Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5915 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:591521 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/1900 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

en

  1. Deze uitspraak gaat over de beslissing op bezwaar van 20 februari 2025 (bestreden besluit) waarin het college het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard. Het bezwaar was gericht tegen de geweigerde omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakkapel. Eiser is het niet eens met die weigering en heeft een beroepschrift ingediend. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank of het college de vergunning terecht heeft geweigerd.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 18 juni 2024 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitvoeren van een omgevingsplanactiviteit, namelijk het bouwen van een dakkapel aan de voorzijde van zijn woning aan de [adres 1]. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 17 september 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit heeft het college het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen, het bezwaar ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college mr. R.R. Jacobs en [naam], de secretaris van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Breda.

2.3. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het college formele fouten gemaakt?

  1. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat het college in de besluitvorming formele fouten heeft gemaakt die gevolgen kunnen hebben voor het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat in de geweigerde aanvraag een verkeerd jaartal staat vermeld voor de welstandsnota en dat in het eerste welstandsadvies werd gesproken van ‘30% graden’. De rechtbank constateert dat het gaat om kennelijke verschrijvingen, die bovendien inmiddels zijn hersteld in het bestreden besluit.

Mocht het college uitgaan van de juistheid van het advies?

  1. De rechtbank oordeelt dat het college op grond van het advies van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Breda (Adviescommissie) in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de dakkapel niet voldoet aan de welstandsnota en dat de dakkapel in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens vaste rechtspraak mag het college in beginsel uitgaan van de juistheid van het advies van een welstandscommissie zoals de Adviescommissie.[1] Eiser heeft geen deskundig tegenadvies overgelegd en in wat hij zelf heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de inhoud en conclusie van het advies.

Heeft het college gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

  1. De rechtbank oordeelt dat in het bestreden besluit sprake is van een motiveringsgebrek omdat het college niet heeft uitgelegd hoe de regels voor dakkapellen zijn gewijzigd na inwerkingtreding van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) per 31 december 2023. Zonder nadere uitleg is de motivering over het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet sluitend.

  2. Gelet op foto’s constateert de rechtbank dat de drie daken van de woningen waarnaar eiser heeft verwezen identiek zijn aan het dak van de woning van eiser. Het verschil is dat voor deze drie gevallen omgevingsvergunningen zijn verleend voor een dakkapel onder de oude welstandsnota, terwijl de aanvraag van eiser valt onder de huidige NRK. De rechtbank leest echter dat onder beide nota’s een soortgelijke regel bestond voor dakkapellen op daken met een helling van minder dan 30 graden.

Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat in de drie voorbeelden van eiser was afgeweken van deze regel. Over de laatste verleende vergunning voor [adres 2] (op 1 december 2023) heeft het college toegelicht dat deze is vergund omdat eerder voor [adres 3] en [adres 4] een omgevingsvergunning was verleend. Toen waren dit dus gelijke gevallen omdat zij alle drie vielen onder dezelfde welstandsnota. Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat een van de uitgangspunten van de (nieuwe) NRK is dat strakker wordt gehandhaafd op de regels en dat de NRK strenger is geworden voor precedenten. Dat betekent dat de juridische situatie is veranderd door de inwerkingtreding van de NRK zodat geen sprake is van een juridisch gelijk geval. Deze aanscherping van de werking van precedenten dient een legitiem doel. Met deze aanvulling over hoe het college onder de NRK omgaat met precedenten heeft het college het motiveringsgebrek hersteld.

Schadevergoeding

  1. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij vindt dat de door hem betaalde leges moeten worden vergoed omdat hij verkeerd is ingelicht in de e-mail waarmee het advies van de Adviescommissie naar hem werd verzonden. De rechtbank heeft dit geïnterpreteerd als een verzoek om schadevergoeding. Schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit kan voor vergoeding in aanmerking komen.[2] De rechtbank begrijpt dat eiser de mail zo heeft geïnterpreteerd dat daarin wordt gezegd dat het technisch niet mogelijk is om een dakkapel op het dak te plaatsen. Deze e-mail is verzonden voor de weigering en bevat een voorstel om de aanvraag in te trekken. De rechtbank constateert dat uit de tekst en context van de mail blijkt dat dit bericht gaat over het welstandsadvies en niet over de technische mogelijkheid. De omstandigheid dat eiser de mail verkeerd heeft begrepen en dat hij daarom naar aanleiding van dit bericht zijn aanvraag niet heeft ingetrokken, komt voor zijn eigen risico. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Tijdens de zitting heeft het college dit motiveringsgebrek hersteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht - de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser weliswaar gelijk krijgt dat het college in het bestreden besluit niet duidelijk en uitgebreid genoeg is ingegaan op zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar dat zijn aangevraagde vergunning geweigerd blijft.

8.1. Omdat beroep gegrond is moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

  1. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 20 februari 2025;

  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025 door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4834, r.o. 3.1.

Artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.


Voetnoten

Bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4834, r.o. 3.1.

Artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.