ECLI:NL:RBZWB:2025:5793 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3804 en 21/4663 WIA
uitspraak van 28 augustus 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
1 [ex-werknemer], te [plaats 1], ex-werknemer,
eiser in de zaak BRE 21/3804 WIA, gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
2 [ex-werkgever] BV, te [plaats 2], ex-werkgever,
eiseres in de zaak BRE 21/4663 WIA, gemachtigde: mr. C.A. van der Steen.
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Eisers hebben als derde partij aan elkaars geding deelgenomen.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser door het UWV.
1.1. Het UWV heeft met het besluit van 16 juni 2020 (primair besluit) aan de ex-werknemer een WIA-uitkering toegekend met ingang van 6 juli 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Tegen dit besluit heeft de ex-werkgever bezwaar gemaakt.
1.2. Met het besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 juli 2020 op 66,33% vastgesteld. Zowel de ex-werknemer als de ex-werkgever zijn in beroep gekomen tegen bestreden besluit 1.
1.3. Met het besluit van 22 juni 2022 (bestreden besluit 2) heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het UWV heeft daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer per 6 juli 2020 vastgesteld op 55,26%. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 22 juni 2022.
1.4. Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.5. De ex-werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door ex-werkgever van stukken die medische gegevens bevatten. In de beslissing van 9 maart 2022 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb, bepaald dat de ex-werkgever van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is. Dit betekent dat in deze uitspraak terughoudend melding zal worden gemaakt van specifiek op de ex-werknemer betrekking hebbende medische gegevens.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van ex-werknemer, de gemachtigde van ex-werkgever, de arts-gemachtigde van ex-werkgever [naam 1] en namens het UWV mr. [naam 2].
1.7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen op een aantal punten nader schriftelijk te reageren. Deze reacties zijn ontvangen op 3 oktober 2024 van de gemachtigde van ex-werknemer, op 17 oktober 2024 en 13 januari 2025 van de gemachtigde van ex-werkgever, op 21 november 2024 en 31 maart 2025 van het UWV.
1.8. Vervolgens heeft de rechtbank, nadat geen van partijen heeft aangegeven een nadere zitting op prijs te stellen, op 13 mei 2025 het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
Omvang van het geschil
- Ex-werknemer is werkzaam geweest bij ex-werkgever als reachtruckchauffeur. Voor dat werk is hij op 9 juli 2018 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten. Ex-werknemer heeft daarom bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Dat heeft geleid tot de onder 1.1-1.3 vermelde besluiten van het UWV.
2.1. Met het bestreden besluit 2 is het bestreden besluit 1 gewijzigd. Niet is gebleken dat eisers nog belang hebben bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1, zodat de rechtbank de beroepen tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.2. De ex-werkgever heeft ter zitting aangevoerd dat de ex-werknemer ook geen procesbelang heeft bij zijn beroep tegen bestreden besluit 2. De ex-werknemer heeft de loongerelateerde uitkering over de maximale duur ontvangen. Het gaat er volgens de ex-werkgever alleen nog om wie de aan ex-werknemer betaalde uitkering voor zijn rekening moet nemen. In reactie daarop heeft de gemachtigde van ex-werknemer aangegeven dat hij geen standpunt kan innemen over het procesbelang, omdat hij niet kan overzien wat de consequenties voor de ex-werknemer zijn. Volgens het UWV heeft de ex-werknemer wel procesbelang, omdat een mogelijke wijziging in beroep gevolgen voor hem kan hebben.
2.2.1. De rechtbank merkt op dat zowel de ex-werknemer als het UWV niet hebben aangegeven welke gevolgen een oordeel in beroep kan hebben voor de ex-werknemer. De wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% bij primair besluit naar 55,26% bij bestreden besluit 2, en een eventuele wijziging van dit percentage als gevolg van het beroep, heeft geen gevolgen voor de hoogte en duur van de aan ex-werknemer toegekende loongerelateerde uitkering. Dit volgt uit artikel 56, tweede lid, van de WIA. Toch heeft de wijzing van het arbeidsongeschiktheidspercentage nadelige gevolgen voor de rechtspositie van de ex-werknemer in verband met de inkomenseis.
