Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6180 - Bewijslast verschoonbare termijnoverschrijding rust volledig op de belanghebbende - 15 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:618015 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur een bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard wegens een ruime termijnoverschrijding. De bewijslast voor een verschoonbare termijnoverschrijding rust op de belanghebbende, niet op de inspecteur. Het enkel stellen dat het aan de inspecteur is om tijdigheid te bewijzen, is onvoldoende.

Rechtsgebieden

BelastingrechtProcesrecht Belastingen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/7878

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 oktober 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.956. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 8 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de inspecteur het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2021. Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende was niet bij de zitting aanwezig.

1.4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juni 2025, op het [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze uitnodiging is op 29 juli 2025 door PostNL retour gestuurd aan de rechtbank met als genoemde reden dat deze geweigerd is. Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie is gebleken dat belanghebbende op het moment van de verzending van de uitnodiging op het genoemde adres ingeschreven stond. De uitnodiging is op 29 juli 2025 nogmaals per gewone post aan belanghebbende gezonden.[1] De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van belanghebbende is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

  1. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken.[2] Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.[3]

3.1. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.[4] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post[5] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend.[6] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.

3.2. Als het bezwaarschrift te laat is ingediend, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.[7]

3.3. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 14 februari 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Het bezwaarschrift is gedagtekend 21 augustus 2024 en is blijkens de poststempel op het bezwaarschrift binnengekomen bij de Belastingdienst op 23 augustus 2024. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was toen ruimschoots overschreden.

3.4. Belanghebbende is in de bezwaarfase gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding bij het indienen van zijn bezwaar. Belanghebbende heeft daar niet op gereageerd. In de beroepsfase heeft belanghebbende ten aanzien van de termijnoverschrijding slechts gesteld dat het aan de inspecteur is om te bewijzen dat zijn bezwaar niet tijdig is ingediend.

3.5. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit zowel de dagtekening van het bezwaarschrift als de poststempel op het bezwaarschrift volgt dat het bezwaar meer dan een half jaar na de uitspraak op bezwaar is ingediend. In tegenstelling tot wat belanghebbende stelt is het niet aan de inspecteur om te bewijzen dat het bezwaar te laat is ingediend, maar rust op belanghebbende de bewijslast dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Aan deze bewijslast heeft belanghebbende niet voldaan. Nu er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

  1. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 15 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Ter voldoening aan het bepaalde uit artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.

Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.


Voetnoten

Ter voldoening aan het bepaalde uit artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.

Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.