ECLI:NL:RBZWB:2025:6017 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6988
en
(gemachtigde: mr. G.E. Eind).
- Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb terecht heeft beslist dat de moeder van de kinderen aanvrager blijft van de kinderbijslag. Eiser, vader van de kinderen, vindt dat hij vanaf mei 2023 als aanvrager moet worden aangemerkt. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank het beroep.
Procesverloop
- De Svb heeft op 1 september 2023 op de aanvraag van eiser van 11 mei 2023 beslist dat eiser vanaf het derde kwartaal van 2023 de kinderbijslag voor de kinderen ontvangt, omdat volgens de Svb de kinderen tot zijn huishouden zouden behoorden. Eiser is daarmee aanvrager van de kinderbijslag geworden.
2.1. Met het besluit van 26 maart 2024 heeft de Svb het besluit van 1 september 2023 herzien. De Svb heeft daarbij vastgesteld dat sprake is van co-ouderschap en dat de moeder aanvrager blijft van de kinderbijslag. Daarbij heeft de Svb bepaald dat eiser voor het jongste kind recht heeft op de helft van de kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2023 en voor het oudste kind op de helft van de kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2023. Eiser ontvangt niet alsnog een nabetaling over het tweede kwartaal van 2023 en de teveel betaalde kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2023 wordt niet van eiser teruggevorderd.
2.2. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de Svb bij het besluit van 26 maart 2024 gebleven.
2.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de Svb.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden. Daarbij toetst zij of de Svb op goede gronden tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
-
Eiser voert aan dat de Svb de wettelijke beslistermijn heeft overschreden en dat zijn bezwaar onzorgvuldig is behandeld. Verder stelt hij dat hij vanaf mei 2023 als aanvrager van de kinderbijslag voor de kinderen moet worden aangemerkt, omdat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem ligt. Daarnaast verzoekt hij om schadevergoeding wegens de terugvordering van het kindgebonden budget door de Belastingdienst/Dienst Toeslagen.
-
Eiser stelt dat de Svb de bezwaarprocedure onzorgvuldig heeft behandeld. Hij wijst erop dat de Svb pas na afloop van de wettelijke beslistermijn heeft gemeld dat meer tijd nodig was om een besluit te nemen. Ook acht hij de (telefonische) hoorzitting onzorgvuldig, mede omdat geen onafhankelijke commissie is ingeschakeld en het verslag van de hoorzitting onjuistheden zou bevatten.
5.1. De Svb heeft op zitting toegelicht dat het bezwaar op de gebruikelijke en zorgvuldige werkwijze is behandeld. Volgens de Svb is de beslistermijn iets overschreden, omdat eiser op 7 augustus 2024 is bericht dat meer tijd nodig was en op 23 augustus 2024 op het bezwaar is beslist. Ten aanzien van het horen stelt de Svb dat aan eiser een formulier is toegestuurd waarin hij kon aangeven of hij telefonisch of op locatie wilde worden gehoord. Beslistermijn en tijdigheid van het besluit 6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van artikel 30 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afliep op 6 augustus 2024. Omdat verlenging van de beslistermijn niet mogelijk is na afloop daarvan, is de beslistermijn niet verlengd met het bericht van de Svb van 7 augustus 2024 dat meer tijd nodig is. Op 23 augustus 2024 is op het bezwaar beslist. Daarmee is de wettelijke beslistermijn overschreden.
6.1. Voor gevallen waarin niet tijdig op een bezwaarschrift is beslist, biedt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) specifieke rechtsbescherming door de mogelijkheid te bieden het bestuursorgaan in gebreke te stellen en, zo nodig, beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen.
6.2. Voor zover eiser betoogt dat het besluit wegens de termijnoverschrijding moet worden vernietigd, faalt dit betoog. De enkele termijnoverschrijding vormt geen grond voor vernietiging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Telefonische hoorzitting
7. Op grond van artikel 7:5 van de Awb is de Svb bevoegd de bezwaarprocedure intern af te handelen. Het bestuursorgaan is niet verplicht om een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie in te schakelen. Wel bepaalt artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dat belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Telefonisch horen is toegestaan indien de belanghebbende daarmee instemt en de gang van zaken zorgvuldig is.
7.1. Uit het dossier blijkt niet dat eiser heeft ingestemd met telefonisch horen. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiser heeft in beroep zijn standpunt volledig kunnen toelichten en heeft daarbij dezelfde inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht als in de bezwaarfase. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser in zijn belangen is geschaad.
