Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Zaaknummer: C/02/430892 / FA RK 25-271

datum uitspraak: 1 juli 2025

beschikking over gezag, omgang en alimentatie in de zaak van

[de man], hierna: de man, wonende in [woonplaats], advocaat: mr. M.D. van Velthoven in Rotterdam,

tegen

[de vrouw], hierna: de vrouw, wonende in [woonplaats], advocaat: mr. B.H. van der Zwan in Rotterdam.

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1 Het procesverloop

1.1 In het dossier zitten de volgende stukken:

  • het op 17 januari 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;

  • het op 13 mei 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen;

  • het F9-formulier van 23 mei 2025 van mr. Van Velthoven met bijlagen;

  • het F9-formulier van 26 mei 2025 van mr. Van der Zwan met bijlage.

1.2 De verzoeken zijn mondeling behandeld op 4 juni 2025. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Ook waren er twee vertegenwoordigsters aanwezig namens de Raad.

1.3 Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over de verzoeken. De kinderrechter heeft dit gesprek kort samengevat tijdens de mondelinge behandeling en partijen in de gelegenheid gesteld op die samenvatting te reageren.

2 De feiten

2.1. Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is het volgende minderjarige kind geboren:

  • [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats].

2.2. De man heeft [minderjarige] erkend.

2.3. Bij beschikking van de rechtbank [geboorteplaats] van 8 augustus 2017 is beslist dat partijen samen het gezag hebben over [minderjarige].

2.4. Bij beschikking van 8 augustus 2017 heeft de rechtbank Rotterdam tevens beslist dat de man maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [minderjarige] aan de vrouw zou betalen van € 99,- per maand en is er een omgangsregeling vastgesteld. Deze vastgestelde omgangsregeling is door het Hof Den Haag bij arrest van 11 juli 2018 gewijzigd, waarna de ouders van de man één weekeinde per maand omgang hadden met [minderjarige] en de man eveneens een weekeinde per maand omgang had met [minderjarige].

2.5. [minderjarige] woont vanaf 22 november 2024 – met instemming van beide gezagdragende ouders - bij de ouders van de man. Hij staat sinds januari 2025 ingeschreven op hun adres in Rilland.

3 De verzoeken

3.1 De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

3.2. De vrouw is het eens met het verzoek van de man ten aanzien van het gezag over [minderjarige]. Verder voert zij verweer tegen de overige verzoeken van de man en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat de navolgende omgangsregeling wordt vastgesteld: o in de eerste vier weken verblijft [minderjarige] iedere zaterdag van 12:00 – 14:00 bij de vrouw; o na vier weken verblijft [minderjarige] voor de duur van vier weken iedere zaterdag van 12:00 – 18:00 uur bij de vrouw; o na de wenperiode van acht weken verblijft [minderjarige] ieder weekend van zaterdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vrouw.

3.3. Op de standpunten van partijen wordt, voor zover de beoordeling van belang, hierna ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid

4.1. Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van de onderhavige verzoeken kennis te nemen.

4.2. Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt als woonplaats van de minderjarige aangemerkt de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, maar hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.

4.3. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en zij allebei ingeschreven staan op een adres in [woonplaats]. Gelet hierop is deze rechtbank in beginsel niet bevoegd om het verzoek te behandelen. Echter, tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven geen verwijzing te wensen naar de rechtbank [woonplaats]. Daardoor zal geen verwijzing als bedoeld in artikel 270 lid 1 Rv plaatsvinden en zal deze rechtbank de verzoeken inhoudelijk behandelen.

Gezag

4.4. De man verzocht te bepalen dat hij voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen.

4.5. De rechter kan ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n juncto artikel 1:251a lid 1 van het BW op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, als zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan waardoor:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

4.6. De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het is de rechtbank gebleken dat [minderjarige] sinds 22 november 2024 niet meer bij zijn moeder woont, maar bij zijn grootouders vaderszijde. Ook is het contact met zijn moeder verbroken. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was dermate zijn gewijzigd dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.

