Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5956 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:59563 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 11525878 \ CV EXPL 25-577

Vonnis van 3 september 2025

in de zaak van

1 [naam 1] ,

  1. [naam 2],

beiden wonende te [plaats 1] ,

  1. [bedrijf 1] B.V.,

statutair gevestigd te [plaats 2] , kantoorhoudend te [plaats 1] , eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie, eisers sub 1 en sub 2 hierna samen te noemen: [naam 1 en 2] , eiser sub 3 hierna te noemen: [bedrijf 1] B.V., gemachtigde: mr. J. van Boekel,

tegen

[naam 4] , H.O.D.N. [bedrijf 2], te [plaats 2] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [naam 4] , gemachtigde: [gemachtigde] .

1 De zaak in het kort

De zaak gaat over de huur van een bedrijfsruimte. Partijen hebben vorderingen tegen elkaar ingesteld. [bedrijf 1] B.V. wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De vorderingen van [naam 1 en 2] worden toegewezen en de tegenvordering van [naam 4] wordt afgewezen. De kantonrechter zal haar beslissingen hierna uitleggen.

2 De procedure

In conventie en in reconventie

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 23 april 2025

  • het verweerschrift van [naam 4] van 10 juni 2025

  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte tot het inbrengen van aanvullende producties van 8 juli 2025

  • de conclusie van repliek in reconventie van [naam 4] van 11 juli 2025

  • de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

In conventie en in reconventie

3.1. [naam 4] huurt sinds 1 augustus 2020 van [naam 1 en 2] de bedrijfsruimte aan [adres] in [plaats 1] . De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.

3.2. In de huurovereenkomst staat dat van die overeenkomst deel uitmaken de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’, versie 2003.

3.3. Bij brief van 30 januari 2023 heeft [naam 1 en 2] [naam 4] - kort gezegd - bericht dat er abusievelijk niet is geïndexeerd en dat onder andere de geïndexeerde huurprijs voor de periode 1 juli 2021 tot 1 juli 2022 van in totaal € 101,64 nog moet worden betaald.

3.4. In eerste instantie is aan [naam 4] een afrekening servicekosten 2022-2023 gestuurd van € 1.501,82 te betalen. Op 18 juli 2024 is aan [naam 4] een herziene afrekening, vergezeld van de jaarafrekening van Vattenfall over de periode 14 juni 2022-14 juni 2023 en een berekening van [naam 1 en 2] , gestuurd van € 2.638,31 te betalen.

3.5. [naam 4] heeft de genoemde bedragen niet betaald.

3.6. Het hof Den Bosch heeft bij beschikking van 6 juni 2024 (zaaknummer 200.334.602/01) onder meer geoordeeld dat de huurovereenkomst tussen partijen ziet op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW.

4 Het geschil

In conventie

4.1. [bedrijf 1] B.V. en [naam 1 en 2] vorderen - samengevat - veroordeling van [naam 4] tot:

4.2. [naam 4] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

In reconventie

4.4. [naam 4] vordert veroordeling van [bedrijf 1] B.V. en [naam 1 en 2] tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000,-.

4.5. [bedrijf 1] B.V. en [naam 1 en 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam 4] in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [naam 4] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.

4.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

In conventie

De vorderingen van [bedrijf 1] B.V.

5.1. Vast staat dat de huurovereenkomst niet (ook) is gesloten met [bedrijf 1] B.V. Op de zitting heeft [bedrijf 1] B.V. aangegeven de facturatie voor [naam 1 en 2] te doen. Dit enkele feit maakt echter niet dat zij een vorderingsrecht heeft op [naam 4] . [bedrijf 1] B.V. zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.

5.2. [bedrijf 1] B.V. zal in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat [bedrijf 1] B.V. en [naam 1 en 2] dezelfde vorderingen hebben ingesteld, worden die kosten begroot op nihil.

De vorderingen van [naam 1 en 2]

Toepasselijke algemene bepalingen

5.3. Voordat op de door [naam 1 en 2] ingestelde vorderingen zal worden ingegaan, zal de kantonrechter eerst beoordelen welke algemene bepalingen tussen partijen van toepassing zijn. [naam 1 en 2] stelt dat dit de algemene bepalingen zijn die partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst zijn overeengekomen. [naam 4] daarentegen stelt dat de algemene bepalingen voor bedrijfsruimten in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing zijn in verband met de beschikking van het hof Den Bosch van 6 juni 2024.

