Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/11214 WIA

uitspraak van 26 augustus 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de weigering aan haar een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.

1.1 Het UWV heeft met het besluit van 14 januari 2022 (primair besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 56,85%.

Met het besluit van 13 oktober 2023 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschikt moet worden vastgesteld op 62,59%.

1.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en drs. [naam 1] namens het UWV.

1.4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het UWV in de gelegenheid gesteld medische informatie van de behandelend oogarts voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).

1.5. Met het besluit van 31 december 2024 (bestreden besluit 2) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij per 14 januari 2022 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam.

1.6. Eiseres kan zich niet geheel verenigen met bestreden besluit 2 en heeft op 7 februari 2025 hiertegen beroepsgronden ingediend. Het UWV heeft met de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 14 februari 2025 en 12 mei 2025 op de beroepsgronden van eiseres gereageerd.

Partijen hebben op de zitting aangegeven dat zij een nadere zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft op 29 juli 2025 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Met bestreden besluit 2 heeft het UWV bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Omdat bestreden besluit 2 niet volledig aan de bezwaren van eiseres tegemoetkomt, zal de rechtbank dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het beroep betrekken.

Nu het UWV bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van dit besluit. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.

Aan het bestreden besluit 2 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.

Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

  1. Feiten en omstandigheden.

Eiseres is werkzaam geweest als administratief medewerkster gedurende 29 uur per week bij CZ zorgverzekering. Voor dat werk is zij op 19 september 2013 uitgevallen vanwege psychische klachten. Het UWV heeft de (ex-)werkgever de verplichting opgelegd het loon door te betalen tot 15 september 2016. Het UWV heeft aan eiseres een WIA-uitkering toegekend in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) per 12 maart 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

Op 11 november 2020 heeft de (ex) werkgever van eiseres nogmaals verzocht om een herbeoordeling. Met het primaire besluit heeft het UWV, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,85% en eiseres meegedeeld dat de hoogte van haar loonaanvullingsuitkering nu niet wijzigt. Met bestreden besluit 1 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid hoger vastgesteld op 62,59%. Met bestreden besluit 2 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% vastgesteld.

Zijn de beperkingen juist vastgesteld?

  1. Over eiseres is achtereenvolgens gerapporteerd door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

4.1 Bespreking van de medische beroepsgronden.

De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres op het spreekuur van 2 november 2021 gezien en (psychisch) onderzocht. De verzekeringsarts heeft de aanwezige medische informatie van de behandelaars bestudeerd en bij zijn conclusie betrokken. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 december 2021.

De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd. Zij was aanwezig bij de hoorzitting/het spreekuur op 1 september 2023. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er aanleiding is om af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts en de opgestelde FML te wijzigen. Met betrekking tot de psychische klachten wordt geen verbetering meer verwacht. De verzekeringsarts b&b neemt een extra beperking aan op het aspect “zien”. Zij ziet geen reden om een verdere urenbeperking dan 4 uur per dag aan te nemen omdat voldoende rekening wordt gehouden met de vermoeidheid als gevolg van de psychische problematiek en de beperkingen met zien. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 5 september 2023 aangepast.

Op 13 december 2024 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat de door eiseres ingebrachte medische informatie van oogarts [naam 2] van 6 december 2024 aanleiding is de FML verder aan te passen op het aspect “zien”. Ten aanzien van de oogklachten concludeert zij dat eiseres op de datum in geding niet onder behandeling was voor deze klachten en dat er nog behandelopties waren waarmee verbetering van het zien mogelijk is. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 13 december 2024 aangepast .

Op 17 december 2024 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat de beperkingen van eiseres als gevolg van de psychische problematiek duurzaam zijn. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres die naar verwachting niet zullen wijzigen zijn neergelegd in de FML van 17 december 2024.

4.2 Eiseres heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts b&b is aangenomen. Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt eiseres dat haar volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is omdat geen behandeling voor haar oogklachten mogelijk is. Eiseres stelt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd welk specifiek effect een specifieke behandeling voor haar heeft en in hoeverre dat zou leiden tot een afname van de beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op de door haar overgelegde medische informatie van oogarts [naam 2] van 6 december 2024 en 5 februari 2025.

4.3 Oordeel rechtbank over beroepsgronden

4.3.1. Tussen partijen is niet meer in geschil dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding, 14 januari 2022, moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009[1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).

4.3.2. Niet in geschil is dat de psychische beperkingen van eiseres niet zullen verbeteren en dus duurzaam zijn. Ten aanzien van de visusklachten bestaat daarover verschil van mening.

De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapporten van 14 februari 2025 en van 12 mei 2025 gerapporteerd dat de beperkingen met betrekking tot de visusproblemen niet duurzaam zijn omdat eiseres op de datum in geding niet onder behandeling was van een oogarts zodat alle beschreven behandelopties nog aanwezig waren en verbetering mocht worden verwacht. In de brieven van oogarts [naam 2] van 6 december 2024 en van 5 februari 2025 ziet de verzekeringsarts b&b geen aanknopingspunten voor een andere conclusie. Zij stelt dat verbetering van de belastbaarheid binnen het eerstkomende jaar mag worden verwacht.

4.3.3. De beroepsgrond van eiseres dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat er vanwege behandelmogelijkheden verbetering van de belastbaarheid kon worden verwacht, slaagt.

Gelet op het stappenplan en de rechtspraak van de CRvB[2] moet het UWV onderbouwen welk mogelijk resultaat de behandelmogelijkheden in de individuele situatie van eiseres zouden kunnen opleveren. Daar is niet aan voldaan naar het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsarts b&b heeft weliswaar als behandelmogelijkheden voorgesteld vitrectomie, floaterlaser, het gebruik van kunsttranen, het dragen van een beschermende bril, punctum-pluggen of het permanent dichtmaken van de traanafvoer-kanaaltjes, maar niet is concreet gemaakt of deze behandelingen voor eiseres geschikt zijn. Er is geen informatie van de behandelend oogarts ingewonnen. Evenmin is concreet gemaakt welke beperkingen kunnen worden verbeterd en op welke termijn. Het enkel wijzen op het feit dat er nog behandelopties zijn en dat verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht, is te algemeen en onvoldoende toegespitst op de individuele situatie van eiseres.

Uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest en dat de conclusie dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit 2 geen stand kan houden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.

Hierdoor wordt aan een beoordeling van de geselecteerde functies niet toegekomen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit. Het UWV zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

  2. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.

Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen, daar staan twee punten voor. Verder heeft de gemachtigde een nadere reactie ingediend naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek, daar staat een half punt voor. In beroep heeft elk punt een waarde van € 907,00. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50 (2,5 punten vermenigvuldigd met € 907,00 per punt).

Bij de nieuwe beslissing op bezwaar moet het UWV tevens beslissen op het verzoek van eiseres om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:

nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 26 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896

ECLI:NL:CRVB:2021:257


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896

ECLI:NL:CRVB:2021:257