7.2. Tot slot stelt eiser dat het verslag van de hoorzitting onjuistheden bevat, omdat volgens hem niet volledig is weergegeven wat tijdens de telefonische hoorzitting is besproken, met name over de periode voorafgaand aan de periode waarop deze zaak betrekking heeft. De rechtbank merkt op dat het verslag geen woordelijke weergave hoeft te zijn, maar een zakelijke weergave van de zaken die relevant zijn voor de besluitvorming. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat het verslag van de hoorzitting onjuistheden bevat. Conclusie
- Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, leidt geen van de aangevoerde gebreken tot vernietiging van het bestreden besluit. De termijnoverschrijding vormt op zichzelf geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit en de schending van artikel 7:2 Awb bij het telefonisch horen wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb. Voor het overige zijn geen onzorgvuldigheden gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser terecht niet als aanvrager aangemerkt? Omvang van het geding
- De te beoordelen periode in geding loopt van het tweede kwartaal van 2023 tot en met het primaire besluit van 26 maart 2024. Niet in geschil is dat in deze periode sprake was van co-ouderschap, waarbij de kinderen beurtelings tot twee huishoudens behoorden en dat de kinderbijslag in deze periode aan beide ouders moet worden uitbetaald. Voor het oudste kind betreft dit de periode van het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2023 en voor het jongste kind de gehele periode in geding. In geschil is uitsluitend of eiser in plaats van de moeder als aanvrager van de kinderbijslag moet worden aangemerkt. Dit is van belang omdat de aanvrager van de kinderbijslag tevens als rechthebbende op het kindgebonden budget wordt aangemerkt.
[3]
Standpunten
- Eiser voert in dit verband aan dat hij vanaf mei 2023 als aanvrager van de kinderbijslag moet worden aangemerkt, omdat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem ligt. Hij verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 4 mei 2023 waarin dit is bepaald.
10.1. Volgens de Svb wijzigt in geval van co-ouderschap de Svb de aanvrager van de kinderbijslag alleen als beide ouders daarmee instemmen of als sprake is van een uitzonderingssituatie. Uitzonderingen gelden bijvoorbeeld als uit een overeenkomst of rechterlijke uitspraak blijkt dat de andere ouder het kindgebonden budget moet ontvangen of als die ouder aannemelijk maakt dat hij daar financieel voordeel bij heeft terwijl de huidige aanvrager daar geen belang bij heeft. Volgens de Svb is daarvan hier geen sprake. Beoordeling van de rechtbank 11. De rechtbank stelt vast dat de moeder van de kinderen sinds december 2018 als aanvrager van de kinderbijslag is geregistreerd. Vanaf het tweede kwartaal van 2023 is sprake van co-ouderschap en wordt het recht op kinderbijslag van de moeder gesplitst uitbetaald aan de moeder en eiser volgens het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag, gebaseerd op artikel 18 van de AKW.
11.1. De Svb hanteert beleidsregels
12.1. De Svb voert aan dat het verzoek niet kan worden toegewezen, omdat er nog geen definitieve beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen zijn waaruit blijkt dat definitief tot terugvordering wordt overgegaan. 13. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan de bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit.
13.1. Allereerst moet worden beoordeeld of in deze procedure sprake is van een onrechtmatig besluit. Zoals in 10.2 is overwogen, is dat niet het geval. Alleen daarom kan het verzoek om schadevergoeding al niet worden toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
13.2. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de Svb de onjuistheid van het besluit van 1 september 2023 erkent en ter zitting heeft toegezegd dat, indien definitief komt vast te staan dat de Belastingdienst/Toeslagen over 2023 en/of 2024 kindgebonden budget van eiser terugvordert, desgevraagd alsnog op een verzoek om schadevergoeding zal worden beslist.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Svb terecht heeft besloten het besluit van 26 maart 2024 in stand te houden. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om de Svb op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-
bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van N.A. D'Hoore, griffier op 9 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Artikel 6:2 aanhef en onder b en 6:12 Awb.
Zie de uitspraak van de Raad van State van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5266, r.o. 4.1 en Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 28.
Zie artikel 2 lid 10 van de Wet op het kindgebonden budget.
De beleidsregels Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096) (hierna: de beleidsregels).