5.4. De kantonrechter overweegt als volgt. Anders dan in de huurovereenkomst staat, heeft het hof geoordeeld dat tussen partijen sprake is van 290-bedrijfsruimte. Dat betekent echter niet automatisch dat er andere algemene bepalingen van toepassing worden. Het hof heeft dat ook niet geoordeeld en partijen zijn na de beschikking van het hof ook geen andere algemene bepalingen overeengekomen. De bij het sluiten van de huurovereenkomst afgesproken algemene bepalingen blijven dus van toepassing.

5.5. Overigens maakt het voor de in deze procedure voorliggende vorderingen geen verschil welke van de door partijen genoemde algemene bepalingen van toepassing zijn omdat de daarvoor van belang zijnde bepalingen gelijkluidend zijn.

Betaling van € 4.242,56

5.6. Het door [naam 1 en 2] gevorderde bedrag van € 4.242,56 bestaat uit € 2.638,31 aan servicekosten, € 101,64 aan indexering, € 600,- aan contractuele boete en € 902,61 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze posten zullen hieronder achtereenvolgens worden beoordeeld.

Servicekosten

5.7. [naam 1 en 2] maakt aanspraak op € 2.638,31 aan servicekosten voor gas- en elektriciteitsverbruik. [naam 4] betwist de verschuldigdheid daarvan.

5.8. De kantonrechter is - anders dan [naam 4] - van oordeel dat [naam 1 en 2] de vordering met de door haar als productie 3 overgelegde jaarafrekening van Vattenfall en berekening voldoende en ook duidelijk heeft gespecificeerd. [naam 4] heeft ook niets tegen de berekening ingebracht.

5.9. [naam 4] stelt verder dat met de gas- en elektriciteitsmeters is gefraudeerd. Hij verwijst daarbij naar de door hem als productie 5 overgelegde foto’s van de gesmolten elektriciteitsdraad en zekering en naar de aangifte van illegaal stroomgebruik. [naam 1 en 2] betwist gemotiveerd dat met de meters is gefraudeerd. Zo heeft [naam 1 en 2] als productie 12 een inspectierapport brand elektrakeuring van 15 maart 2022 en een herstelverklaring van 17 augustus 2022 overgelegd. Daaruit blijkt dat de elektrotechnische installatie als matig is beoordeeld en dat de elektrotechnisch installateur in augustus 2022 alle bij de inspectie geconstateerde gebreken heeft hersteld. Ook heeft [naam 1 en 2] als productie 11 een verklaring van [B.V.] van 12 mei 2025 overgelegd. Daarin staat dat de zekeringhouder D2 en bedrading van de zekeringhouder door oververhitting zijn beschadigd wat waarschijnlijk is ontstaan doordat de zekering niet goed is aangedraaid bij het verwisselen en dat op 6 augustus 2024 een reparatie heeft plaatsgevonden waarbij zekeringhouder D2 en bedrading zijn vervangen. [naam 4] heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. De kantonrechter volgt hem dan ook niet in zijn stelling dat met de meters in het gehuurde is gefraudeerd. Daarom is artikel 16.10 van de algemene bepalingen niet van toepassing en kan [naam 4] zich daar dus ook niet op beroepen.

5.10. De conclusie is dat [naam 4] is gehouden tot betaling van de gevorderde servicekosten zodat deze vordering zal worden toegewezen.

Indexering

5.11. [naam 1 en 2] vordert de indexering van € 101,64 voor de periode 1 juli 2021 tot 1 juli 2022. Juist is dat de nieuwe geïndexeerde huurprijs niet voorafgaand aan [naam 4] is medegedeeld. Dat is op grond van artikel 9.3 van de algemene bepalingen echter ook niet nodig.

5.12. [naam 1 en 2] heeft op de zitting toegelicht dat de indexering is berekend aan de hand van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. [naam 4] heeft dit onvoldoende onderbouwd betwist.

5.13. Dit maakt dat de gevorderde indexering zal worden toegewezen.

Contractuele boete

5.14. Tegen de gevorderde contractuele boete heeft [naam 4] geen verweer gevoerd. Ook deze vordering zal de kantonrechter dus toewijzen.