2.3. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit 2 berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Aan dit besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de ex-werknemer per 6 juli 2020 voor 55,26% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of de ex-werknemer medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat de ex-werknemer in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Oordeel van de rechtbank 3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer per 6 juli 2020 heeft vastgesteld op 55,26%*.*Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
- Het bestreden besluit 2, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1. De verzekeringsarts heeft het dossiers bestudeerd en telefonisch contact met de ex-werknemer gehad. Een fysiek spreekuur was niet mogelijk vanwege coronamaatregelen. Volgens de verzekeringsarts heeft de ex-werknemer verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van ex-werknemer en de door ex-werkgever overgelegde rapportage van verzekeringsarts [naam 1] van 26 augustus 2020 bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b de ex-werknemer gezien op het spreekuur. Daar heeft zij de ex-werknemer lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie opgevraagd bij zijn behandelaars. Deze behandelaars hebben op 21 januari 2021 nadere informatie aan de verzekeringsarts b&b verstrekt. De beperkingen en de belastbaarheid van de ex-werknemer zijn door de verzekeringsarts b&b neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 maart 2021. Er zijn beperkingen aangenomen in de zes rubrieken.
Door de verzekeringsarts b&b is met de rapportages van 28 juli 2021 en 4 augustus 2022 gereageerd op de door de ex-werkgever overgelegde rapportages van [naam 1] van 10 juni 2021 respectievelijk 5 oktober 2021. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er geen verzekeringsgeneeskundige argumenten om af te wijken van het eerdere oordeel. De aangenomen beperkingen in de rubrieken (3) fysieke omgevingseisen, (4) dynamische handelingen en (5) statische houdingen zijn juist, niet omdat de ex-werknemer ze niet even kan, maar omdat deze items bij langere duur of zwaardere belasting leiden tot toename van de klachten. De aangenomen beperkingen in de rubrieken (1) persoonlijk functioneren en (2) sociaal functioneren passen bij de vastgestelde diagnoses.
4.2. De ex-werknemer heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte is bepaald dat zijn belastbaarheid meer is dan in het primaire traject is aangenomen. De overwegingen en conclusies van de (primaire) verzekeringsarts verdienen de voorkeur. De verzekeringsarts b&b beroept zich op algemene richtlijnen, die onvoldoende op de situatie van de ex-werknemer zijn gericht. De ex-werknemer meent dat zijn klachten en medische situatie, alsmede de medische voorgeschiedenis, van dien aard zijn dat de conclusie gerechtvaardigd is dat hij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren. Ter zitting is namens de ex-werknemer verder nog gesteld dat de (primaire) verzekeringsarts, de verzekeringsarts b&b en de door ex-werkgever ingeschakelde verzekeringsarts [naam 1] alle drie een ander oordeel geven. De gemachtigde van de ex-werknemer gaat niet in op de medische oordelen en kan niet zeggen wie van de artsen gelijk heeft. Daarom wordt verzocht een deskundige te benoemen.
4.3. De ex-werkgever heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de ziekte en aangenomen beperkingen onvoldoende geobjectiveerd zijn. De verzekeringsarts b&b heeft bij onderzoek geen onderliggende structurele verklaring gevonden voor de door de ex-werknemer geclaimde beperkingen en lijkt haar oordeel uitsluitend te baseren op het verhaal van de ex-werknemer. Er is geen rechtvaardiging voor het aannemen van zulke forse beperkingen in de belastbaarheid als door de verzekeringsarts b&b nu is gedaan. Door forsere beperkingen aan te nemen wordt de ex-werknemer ten onrechte bevestigd in de gedachte dat hij zich niet normaal zou mogen belasten. Verder is de verzekeringsarts b&b volgens de ex-werkgever niet ingegaan op wat [naam 1] in zijn rapportage van 26 augustus 2020 heeft aangevoerd tegen de aangenomen beperkingen in de rubrieken 1 en 2. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de ex-werkgever een rapportage van [naam 1] van 5 oktober 2021 overgelegd. Aanvullend voert de ex-werkgever aan dat deze rapportage niet kenbaar aan de verzekeringsarts b&b is voorgelegd.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rapportages van de verzekeringsartsen zijn onder meer gebaseerd op dossieronderzoek, informatie van behandelaars en een fysiek spreekuur waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen informatie misten om tot een zorgvuldige beoordeling te komen.