4.7. Namens de man wordt gesteld dat er sprake is van een lange geschiedenis van hulpverlening in het gezin van de vrouw, maar zonder het gewenste resultaat. De vrouw heeft volgens de man onvoldoende capaciteiten om [minderjarige] goed te ondersteunen. Doordat de vrouw ambivalent is en haar eigen mogelijkheden als opvoeder tot voor kort heeft overschat bestaat bij instandhouding van het gezamenlijke gezag een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt, mede gelet op het ontbreken van enige constructieve communicatie tussen de ouders, de grote zorgen die er zijn over [minderjarige] en de snelle beslissingen die er moeten kunnen worden genomen. Nu [minderjarige] bij zijn grootouders woont, verloopt het verkrijgen van de benodigde handtekeningen van de vrouw moeizaam. Ook is het in het belang van [minderjarige] dat hij duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. Door een beëindiging van het gezag van de moeder wordt hem die duidelijkheid gegeven.

4.8. De vrouw kan zich verenigen met het verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag en verzoekt dit toe te wijzen. Zij stelt daarbij te volledig in het belang van [minderjarige] te handelen door in te stemmen met het verzoek van de man. De vrouw hoopt dat [minderjarige] rust vindt als haar gezag beëindigd wordt omdat er dan niet meer aan hem getrokken wordt door de man en zijn familie. Dit is een keuze die de vrouw weloverwogen heeft gemaakt. Zij ziet geen mogelijkheid tot enige samenwerking met de man meer en wil zij voorkomen dat [minderjarige] verder klem raakt. De vraag over wie het gezag over [minderjarige] moet uitoefenen hoeft van de vrouw dus niet meegenomen te worden in het onderzoek van de Raad.

4.9. Namens de Raad wordt aangegeven dat ze bezig zijn met een beschermingsonderzoek en dat dit onderzoek in de afrondende fase zit. Pas na afronding van het onderzoek kan er door de Raad een definitief advies over de gewenste gezagssituatie gegeven worden. Op dit moment ziet de Raad als het gaat om het gezag twee mogelijke sporen: het gevoel van complete afwijzing bij [minderjarige] als er geen gezag is bij de vrouw. Dit kan de omgang bemoeilijken. Ook ziet de raad het risico dat de stem van de vrouw niet meer wordt gehoord bij de opvoeding van [minderjarige]. De grootouders zijn hechtingsfiguren voor [minderjarige], maar de moeder ook. De Raad ziet dat er sprake is van hechting, maar ook van een loyaliteitsconflict. De reden dat de vrouw instemt met het verzoek tot beëindiging van haar gezag lijkt in het belang van [minderjarige], maar vervolgens blijft [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeren en komt er slechts een vorm van schijnrust bij [minderjarige]. De Raad vraag het om verzoek betreffende het gezag aan te houden en ook dit vraagstuk mee te laten nemen in het raadsonderzoek. De grootste zorg is dat er nu geen contact is tussen moeder en zoon. De Raad vraagt dus om alle verzoeken aan te houden in afwachting van de conclusies van de Raad in zijn (aanvullend) onderzoek.

4.10. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun minderjarige kind. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist evenwel dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de minderjarige en zijn veiligheid niet in gevaar brengt.

4.11. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat er geen goede basis meer aanwezig is voor de uitoefening van het gezag over [minderjarige] door de ouders samen. Beide ouders willen van de gezamenlijke gezagsuitoefening af. De vader omdat hij dan de beslissingen over [minderjarige] alleen kan nemen, de moeder omdat zij [minderjarige] uit de strijd wil halen en zijzelf de strijd met de vader en zijn ouders beu is. De vrouw ziet geen mogelijkheid tot samenwerking met de man (en zijn ouders) meer en de man stelt dat hij mede vanwege haar ambivalente houding niet goed met de vrouw kan communiceren over hetgeen [minderjarige] nodig heeft en dat beslissingen daarom uitblijven. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht komt de rechtbank tot de conclusie dat het risico bestaat dat door de voortdurende strijd tussen de volwassenen belangrijke beslissingen over [minderjarige] niet in het vereiste tempo kunnen worden genomen.

