ECLI:NL:RBZWB:2025:4738 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11560
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 oktober 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking op 15 november 2020.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van haar vader [naam], en namens de inspecteur mr. [inspecteur].
Feiten
- Belanghebbende heeft in 2007 een schenking van € 21.709 ontvangen van haar vader. Ter zake van deze schenking heeft belanghebbende aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte is een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 22.048 als bedoeld in artikel 33, aanhef en onderdeel 5, van de Successiewet 1956 (wettekst 2007, de oude vrijstelling).
2.1. In 2019 heeft belanghebbende van haar vader een schenking van € 20.000 ontvangen. Belanghebbende heeft ter zake van deze schenking aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte is een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling als bedoeld in artikel 33, aanhef en onderdeel 5, onder c, van de Successiewet 1956 (wettekst 2019, de eigenwoningvrijstelling).
2.2. De inspecteur heeft een aanslag schenkbelasting aan belanghebbende opgelegd ter zake van de schenking in 2019. Daarbij heeft de inspecteur – onder toepassing van het overgangsrecht van artikel 82a, eerste lid, van de Successiewet 1956 – (een gedeelte van) de eigenwoningvrijstelling toegepast (€ 14.572) en de jaarlijkse basisvrijstelling toegepast (€ 5.428). De aanslag schenkbelasting 2019 resulteert in een te betalen bedrag van nihil.
2.3. Op 15 november 2020 heeft belanghebbende van haar vader een schenking van € 50.000 ontvangen ten behoeve van de eigen woning. Zij heeft in verband hiermee aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte heeft belanghebbende ook een beroep gedaan op de eigenwoningvrijstelling.
2.4. De inspecteur heeft op 24 april 2023 de aanslag schenkbelasting ter zake van de schenking op 15 november 2020 opgelegd naar een belaste verkrijging van € 30.851, bestaande uit de verkrijging van € 50.000 minus de jaarlijkse vrijstelling die in 2020 € 5.515 bedroeg en het restant van de eigenwoningvrijstelling van € 13.634.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op toepassing van een hogere eigenwoningvrijstelling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op toepassing van een hogere eigenwoningvrijstelling*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
- Vast staat dat belanghebbende in 2007 een beroep heeft gedaan op de toen bestaande eenmalig verhoogde vrijstelling van artikel 33, aanhef en onderdeel 5, van de Successiewet 1956. Artikel 82a van de Successiewet 1956 belet dat de daarna verder verhoogde vrijstelling bij de schenkingen in 2019 en 2020 (volledig) kan worden toegepast. Belanghebbende heeft op grond van de geldende wet- en regelgeving dan ook geen recht op toepassing van de volledige eigenwoningvrijstelling. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
4.1. Belanghebbende stelt dat het haar kort gezegd onbegrijpelijk voorkomt dat de toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling in 2007 (€ 22.048) in de weg staat aan toepassing van de veel hogere eigenwoningvrijstelling in 2019 en 2020 (in totaal € 102.010). Belanghebbende vindt dat zij tenminste het recht zou moeten hebben op de eigenwoningvrijstelling verminderd met de eerder genoten vrijstelling in 2007. In 2007 kon zij immers niet voorzien dat er later een veel hogere vrijstelling zou worden ingevoerd, aan welke toepassing het gebruik van de vrijstelling in 2007 in de weg zou staan. Belanghebbende vindt dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van iemand die in 2019 voor het eerst gebruik maakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling. Die ongelijke behandeling is volgens belanghebbende in strijd met artikel 1 van de Grondwet.
4.2. De rechtbank kan het door belanghebbende gestelde onderscheid niet toetsten aan artikel 1 van de Grondwet. Het gaat hier namelijk om bepalingen in de Successiewet 1956, dus een wet in formele zin. Toetsing van de formele wet aan artikel 1 van de Grondwet is in strijd met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet, gelet op het zogenoemde Harmonisatiewetarrest
4.3. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de gevolgen van het overgangsrecht in de parlementaire behandeling van artikel 82a van de Successiewet heeft onderkend, en geen aanleiding heeft gezien om in gevallen als die van belanghebbende in 2020 de mogelijkheid te bieden voor een ‘inhaalschenking’.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Vgl. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3270, rov. 3.2.5, met verwijzing naar het Harmonisatiewetarrest (HR 14 april 1989, nr. 13822, NJ 1989, 469).
Artikel 26 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en artikel 14 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in verbinding met artikel 1 Eerste Protocol (EP) bij het EVRM.
Vgl. Hoge Raad 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917, r.o. 4.1 en 4.2.
Vgl. Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 3, p. 6*;*en Kamerstukken II 2016/17, 34 553, nr. 7, p. 25.
Vgl. Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 3, p. 6.
Vgl. Hoge Raad 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1719, r.o. 4.7.
Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.