De rechtbank oordeelt dat de ex-werknemer noch de ex-werkgever in beroep informatie hebben overgelegd, die aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft ten aanzien van de fysieke klachten overwogen dat uit beeldvormend onderzoek wel enige afwijking volgt, maar dat er geen ernstig onderliggend beeld is vastgesteld. De ex-werkgever stelt dat deze lichte afwijking geen verklaring geeft voor de aangenomen beperkingen, maar de rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b navolgbaar heeft gemotiveerd waarom voor dynamische handelingen en statische houdingen toch beperkingen worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b is daarbij niet alleen afgegaan op het verhaal van de ex-werknemer, maar heeft blijkens de rapportages van 19 maart 2021, 28 juli 2021 en 4 augustus 2022 in de afweging betrokken; de vastgestelde fysieke afwijking, de samenhang tussen de verschillende klachten, de inzet en het resultaat van behandelingen door verschillende behandelaars en de consistentie in de verklaring van ex-werknemer over statische belasting. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij gewezen op richtlijnen en deze toegepast op de situatie van de ex-werknemer. De door de verzekeringsarts b&b aangenomen beperkingen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen zijn dan ook aannemelijk te achten. Dat geldt ook voor de door de verzekeringsarts b&b aangenomen beperkingen in de overige rubrieken, die aansluiten bij de informatie van de behandelaars.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Niet gebleken is dat in de FML van 19 maart 2021 de beperkingen van de ex-werknemer zijn over- of onderschat. De beroepsgronden dat de ex-werknemer meer dan wel minder beperkt moet worden geacht, slagen niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van de ex-werknemer om een deskundige te benoemen afgewezen.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
- Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), machinebediende inpak-, verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en lader, losser (SBC-code 111220).
5.1. De beroepsgronden van de ex-werknemer geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van de ex-werknemer dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
5.2. De ex-werkgever heeft tegen het arbeidskundig oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte functies zijn verworpen, die zouden leiden tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van een aantal functies heeft het UWV onvoldoende inzichtelijk gemaakt op basis waarvan de functies zijn verworpen. Ook zijn functies verworpen waarin meer dan 6 uur moet worden gezeten, terwijl de ex-werknemer tot 8 uur per dag kan zitten. Dit zijn onder meer de functies van textielproductenmaker (SBC 111160), monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC 267032), monteur printplaten (SBC 267051), wikkelaar (SBC 267053), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC 271130) en productiemedewerker textiel (SBC 272043). Ook zijn ten onrechte functies verworpen waarin de belastbaarheid niet overschreden wordt, omdat de ogenschijnlijke overschrijding op zitten binnen een bandbreedte van circa 10% valt. Dit zijn de functies van montagemedewerker (SBC 267041) en transformatorwikkelaar (SBC 267053). De arbeidsdeskundige b&b neemt verder ten onrechte aan dat de belastbaarheid van de ex-werknemer in de functie van medewerker gordijnen (SBC 111160) overschreden wordt op het punt van deadlines. In het CBBS is aangegeven dat bij deadlines sprake moet zijn van een sanctie en van een afbreukrisico. Dat is in de functie van medewerker gordijnen niet aan de orde. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de ex-werkgever een rapportage van arbeidsdeskundige F.A.M.H. Severijnen van 2 januari 2024 overgelegd. Ter zitting heeft de ex-werkgever de beroepsgronden laten vervallen over het door de arbeidsdeskundige b&b vastgestelde opleidingsniveau, de ingangsdatum van de inkomenseis en het ontbreken van een overweging in het bestreden besluit over de toerekening van de uitkering. In de schriftelijke reacties na zitting heeft de ex-werkgever aangevoerd dat zij het standpunt handhaaft dat de functie medewerker gordijnen ten onrechte is verworpen vanwege een vermeende overschrijding op deadlines en/of productiepieken. Ook handhaaft zij het standpunt dat er ten onrechte functies zijn verworpen vanwege een overschrijding van de belastbaarheid op het aspect zitten. Verder zijn volgens de ex-werkgever ten onrechte functies verworpen omdat de ex-werknemer niet over vmbo-niveau zou beschikken. Tot slot neemt de arbeidsdeskundige b&b aan dat de ex-werknemer niet voldoet aan de ervaringseis ‘enige ervaring met naaien’, maar is niet bij hem geverifieerd of hij over die ervaring beschikt.