4.12. De rechtbank stelt daarbij vast dat de vrouw nu inmiddels al sinds november 2024 geen fysiek contact heeft gehad met [minderjarige] en sinds kort daarna ook geen telefonisch contact meer. Daar komt bij dat [minderjarige] geen contact wenst te hebben met de vrouw en daarin ook zeer stellig is. Hij wordt daarin gesteund door zijn vader en zijn grootouders. [minderjarige] is echter wel een jongen met kindeigen problematiek. Hij is gediagnosticeerd met ASS en ADHD en gaat al lange tijd niet naar school. Hij zegt zelf nu één uur per dag aan schoolwerk te besteden. Hij heeft vanwege deze problematiek intensieve hulpverlening nodig, deze hulpverlening dient met gezagdragers te worden afgestemd en er moet samengewerkt worden om ervoor te zorgen dat [minderjarige] goed groot groeit. De lijntjes dienen dus kort te zijn. Onenigheid tussen gezagdragers werkt vertragend en verlammend. De man wil en kan niet meer samenwerken met de vrouw en de vrouw kan en wil niet meer samenwerken met de man. De grootouders vormen daarbij een coalitie met de man. De vrouw kan daar niet tegenop en maakt daarom een terugtrekkende beweging door in te stemmen met een beëindiging van haar gezag. Zij kan en wil geen invulling meer geven aan haar ouderlijk gezag, ook omdat zij niet over [minderjarige] geïnformeerd wordt door de man (en zijn ouders). Voorts acht de rechtbank het gelet op al het voorgaande niet waarschijnlijk dat er binnen afzienbare termijn een voldoende verandering ten goede zal optreden in deze situatie. De hulp aan [minderjarige] dient echter wel voortvarend te worden opgestart. Dit maakt dat een gezamenlijke uitoefening van het gezag niet langer in het belang van [minderjarige] te achten is.

4.13. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het conform het bepaalde in artikel 1:251a, eerste lid, sub b BW in het belang van de [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag over hem wordt gewijzigd, in die zin dat de man voortaan het gezag over [minderjarige] alleen uitoefent. De rechtbank zal het verzoek van de man om hem alleen met het gezag te belasten dan ook toewijzen.

Nihilstelling kinderbijdrage

4.14. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 8 juli 2017 te wijzigen in die zin dat de man met ingang van de dag dat [minderjarige] niet meer bij de vrouw woont, te weten 22 november 2024 geen bijdrage aan de vrouw meer hoeft te betalen voor [minderjarige] en een eventuele achterstand vast te stellen op alles wat reeds is betaald en/of verhaald.

4.15. De man stelt dat hij in de veronderstelling is altijd aan zijn betalingsverplichting voldaan te hebben tot november 2024, hetzij aan de vrouw, hetzij via een verhaalsbijdrage aan de gemeente Rotterdam .

4.16. De vrouw stemt in met het verzoek dat de betalingsverplichting vanaf 22 november 2024 op nihil gesteld wordt, mits er geen sprake is van een achterstand. De vrouw geeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan dat er geen sprake is van een achterstand.

4.17. Nu partijen het eens zijn over nihilstelling van de kinderbijdrage en de rechtbank dit verzoek van de man niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage op nihil worden gesteld per 22 november 2024.

Vaststellen kinderbijdrage

4.18. De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan de man met ingang van 22 november 2024 een bijdrage betaalt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 50,- per maand dan wel een zodanige bijdrage die de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen.

4.19. De man stelt dat hij €500,- per maand aan zijn ouders betaalt voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het is onbekend wat het inkomen is van de vrouw, maar de minimale bijdrage is €50,- per maand. Het zou volgens de man een mooie geste zijn van de vrouw als ze dit zou betalen.

4.20. Namens de vrouw wordt aangegeven dat gekeken dient te worden naar de werkelijk kosten van de man. Hij stelt tijdens de mondelinge behandeling wel dat hij € 500,- per maand betaalt aan zijn ouders, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. In deze situatie zouden eigenlijk de grootouders een verzoek moeten doen.

4.21. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk kosten maakt voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het kan daarom niet van de vrouw verlangd worden dat zij de man maandelijks een bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding gaat voldoen, terwijl de man niet onderbouwd heeft dat hij kosten heeft. Het verzoek van de man zal derhalve door de rechtbank worden afgewezen.