Buitengerechtelijke incassokosten

5.15. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen als onweersproken ook worden toegewezen.

Conclusie

5.16. Het voorgaande betekent dat [naam 4] aan [naam 1 en 2] nog € 4.242,56 moet betalen.

Wettelijke rente

5.17. [naam 1 en 2] vordert de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf veertien dagen na factuurdata, althans vanaf de datum van de dagvaarding.

5.18. De wettelijke rente is toewijsbaar, waarbij de ingangsdatum wordt bepaald op de datum van de dagvaarding omdat niet van alle posten facturen zijn overgelegd en de vordering op dit punt niet nader is toegelicht.

Buitenterrein

5.19. Met betrekking tot de (primaire) vordering tot ontruiming van het buitenterrein overweegt de kantonrechter het volgende.

5.20. In de huurovereenkomst staat niet dat het buitenterrein tot het gehuurde behoort. Uit artikel 9 van de huurovereenkomst blijkt juist dat het buitenterrein daar níet onder valt. In dat artikel staat namelijk dat het aan de huurder niet is toegestaan materialen buiten de gehuurde ruimte en op het buitenterrein achter te laten of op te slaan. Daarom kan ook de vordering tot ontruiming van het buitenterrein worden toegewezen.

5.21. [naam 4] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde dwangsom zodat deze zal worden toegewezen. De ingangsdatum wordt bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis.

Proceskosten

5.22. [naam 4] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1 en 2] worden begroot op:

5.23. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

In reconventie

Schadevergoeding

5.24. [naam 4] vordert een halve jaaromzet (€ 20.000,-) aan schadevergoeding. Hij legt daaraan ten grondslag dat hij ernstig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering en daarmee in zijn huurgenot omdat (i) de toegang steeds is versperd, (ii) de poort altijd is afgesloten, (iii) op de oprit wordt geparkeerd en (iv) voor de ingang van het gehuurde een dode vogel is aangetroffen. [naam 1 en 2] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering.

5.25. De kantonrechter overweegt dat de vordering niet is onderbouwd met financiële stukken. Bovendien kunnen naar het oordeel van de kantonrechter vraagtekens worden geplaatst bij het causaal verband tussen de gestelde beperkingen en de schade. Daarnaast geldt dat omzet niet het daadwerkelijke nadeel is omdat daar nog kosten op in mindering moeten worden gebracht.

5.26. Omdat door [naam 4] geen begin van bewijs is geleverd, ziet de kantonrechter geen reden voor een bewijsopdracht.

5.27. De conclusie is dat de tegenvordering zal worden afgewezen.

Proceskosten

5.28. [naam 4] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Omdat de vordering van [naam 4] samenhangt met de vorderingen van [naam 1 en 2] wordt er voor proceshandelingen in reconventie één punt toegekend (de helft van het puntenaantal in conventie). De proceskosten van [naam 4] in reconventie worden daarom, rekening houdend met het geldelijk belang van de tegenvordering, vastgesteld op € 406,- aan salaris gemachtigde.

5.29. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6 De beslissing

De kantonrechter

In conventie

De vorderingen van [bedrijf 1] B.V.

6.1. verklaart [bedrijf 1] B.V. niet-ontvankelijk in haar vorderingen,

6.2. veroordeelt [bedrijf 1] B.V. in de proceskosten, begroot op nihil.

De vorderingen van [naam 1 en 2]

6.3. veroordeelt [naam 4] om, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, aan [naam 1 en 2] te betalen € 4.242,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,

6.4. veroordeeld [naam 4] tot het ontruimen en ontruimd houden van het buitenterrein, op straffe van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag, met ingang van twee weken na betekening van dit vonnis, dat [naam 4] dat niet doet,

6.5. veroordeelt [naam 4] in de proceskosten van € 1.083,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.

In reconventie

6.6. wijst de vordering van [naam 4] af,

6.7. veroordeelt [naam 4] in de proceskosten van € 406,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.

In conventie en in reconventie

6.8. veroordeelt [naam 4] tot betaling van de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.9. veroordeelt [naam 4] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

6.10. verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

6.11. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.