5.3. De rechtbank overweegt dat de ex-werkgever de beroepsgrond over het door de arbeidsdeskundige b&b vastgestelde opleidingsniveau expliciet heeft prijsgegeven op de zitting van 24 september 2024. De ex-werkgever heeft daarmee de omvang van het geding uitdrukkelijk en welbewust beperkt. Het staat de ex-werkgever onder deze omstandigheden niet vrij deze uitdrukkelijk prijsgegeven beroepsgrond opnieuw aan te voeren. Deze beroepsgrond zal daarom onbesproken blijven.
5.4. De beroepsgrond van de ex-werkgever dat het UWV onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis waarvan functies zijn verworpen, slaagt niet. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
5.5. Ook de beroepsgrond van de ex-werkgever dat ten onrechte functies zijn verworpen wegens een overschrijding op het aspect zitten, slaagt niet. Anders dan de ex-werkgever veronderstelt, heeft de verzekeringsarts b&b niet aangenomen dat de ex-werknemer tot 8 uur per dag kan zitten. In de FML is op beoordelingspunt 5.2 ‘zitten tijdens werk’ weliswaar aangenomen dat de ex-werknemer licht beperkt is, wat inhoudt dat zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag (niet meer dan 8 uur) kan worden gezeten. Maar onder beoordelingspunt 5.10 heeft de verzekeringsarts b&b bij de specifieke overige beperking toegelicht dat de ex-werknemer tot 6 uur mag zitten. Dat deze toelichting niet is opgenomen bij beoordelingspunt 5.2 maar bij beoordelingspunt 5.10 betekent nog niet dat de ex-werknemer meer belastbaar zou zijn, zoals de ex-werkgever stelt. De verzekeringsarts b&b heeft deze toelichting specifiek opgenomen in de FML en ligt ook in lijn met de overwegingen in haar rapportages. Bovendien leidt een beperking op beoordelingspunt 5.10 blijkens de informatie uit het CBBS niet automatisch tot een verwerping van functies, maar zal het altijd een signalering geven. Uit de arbeidskundige rapportages blijkt genoegzaam dat de arbeidsdeskundige b&b met in achtneming van deze beperking de functies op hun geschiktheid heeft beoordeeld.
Dat daarbij – zoals de ex-werkgever stelt – een bandbreedte van 10% zou moeten worden gehanteerd, volgt de rechtbank niet. Uit het CBBS volgt dat een bandbreedte aan de orde kan zijn, als dit uit de verwoording van het beoordelingspunt blijkt, bijvoorbeeld bij vermelding van het woord ‘ongeveer’ in de definitie. In dit geval heeft de verzekeringsarts b&b de beperking gesteld ‘tot 6 uur zitten’. Deze verwoording duidt op een maximum, zodat een zekere marge afwezig is.
5.6. De functie van medewerker gordijnen (SBC 111160) is door de arbeidsdeskundige b&b van het UWV verworpen vanwege een overschrijding op beoordelingspunt 1.8.4 deadlines en productiepieken. De rechtbank volgt de ex-werkgever niet in het standpunt dat in de functie van medewerker gordijnen geen sprake is van deadlines en productiepieken in de zin van het CBBS. Volgens het CBBS is 'werk met veelvuldige deadlines of productiepieken’ werk waarin minstens eenmaal per week gedurende het merendeel van het jaar of meerdere keren per week gedurende een kortere periode van het jaar sprake is van strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen die een beduidend hogere inzet vragen dan normaal. De arbeidsdeskundig analist scoort dit belastingpunt als het kenmerkend is voor de functie: dat is als aan de definitie wordt voldaan met inachtneming van de omschreven begrippen. Blijkens de functiebeschrijving van de functie medewerker gordijnen is sprake van een kenmerkende belasting op dit punt. De arbeidsdeskundig analist heeft daarbij toegelicht dat er wekelijks deadlines voorkomen in verband met spoedleveringen aan klanten. Aangezien het als een kenmerkende belasting is aangemerkt, kan er vanuit worden gegaan dat deadlines en productiepieken (in de zin van het CBBS) zich voordoen in deze functie. Dat niet blijkt van een sanctie of een afbreukrisico doet daar niet aan af. Sanctie en afbreukrisico komen enkel voor in de begripsomschrijving van ‘deadlines’ en niet in de begripsomschrijving van ‘productiepieken’. Uit het interpretatiekader van dit beoordelingspunt volgt dat deadlines en productiepieken te maken hebben met intensivering van het werk, wat in dit verband betekent: een beduidend hoger tempo van fysiek handelen en/of een beduidend hogere mentale inspanning dan wat normaal gebruikelijk is in gangbare arbeid. De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportages van 5 juli 