Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/5748

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 5 juli 2024.

1.1. De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende een dwangbevel verstuurd met datum 28 juni 2024. Daarbij zijn ook kosten in rekening gebracht.

1.2. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Belanghebbende is zonder bericht aan de rechtbank niet verschenen.

1.4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 mei 2025 aan de gemachtigde op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit de gegevens van PostNL volgt dat de brief op 30 mei 2025 om 15.29 uur in ontvangst is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de invorderingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen het dwangbevel en de daarbij in rekening gebrachte betekeningskosten terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. De rechtbank is van oordeel dat de betekeningskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. De rechtbank verklaart zich niet bevoegd het beroep tegen het dwangbevel inhoudelijk te behandelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tilburg voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslagen).

3.1. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg heeft op 13 maart 2024 uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Daarbij is aan belanghebbende meegedeeld dat het verleende uitstel van betaling van de aanslagen komt te vervallen.

3.2. Op 25 april 2024 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning verstuurd aan belanghebbende en op 28 juni 2024 is aan belanghebbende een dwangbevel betekend.

3.3. Bij brief van 2 juli 2024 heeft belanghebbende aangegeven zich te verzetten tegen het dwangbevel.

3.4. De invorderingsambtenaar heeft op 5 juli 2025 uitspraak op het bezwaar gedaan. In de uitspraak staat onder meer vermeld: “Ik handhaaf het dwangbevel en de bijbehorende wettelijke kosten.”

3.5. Bij brief van 24 juli 2024 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende geïnformeerd dat hij over zal gaan tot het nemen van verdere invorderingsmaatregelen.

Overwegingen

4. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2024. In zijn gronden geeft belanghebbende aan zich in beroep te verzetten en verwijst naar gemaakte afspraken over het verlenen van uitstel. Belanghebbende heeft zijn gronden vermeld op de brief van 24 juli 2024. De rechtbank begrijpt hieruit dat belanghebbende het ook niet eens is met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

Betekeningskosten

4.1. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2024 inhoudelijk is beslist over de betekeningskosten van het dwangbevel. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld beroep in te stellen tegen die kosten overweegt de rechtbank als volgt.

4.2. Op gemeentelijke belastingen zijn de Invorderingswet en de Kostenwet van toepassing.[1] In artikel 12 van de Invorderingswet 1990 is bepaald dat indien een belastingplichtige (na aanmaning) in gebreke blijft, de invordering kan geschieden door een door de invorderingsambtenaar uit te vaardigen dwangbevel. In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn.

4.3. Vast staat dat de invorderingsambtenaar belanghebbende heeft aangemaand het op de aanslagen verschuldigde bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn te betalen. Belanghebbende heeft daar niet aan voldaan en is daarmee in gebreke gebleven het op de aanslagen openstaande bedrag te betalen. De invorderingsambtenaar is dan bevoegd een dwangbevel uit te vaardigen. De rechtbank stelt vast dat de invorderingsambtenaar de betekeningskosten van € 93 overeenkomstig artikel 3 van de Kostenwet heeft berekend. De betekeningskosten zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank terecht aan belanghebbende in rekening gebracht. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot betekeningskosten is daarom ongegrond.

Dwangbevel

4.4. Voor zover het beroep van belanghebbende ook is gericht tegen het dwangbevel oordeelt de rechtbank dat zij niet bevoegd is een inhoudelijke beoordeling te geven over een dwangbevel of de tenuitvoerlegging daarvan.

4.5. De (fiscale) bestuursrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de invorderingsambtenaar op grond van de Invorderingswet 1990,[2] in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Voor bepaalde besluiten op grond van de Invorderingswet 1990 is in de regelgeving een uitzondering gemaakt, in welk geval de fiscale bestuursrechter wel bevoegd is. De beslissing tot betekening van dwangbevel valt niet onder een van de uitzonderingen. Dat geldt ook voor de (wijze van) betekening als zodanig. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan in verzet worden gekomen bij de civiele rechter.[3]

4.6. De rechtbank merkt daarbij nog op dat voor zover de invorderingsambtenaar ook op een bezwaar van belanghebbende tegen het dwangbevel heeft bedoeld te beslissen (zie 3.4) hij het bezwaar nietontvankelijk, in plaats van ongegrond, had moeten verklaren. De rechtbank gaat voor dat geval aan de onjuistheid van het dictum in de uitspraak op bezwaar voorbij en zal het beroep niet om die reden gegrond verklaren, omdat een dergelijk oordeel belanghebbende niet in een betere positie kan brengen.[4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond. Voor zover het beroep is gericht tegen (de tenuitvoerlegging van) het dwangbevel is de rechtbank onbevoegd. Zij mag dat beroep dus niet behandelen. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;

  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen (de tenuitvoerlegging van) het dwangbevel.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 14 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 231 van de Gemeentewet.

Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.

Artikel 17 van de Invorderingswet

Vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1.


Voetnoten

Artikel 231 van de Gemeentewet.

Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.

Artikel 17 van de Invorderingswet

Vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1.