ECLI:NL:RBZWB:2025:4552 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 25/913 tot en met 25/917
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende (gemachtigde: mr. dr. T.C. Gerverdinck),
en
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 9 januari 2025 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende jaren, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
2017 (zaaknummer 25/917).
Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van dividendbelasting? Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
In hetgeen Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in zijn uitspraken van 26 oktober 2022
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de behandeling van de overige verweren van de inspecteur.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
Vergoeding van immateriële schade
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft daar recht op aangezien de bezwaarschriften op 10 april 2020 zijn ingediend, de uitspraken op bezwaar van 9 januari 2025 dateren en de rechtbank heden uitspraak doet. Gelet op de duur en het verloop van de procedure bestaat recht op een vergoeding van € 3.500, die volledig toerekenbaar is aan de bezwaarfase. De inspecteur moet deze vergoeding dus betalen. Tevens is dat aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding van € 226,75.
Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt een immateriëleschadevergoeding en in verband daarmee een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank:
-
verklaart de beroepen ongegrond.
-
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 500;
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 juli 2025
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft op 17 februari 2025 een beroepschrift over de jaren 2013 tot en met 2017 ontvangen betreffende een uitspraak op bezwaar met kenmerk WF 25213, aan welke zaken de rechtbank zaaknummers 25/913 t/m 25/917 heeft toegekend. Eveneens op 17 februari 2025 heeft de rechtbank een beroepschrift over de jaren 2016 en 2017 ontvangen betreffende een uitspraak op bezwaar met kenmerk WF 25211, aan welke zaken de rechtbank zaaknummers 25/919 en 25/920 heeft toegekend. De rechtbank zal de stukken uit de dossiers met zaaknummers 25/919 en 25/920 voegen in het dossier met zaaknummer 25/913 en de zaken met zaaknummers 25/919 en 25/920 administratief verwerken als ten onrechte ingeschreven.
Stb. 2007, 563.
Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
ECLI:NL:HR:2021:506.
Zie ECLI:NL:HR:2024:1176.
Bijv. ECLI:NL:RBZWB:2019:5898, rov. 4.4.4 en 4.4.5.
Vgl. in verband met het laatste uitgebreider ECLI:NL:RBZWB:2022:1258.
ECLI:NL:HR:2020:1674, onderdeel 5.4.
ECLI:NL:RBZWB:2021:264, rov. 4.2.7 tot en met 4.2.14.
HvJ EU 27 april 2023, C-537/20, ECLI:EU:C:2023:339.
Vgl. de conclusie van AG Ettema van 3 november 2023, ECLI:NL:PHR:2023:988.
ECLI:NL:GHSHE:2022:3770.
ECLI:NL:GHSHE:2023:67.
ECLI:NL:GHSHE:2023:694.
ECLI:NL:HR:2014:1176.
ECLI:NL:HR:2023:1526.