Omgangsregeling

4.22. De vrouw verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige] waarbij [minderjarige], na een wenperiode van acht weken, ieder weekend bij de vrouw verblijft.

4.23. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek herhaaldelijk aangegeven beslist geen contact te willen met de vrouw. Hij wil eerst zijn treinspullen terug en wil dan misschien daarna op termijn wel weer contact. Op dit moment lijkt voor contact met de vrouw geen opening bij [minderjarige], zo stelt de rechtbank vast.

4.24. De vrouw geeft ter verduidelijking aan dat het haar met betrekking tot de omgang vooral gaat om het tempo dat [minderjarige] aankan. Als ieder weekend omgang daarbij niet haalbaar is, is dat voor de vrouw ook goed. Zij wil wel graag zien dat een omgangsregeling wordt vastgelegd, zodat hier uitvoer aan gegeven kan worden op het moment dat [minderjarige] daar klaar voor is. Op die manier is er voor partijen ook iets om naartoe te werken.

4.25. Namens de man wordt gesteld dat het geen zin heeft om een omgangsregeling vast te stellen die niet uitgevoerd kan worden omdat [minderjarige] dat niet wil. Daarnaast gaat [minderjarige] binnenkort elke zaterdag naar een treinclub met zijn opa, dus een omgangsregeling ieder weekend tussen [minderjarige] en de vrouw is niet haalbaar. De man geeft aan de insteek van de vrouw wel te snappen, maar op het moment dat [minderjarige] klaar is voor omgang kan daar gewoon over gepraat worden. De rechtbank hoeft dus niets vast te leggen.

4.26. De Raad voert ten aanzien van de omgang aan dat hij ziet dat er sprake is van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige]. Hij wijst de vrouw radicaal af en kiest duidelijk de kant van zijn grootouders en de man. De grootouders zijn de mening toegedaan dat [minderjarige] rust nodig heeft, maar de Raad is daar niet zeker van. De grootste zorg is, volgens de Raad, op dit moment dat er geen contact is tussen [minderjarige] en de vrouw. De Raad vraagt het verzoek van de vrouw aan te houden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek en de Raad te verzoeken dit mee te nemen in zijn onderzoek. Het raadsonderzoek zit in de afrondende fase waardoor de zaak niet langdurig hoeft te worden aangehouden.

4.27. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn moeder. De rechtbank verzoekt de Raad, locatie Middelburg daarom om zijn beschermingsonderzoek uit te breiden ter beantwoording van de volgende vragen:

  • is omgang tussen [minderjarige] en de vrouw in het belang van [minderjarige] te achten en zo ja, welke omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige en hoe moet het contact tussen hen weer opgebouwd worden?

  • welke hulpverlening is noodzakelijk om te voorkomen dat het contact tussen de vrouw en [minderjarige] niet wederom verbroken wordt?

  • indien er contra-indicaties zijn en omgang niet in het belang van [minderjarige] is te achten, hoe kunnen die contra-indicaties worden weggenomen?

  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?

4.28. De rechtbank houdt de zaak ten aanzien van de omgangsregelingsregeling – in afwachting van het rapport en advies van de Raad – zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken voor de duur van ruim vier weken aan. De zaak zal worden verwezen naar de familiekamerrol van dinsdag 12 augustus 2025, teneinde de Raad in de gelegenheid te stellen alsdan zijn rapport en advies over te leggen. Partijen zullen na ontvangst van het rapport van de Raad in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren, alsmede het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken.

5 De beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat het gezag over de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, voortaan aan de man alleen toekomt;

wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2017 als volgt:

  • bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage van de man te betalen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, met ingang van 22 november 2024 nader wordt vastgesteld op nihil;

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder 4.27. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaten van) partijen;

houdt de behandeling van deze zaak ten aanzien van het verzoek van de vrouw betreffende de omgangsregeling aan tot de__familiekamerrol van 12 augustus 2025 PRO FORMA__, zulks in afwachting van het rapport en advies van de Raad en de reacties van partijen hierop.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Brok, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.

Mededeling van de griffier: Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.