ECLI:NL:RBZWB:2024:303 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 januari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1742 beslissing van de meervoudige kamer van 8 januari 2024 tot benoeming van een deskundige in de zaak tussen
**Brabantse Milieufederatie,**uit Tilburg, samen eisers, (gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
**Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant,**verweerder.
Als vergunninghoudster heeft deelgenomen: Brabant Water N.V.,(gemachtigde: mr. F. Onrust).
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 december 2020 over het door vergunninghoudster onttrekken van een grotere hoeveelheid grondwater (van 14,7 miljoen m3 per jaar, naar 18 miljoen m3 per jaar) op de drinkwaterproductielocatie Gilzerbaan aan de Gilzerbaan 425 te Tilburg (bestreden besluit).
Het beroep is ingediend bij rechtbank Oost-Brabant.
De behandeling van het beroep op zitting is – op verzoek van partijen – verschillende keren aangehouden in afwachting van mogelijke overeenstemming tussen partijen. Bij brief van 26 september 2022 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat geen verdere aanleiding bestaat tot aanhouding van het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Namens eisers waren hun gemachtigde, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Speekenbrink, [naam 1] en [naam 2]. Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde en [naam 3] aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 september 2023 geschorst, omdat de rechtbank voorafgaand aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van een reactie van mr. Onrust van 15 september 2023. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder en eisers een termijn van twee weken gegeven om schriftelijk op die reactie te reageren. Eisers en verweerder hebben bij afzonderlijke brieven van 12 oktober 2023 gereageerd. Vergunninghoudster heeft daar bij brief van 18 oktober 2023 op gereageerd.
Tussenbeslissing
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft besloten om het onderzoek nog niet te sluiten en nog geen einduitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst als bedoeld in artikel 8:64, eerste lid, van de Awb. De rechtbank besluit in deze tussenbeslissing – op basis van de hierna volgende overwegingen – tot benoeming van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een afzonderlijk opgestelde onderzoeksopdracht zal de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemen.
Overwegingen
Aan de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij N.V. is op 15 juni 1972 op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven
De maximale vergunde onttrekkingscapaciteit is in het verleden onbenut gebleven. Vanwege een toenemende vraag naar drinkwater in de regio Tilburg is vergunninghoudster voornemens om de huidige onttrekkingshoeveelheid van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar te verhogen naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar.
Op 17 juli 2019 heeft vergunninghoudster een vergunning op grond van de Wnb aangevraagd voor die verhoging, vanwege mogelijke verdrogingsgevolgen voor Natura 2000-gebied ‘Regte Heide & Riels Laag’.
Verweerder heeft op 25 juni 2020 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, strekkende tot het verlenen van de aangevraagde vergunning. Eisers hebben bij brief van 3 augustus 2020 hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft verweerder de vergunning verleend.
Eisers hebben daar op 8 februari 2021 beroep tegen ingesteld.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.1 In beroep is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of bij bestreden besluit een natuurvergunning met voorschriften is verleend als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of bij bestreden besluit een aanwijzing is gegeven om bepaalde voorschriften uit te voeren als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb, of dat het bestreden besluit een combinatie van beiden inhoudt.
3.2 In artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb staat dat een natuurvergunning is vereist voor het uitvoeren van een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van de Wnb kunnen voorschriften aan een natuurvergunning worden verbonden. In artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb staat dat verweerder een verplichting kan opleggen om een handeling overeenkomstig voorschriften uit te voeren, wanneer dat gelet op de instandhoudingsdoelstellingen nodig is voor een Natura 2000-gebied.
3.3 Verweerder en vergunninghoudster hebben in beroep gesteld dat het bestreden besluit uitsluitend een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb inhoudt om de verhoogde grondwateronttrekking uit te voeren met inachtneming van (monitoring)voorschriften. Volgens verweerder is niet langer een natuurvergunning vereist voor het verhogen van de onttrekkingshoeveelheid grondwater naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar.
3.4 De vraag of voor het verhogen van de onttrekkingshoeveelheid een natuurvergunning is vereist, zal hierna door de rechtbank worden beoordeeld. Ongeacht het antwoord op die vraag stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit op geen enkele wijze blijkt dat het uitsluitend is gebaseerd op artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb. In het bestreden besluit staat op meerdere plaatsen expliciet benoemd dat is besloten om voor de verhoging van de grondwateronttrekking een natuurvergunning – met voorschriften – te verlenen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Vergunninghoudster heeft ook een aanvraag ingediend voor een natuurvergunning en daarop heeft verweerder door middel van het bestreden besluit besloten. Uit de omstandigheid dat in het bestreden besluit staat dat het besluit mede is gebaseerd op artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb kan niet worden afgeleid dat het besluit uitsluitend op dat artikel is gebaseerd. Het woord ‘mede’ impliceert immers dat is bedoeld om beide bepalingen aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. In het geval dat verweerder na het bestreden besluit tot een standpuntwijziging is gekomen over de vraag of voor het initiatief een natuurvergunning is vereist, had het op de weg van verweerder gelegen om het bestreden besluit in te trekken en te vervangen door een besluit dat wel expliciet en uitsluitend zou zijn gebaseerd op de aanwijzingsbevoegdheid.
