Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ECLI:NL:RBZWB:2025:4247 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 4 juli 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBZWB:2025:4247•4 juli 2025•Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5821
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
en
de Staatssecretaris van Financiën, de staatssecretaris.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn Woo-verzoek van 10 juni 2024. Dit verzoek ziet op het voorkomen van [organisatie] in CAF11.
1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
- Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
[1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
- Eiser heeft zijn Woo-verzoek op 10 juni 2024 ingediend. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen, beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet open overheid. De staatssecretaris had dus uiterlijk op 8 juli 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de staatssecretaris vervolgens bij brief van 6 augustus 2024 in gebreke gesteld.
Welke beslistermijn moet aan de staatssecretaris worden opgelegd?
- Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de staatssecretaris opgelegd?
- De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100, - moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de staatssecretaris de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de staatssecretaris de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
- Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank: - bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100, - moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, - ; - bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187, - aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 7 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb. - - - ## Voetnoten