2023 en 29 februari 2024 gemotiveerd dat uit een antwoord van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat het gaat om twee keer per week spoedleveringen en dat er sprake is van intensivering van de werkzaamheden. De spoedopdrachten moeten tussendoor worden afgehandeld bovenop het reguliere werk. Er is daarmee sprake van intensivering en verhoogde werkdruk. Daarbij overweegt de arbeidsdeskundige b&b dat de ex-werknemer beperkt is op veelvuldige deadlines en productiepieken, waarbij de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat stress vermeden moet worden. De verhoogde werkdruk door spoedklussen tussendoor levert stress op. Ook vanuit de gedachte dat die spoedklussen tot een hoger handelingstempo leiden om alles af te krijgen, levert het stress op. Op hoog handelingstempo is de ex-werknemer eveneens beperkt. Deze motivering van de arbeidsdeskundige b&b voor verwerping van de functie medewerker gordijnen kan de rechtbank volgen.
5.7. Tot slot voert de ex-werkgever aan dat de arbeidsdeskundige b&b niet bij de ex-werknemer heeft geverifieerd of hij over ‘enige ervaring met naaien’ beschikt. De rechtbank stelt vast dat in de functies van naaister (SBC 111160) en coupeuse (SBC 272042) enige ervaring met naaien of bekendheid met het maken van kleding vereist is. De functie van coupeuse is niet alleen verworpen vanwege de ervaringseis, maar ook vanwege de opleidingseis vmbo-niveau. Bovendien zijn in het aanvraagformulier en door de arbeidsdeskundige de opleidingen, vaardigheden en werkervaring van de ex-werknemer uitgevraagd. De rapportage van de arbeidsdeskundige omvat een arbeidsdeskundig persoonsprofiel. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 19 maart 2021 heeft de ex-werknemer geen hobby’s. Uit de genoemde informatie blijkt niet van enige ervaring met naaien, zodat de arbeidsdeskundige b&b (ook) om deze reden de functies van naaister en coupeuse heeft kunnen verwerpen.
5.8. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen functies ten onrechte zijn verworpen. De functies van machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC 264122), machinebediende inpak-, verpakkingsmachine (SBC 271093) en lader, losser (SBC 111220) mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
- Op basis van de inkomsten die de ex-werknemer met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,26%. Omdat eisers tegen deze berekening geen gronden naar voren hebben gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie en gevolgen
- Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer per 6 juli 2020 naar het oordeel van de rechtbank terecht bepaald op 55,26%. De beroepen tegen bestreden besluit 2 worden dan ook ongegrond verklaard.
7.1. In de toepassing van artikel 6:19 van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die de ex-werkgever in verband met de behandeling van haar beroep heeft gemaakt. In de door de ex-werkgever aangevoerde beroepsgronden heeft het UWV namelijk aanleiding gezien om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt en een gewijzigd besluit te nemen. Dit geldt niet ten aanzien van de ex-werknemer.
7.2. De door het UWV aan de ex-werkgever te betalen proceskostenvergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze op bestreden besluit 2, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het griffierecht van € 360,- aan de ex-werkgever vergoeden. De door de ex-werkgever gemaakte kosten voor inschakeling van verzekeringsarts [naam 1] komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de wijziging van het bestreden besluit niet is gelegen in het medische oordeel. Ook de door de ex-werkgever gemaakte kosten voor de rapportage van arbeidsdeskundige Severijnen komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die rapportage dateert van na bestreden besluit 2 en dus geen aanleiding kan zijn geweest voor wijziging van het bestreden besluit.
Beslissing De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 28 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: wettelijk kader
Wet WIA
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4395 en 11 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1211.
Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 3 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1467.
Uitspraak van 2 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:398.
Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:866, r.o. 4.7.