Daarnaast stelt de rechtbank – in lijn met een uitspraak van de rechtbank Gelderland
3.5 Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder een natuurvergunning heeft verleend voor een project bestaande uit het verhogen van de huidige hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken uit de drinkwaterproductielocatie Gilzerbaan. Het project ziet op een verhoging van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar. In het bestreden besluit heeft verweerder daarvoor een natuurvergunning verleend, omdat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag volgens verweerder niet zullen worden aangetast. Verweerder heeft het project beschouwd als een voortzetting van een project waarvoor door middel van de watervergunning uit 1972 toestemming is verleend voorafgaand aan de referentiedatum van het Natura 2000-gebied. Volgens verweerder kunnen significant negatieve effecten als gevolg daarvan op voorhand worden uitgesloten. Uit het beheerplan heeft verweerder daarnaast afgeleid dat voor de verhoging van de onttrekkingshoeveelheid een natuurvergunning kan worden verleend, wanneer duidelijk is welke maatregelen nodig zijn om effecten te kunnen uitsluiten en de uitvoering van deze maatregelen geborgd zijn. Die duidelijkheid blijkt volgens verweerder uit een natuurtoets van Royal HaskoningDHV van 21 juni 2019 (hierna: natuurtoets) en een monitoringsplan van 13 mei 2020 (hierna: monitoringsplan). Uit die stukken blijkt dat het met gerichte monitoring op verantwoorde wijze – zonder onomkeerbare schade of een significant effect op de natuur – mogelijk is om de effecten te meten van de toename van de grondwateronttrekking. Gelet daarop heeft verweerder als voorschrift opgenomen dat vergunninghoudster verplicht is om dat monitoringsplan uit te voeren. Een onderdeel van het monitoringsplan is een zonodige bijstelling van de winning indien uit minimaal één van de evaluaties blijkt dat de uitbreiding van de grondwaterwinning bijdraagt aan een verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag (hand-aan-de-kraan-principe).
3.6 In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat niet langer een natuurvergunning is vereist voor het verhogen van de hoeveelheid te onttrekken water, omdat sprake is van intern salderen. Uit de Logtsebaan-uitspraak van de ABRvS van 20 januari 2021
4. Welke gronden hebben eisers aangevoerd?
4.1 Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de natuurvergunning ten onrechte heeft verleend. Bij een grotere grondwateronttrekking dan 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar zullen de natuurwaarden van Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag op onaanvaardbare wijze worden aangetast. Zonder aanvullende maatregelen of nader onderzoek kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten. Een passende beoordeling is ten onrechte achterwege gelaten.
4.2 Eisers achten significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied aannemelijk, omdat het natuurgebied onder druk staat als gevolg van verdroging en een hoge stikstofdepositie
4.3 De conclusie dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten kan verweerder niet baseren op de watervergunning van 1972 en het Stadt Papenburg-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dan wel de jurisprudentie van de ABRvS over intern salderen. Volgens eisers kan in redelijkheid niet worden gesteld dat sprake is van een voortzetting van een project waarvoor al toestemming is verleend. Uit jurisprudentie over intern salderen blijkt dat de referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of de milieutoestemming die gold op de referentiedatum. Uit een uitspraak van de ABRvS van 30 maart 2020
4.4 Volgens eisers kan uit de natuurtoets van Royal HaskoningDHV ook niet worden afgeleid dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten als gevolg van de verhoging van de grondwateronttrekking. Eisers hebben een expertiserapport overgelegd van Deltares van 6 juli 2023 waarin een reactie wordt gegeven op de natuurtoets. In dat rapport wordt geconcludeerd dat diverse onvolledigheden, inconsistenties en onduidelijkheden zijn aangetroffen in de natuurtoets.
5. Is voor het initiatief een natuurvergunning en passende beoordeling vereist?
5.1 Het is op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verboden om zonder natuurvergunning een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Geschil
5.2 In beroep is tussen partijen in geschil of een natuurvergunning en dus passende beoordeling is vereist voor het verhogen van de grondwateronttrekking van 14,7 miljoen m3 grondwater naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhoging van de onttrekking kan worden aangemerkt als een project en is ook niet in geschil dat dit project niet nodig is of verband houdt met het beheer van een Natura 2000-gebied. Verder is niet in geschil dat geen passende beoordeling is opgesteld voor de verhoging. Tussen partijen is wel in geschil of het project aangemerkt moet worden als een niet vergunningplichtige voortzetting van een project en of het project significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag.
