Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4296 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:42967 juli 2025

Uitspraak inhoud

vonnis

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

zaaknummer / rolnummer: C/02/435618 / KG ZA 25-238

Vonnis in kort geding van 7 juli 2025

in de zaak van

[de vrouw], wonende te [woonplaats] , eiseres, advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,

tegen

[de man], wonende te [woonplaats] , gedaagde, advocaat was mr. B.P.A. van Beers, nu zonder advocaat, niet verschenen.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties 1 tot en met 4.

1.2. De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 23 juni 2025. Bij die gelegenheid zijn de vrouw, haar advocaat en een tolk verschenen. De man is niet verschenen.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. Tussen partijen staat - voor zover van belang - het volgende vast:

3 Het geschil

3.1. De vrouw vordert de man uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:

4 De beoordeling

4.1. De voorzieningenrechter stelt allereerst ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw tot medewerking aan de Iraanse religieuze echtscheiding, omdat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en de vrouw de gevolgen van de huwelijkse gevangenschap in Nederland ondervindt (artikel 6 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Nederlands recht is van toepassing op de vorderingen, omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

4.2. Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat de man, hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, niet in de procedure is verschenen. Daarom wordt tegen de man verstek verleend. Gelet op dit verstek kunnen de vorderingen van de vrouw in beginsel worden toegewezen, tenzij deze de voorzieningenechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.

4.3. Ter onderbouwing van haar vorderingen voert de vrouw aan dat de echtscheiding tussen partijen in 2018 al is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man weigert echter zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding. In dat kader heeft de vrouw via de ambassade geprobeerd om de man zijn medewerking te laten verlenen en ook in het kader van deze procedure is de man aangeschreven, maar het is tot op heden niet gelukt. Hierdoor stelt de vrouw gevangen te zijn in het huwelijk met de man, een situatie als bedoeld in artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw kan namelijk niet van al haar rechten en vrijheden als gescheiden vrouw gebruik maken. Zo kan zij geen nieuwe relatie aangaan, niet zonder de toestemming van de man vanuit Iran terugkeren naar Nederland en geen Iraanse identiteitsdocumenten aanvragen. De man heeft daarentegen geen belang bij het in stand houden van het Iraanse religieuze huwelijk, aldus de vrouw. Het weigeren om medewerking te verlenen aan de religieuze Iraanse echtscheiding is volgens de vrouw een onrechtmatige daad.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij het voortduren van het Iraanse huwelijk worden naar het oordeel van de voorzieningenrechter de rechten en vrijheden van de vrouw op ontoelaatbare wijze ingeperkt. Zoals de vrouw onweersproken heeft aangevoerd, kan zij bijvoorbeeld geen nieuwe relatie aangaan, omdat zij zonder de echtscheiding naar Iraans recht nog als gehuwd wordt beschouwd. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De weigering van de man is daarmee onrechtmatig jegens de vrouw. Het spoedeisend belang volgt bovendien uit de aard van de vordering en staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast. De man heeft de spoedeisendheid van de vordering bovendien niet weersproken. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter daarmee niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om de gevorderde maximale dwangsom te beperken tot een bedrag van € 10.000,=.

4.5. De man zal bovendien als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van vrouw worden begroot op:

  • explootkosten € 144,47

  • griffierecht € 90,00

  • overige kosten € 0,00

  • salaris advocaat €715,00

Totaal € 949,47. De gevorderde veroordeling in de wettelijke rente zal ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.6. Tot slot zal de voorzieningenrechter, zoals gevorderd, de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met geestelijke, de heer [naam] , en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te ’s-Gravenhage;

5.2. veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,= per dag of dagdeel dat hij niet aan de onder 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,= is bereikt,

5.3. veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 949,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;

5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.