ECLI:NL:RBZWB:2025:5117 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3647
[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 maart 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.269.
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.393 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 385 opgelegd (de boetebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.269. De belastingrentebeschikking is verminderd tot nihil en de boetebeschikking is gehandhaafd.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.5. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft op 2 mei 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarin belanghebbende is uitgenodigd om op te zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 2 mei 2025 heeft ontvangen.
- De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2020 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de boetebeschikking terecht en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2020, zoals deze is vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Ook de boetebeschikking is naar het oordeel van de rechtbank terecht en niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Belanghebbende heeft in 2020 van de Gemeente Eindhoven een inkomen uit de Participatiewet ontvangen van € 4.269.
3.1. De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2020.
3.2. Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2020 ingediend.
3.3. De inspecteur heeft met dagtekening 13 september 2023 een ambtshalve aanslag IB/PVV 2020 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.269.
3.4. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 verminderd en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.269.
Motivering
Vooraf
- Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting nog nadere stukken ingediend. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding om het onderzoek ter heropenen. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier.
[2]
Ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet binnen de termijn zou zijn ontvangen. Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat het bezwaar wel degelijk tijdig is binnengekomen en het dictum van de uitspraak op bezwaar dus onjuist is. De rechtbank is het met deze constatering eens en stelt vast dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2. Gelet op het feit dat de inspecteur het bezwaar wel inhoudelijk heeft behandeld en de niet-ontvankelijkverklaring enkel een dictumfout is, ziet de rechtbank geen reden om de zaak terug te verwijzen naar de inspecteur. De inspecteur heeft ter zitting ermee ingestemd dat de rechtbank de zaak inhoudelijk zal behandelen. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift niet expliciet aangegeven tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar op te komen. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk behandelen.
Het inkomen uit werk en woning
4.3. De inspecteur heeft het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 4.269 op basis van de door de Gemeente Eindhoven verstrekte jaaropgave. Belanghebbende heeft niet gesteld laat staan aannemelijk gemaakt dat het volgens de jaaropgave ontvangen inkomen onjuist zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2020 terecht is opgelegd en ook niet te hoog is.
Verzuimboete
4.4. Ten aanzien van de opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen als een belastingplichtige niet of niet tijdig de aangifte IB/PVV heeft ingediend.
4.5. De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte en vervolgens aangemaand tot het doen van aangifte. Belanghebbende heeft niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn een aangifte ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete in overeenstemming met de wet opgelegd.
4.6. De mate van verwijtbaarheid speelt voor de verzuimboete geen rol, maar de boete moet achterwege blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Voor een geslaagd beroep op avas moet belanghebbende aannemelijk maken dat hij in de gegeven omstandigheden alle in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht om ervoor te zorgen dat het verzuim niet zou worden begaan.
4.7. Het wettelijke maximum voor de verzuimboete was in het jaar 2020 € 5.514. De inspecteur heeft een boete opgelegd van € 385. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.
Belastingrente
4.8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De inspecteur heeft de belastingrente bij uitspraak op bezwaar reeds verminderd tot nihil. De rechtbank handhaaft de belastingrentebeschikking zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De aanslag IB/PVV 2020, zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, en de daarbij vastgestelde belastingrente- en boetebeschikkingen blijven in stand.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-
verklaart het bezwaar gegrond;
-
handhaaft de aanslag IB/PVV 2020, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking, zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar;
-
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 6 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Zie artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank, Staatscourant 2024, 37982.
Artikel 67a AWR.
Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.