constateert dat belanghebbende in haar aangifte een bedrag van € 11.705 aan kosten heeft opgevoerd, waarvan € 10.800 “ diverse onkosten” zouden betreffen. Na de eerste vraag van de inspecteur daarover heeft belanghebbende het bedrag verlaagd naar € 4.609, althans alleen voor dit lagere bedrag een motivering gegeven. De inspecteur heeft € 139 aan reiskosten en € 120 aan telefoonkosten in aftrek toegestaan. De rechtbank overweegt dat de afstand tussen de woning van belanghebbende en het woonadres haar moeder, waar de zorg dan zou worden verleend, 900 meter bedraagt. Gelet hierop acht de rechtbank het door de inspecteur al in aftrek toegestane bedrag van € 139 aan reiskosten niet te laag, ook gelet op het gegeven dat van gemaakte reiskosten niets is gebleken. Van alle overige gesteld gemaakte kosten is ook geen onderbouwing met facturen en/of bankafschriften overgelegd. De door belanghebbende gegeven toelichting op (slechts) een deel van de kosten (€ 4.609) acht de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek dan al toegestaan door de inspecteur. Dit brengt mee dat de inspecteur reeds om die reden terecht de (overige) kosten niet in aftrek heeft toegestaan.

Aanslag Zvw

4.3. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de aanslag Zvw geen gronden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het belastbaar inkomen uit werk en woning – en daarmee de inkomsten uit overige werkzaamheden – in de aanslag IB/PVV niet te hoog is vastgesteld. Dit betekent dat ook het bijdrage-inkomen in de aanslag Zvw niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Schending van de AVG?

4.4. De belastingrechter kan over de gevolgen van een eventuele schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming niet oordelen en laat hetgeen belanghebbende hierover heeft gesteld buiten beschouwing.[2]

Belastingrente

4.5. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.

5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 16 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748.


Voetnoten

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748.