Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6087 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 2 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:60872 september 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Uitspraak inhoud

Team strafrecht Locatie Breda

parketnummer: 02-307778-24 rk-nummer: 25-016892

Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:

[verzoeker], geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats], woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.J. Poppelaars-Hoogenraad te (4803 ER) Breda, Postbus 4650,

hierna te noemen: verzoeker.

1 De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:

 het op 23 juni 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:

Op 19 augustus 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax en mr. F.J. Poppelaars-Hoogenraad als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.

Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.

Namens verzoeker is verzocht een vergoeding van bovengenoemde schade toe te wijzen. De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker tijdens de OM-hoorzitting een ontkennende verklaring heeft afgelegd en zich op het standpunt heeft gesteld dat zijn handelingen niet als mishandeling gekwalificeerd kunnen worden nu de opzet ontbrak. De schuldvraag staat in deze procedure echter niet ter discussie. De advocaat heeft daarbij verwezen naar een drietal arresten van het Gerechtshof te Amsterdam betreffende de onschuldpresumptie (ECLI:NL:GHAMS:2025:324 en ECLI:NL:GHAMS:2024:3028 en ECLI:NL:GHAMS:2024:3029) waarin dit steeds wordt bevestigd. Volgens de advocaat maakt de sepotcode dat niet anders. Verzoeker is niet onherroepelijk veroordeeld. Dit dient dan ook te leiden tot toewijzing van de verzochte vergoeding.

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijk reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de verzochte vergoeding. Verzoeker heeft het aan zichzelf te wijten dat hij de kosten voor de aan hem verleende rechtsbijstand heeft moeten maken. Indien medeschuld kan worden aangetoond, dan kan er geen sprake zijn van een vergoeding. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

2 De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is zou worden vervolgd.

Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.

Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.

Het Openbaar Ministerie is op 7 april 2025 overgegaan tot een beleidssepot vanwege medeschuld benadeelde. Beoordeeld dient te worden of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid kunnen ontbreken als verzoeker de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Het komt bij het billijkheidsoordeel dan ook vooral aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval.

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er op 25 september 2024 op de Putseweg 2 in Putte een incident in huiselijke sfeer heeft plaatsgevonden, waarbij verzoeker betrokken is geweest. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat de politie ter plaatse ziet dat verzoeker boos is en zich verbaal agressief tegenover de politie gedraagt. Uit de aangifte van de partner van verzoeker en uit de verklaring van verzoeker zelf volgt dat beiden erg boos waren en dat er in ieder geval over en weer is geduwd en de partner van verzoeker bij een duw van verzoeker op de grond terecht is gekomen. Ook verklaart de partner van verzoeker dat haar hand tussen de deur van de caravan is gekomen. Verzoeker verklaart hierover dat zijn partner een of twee keer met haar handen tussen de deur zat toen hij de deur dicht wilde trekken. Verzoeker zou de situatie hebben willen de-escaleren, mede gelet op het gedrag van zijn partner, maar erkent wel zijn rol in de ruzie. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoeker de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Zij acht het dan ook niet billijk om tot vergoeding van de verzochte kosten van de raadsman en reiskosten over te gaan en zal het verzoek ten aanzien van die kosten dan ook afwijzen.

Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3 De beslissing

De rechtbank

  • wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.

Deze beslissing is genomen door mr. R.H.M. Pooyé rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2025.

INFORMATIE RECHTSMIDDEL Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.