Voortzetting van een project
5.3 Uit twee uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Stadt Papenburg en Grüne Liga)
5.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan het verhogen van de onttrekkingsbevoegdheid van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een voortzetting van een project. Voor het onttrekken van 18 miljoen m3 grondwater per jaar is in 1972 toestemming verleend op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven (GWW). De Hrl is op 7 december 2004 (referentiedatum) gaan gelden voor natuurgebied Regte Heide & Riels Laag.
Significante gevolgen
5.5 Nu de verhoging van de grondwateronttrekking naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt kan worden als een voortzetting van een project, volgt uit Stadt Papenburg en Grüne Liga dat moet worden beoordeeld of die verhoging significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag om antwoord te kunnen geven op de vraag of voor die verhoging een natuurvergunning en passende beoordeling is vereist.
5.6 Een project is natuurvergunningplichtig, wanneer significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. Dat betekent dat niet met zekerheid hoeft vast te staan dat de significante gevolgen zich zullen realiseren, maar dat waarschijnlijk is of het risico bestaat dat het project dergelijke gevolgen kán hebben.
5.7 De rechtbank is voorlopig van oordeel dat onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of significante gevolgen voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag kunnen worden uitgesloten.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het beheerplan
De rechtbank ziet in de wens van verweerder om monitoringsvoorschriften op te leggen extra reden voor twijfel of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. In het bestreden besluit is voorgeschreven dat conform het monitoringsplan gemonitord moet worden en dat maatregelen (o.a. hand-aan-de-kraan-principe) moeten worden getroffen wanneer uit één van de evaluaties blijkt dat de grondwaterwinning bijdraagt aan een verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied. Het opleggen van die verplichtingen kan er naar het oordeel van de rechtbank op duiden dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten. Wanneer die wel zouden kunnen worden uitgesloten, zouden deze voorschriften niet nodig zijn. Monitoring impliceert dat niet duidelijk is of de verhoging significante gevolgen kan hebben, maar dat daar nog nader onderzoek voor is vereist.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het risico bestaat dat de verhoging van de grondwateronttrekking significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat door middel van de door partijen overgelegde expertise-rapporten onvoldoende zekerheid bestaat of significante gevolgen al dan niet kunnen worden uitgesloten. Het dossier bevat een in opdracht van vergunninghoudster opgestelde natuurtoets van Royal HaskoningDHV van 21 juni 2019 en een reactie daarop van Deltares/Witteveen+Bos van 6 juli 2023 die is opgesteld in opdracht van eisers. In opdracht van vergunninghoudster heeft Royal HaskoningDHV daar op 12 september 2023 op gereageerd. Bij brief van 12 oktober 2023 hebben eisers daar inhoudelijk op gereageerd en Royal HaskoningDHV heeft daar op 17 oktober 2023 weer op gereageerd. In de stukken van Royal HaskoningDHV wordt geconcludeerd dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten en in het rapport van Deltares/Witteveen+Bos wordt geconcludeerd dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten. De rechtbank acht zowel Royal HaskoningDHV als Deltares/Witteveen+Bos deskundig op het gebied van ecologie en kan op basis van de haaks op elkaar staande ecologische standpunten van de deskundigen op dit moment niet met zekerheid vaststellen of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Gelet daarop acht de rechtbank het noodzakelijk dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige in deze zaak onderzoek verricht naar de vraag of dergelijke significante gevolgen – op basis van de bestaande wetenschappelijke kennis over het gebied en de overgelegde expertiserapporten – kunnen worden uitgesloten. De rechtbank zal de StAB daarom opdragen onderzoek te verrichten, overeenkomstig de onderzoeksopdracht.
6. Ambtshalve voorlopige voorziening
Omdat significante gevolgen voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag als gevolg van de verhoging van de grondwateronttrekking niet kunnen worden uitgesloten, ziet de rechtbank aanleiding en noodzaak om in afwachting van het onderzoeksrapport van de StAB ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. De voorlopige voorziening bestaat eruit dat het bestreden besluit wordt geschorst tot einduitspraak is gedaan in dit beroep.
7. Wat is de conclusie van deze tussenbeslissing?
7.1 De rechtbank acht het – gelet op het voorgaande – noodzakelijk dat de StAB als deskundige in deze zaak onderzoek verricht en daarvan schriftelijk verslag uitbrengt. De rechtbank zal de StAB opdragen onderzoek te verrichten, overeenkomstig de onderzoeksopdracht. Daarnaast zal de rechtbank het bestreden besluit schorsen tot de einduitspraak in dit beroep.
7.2 Eisers hebben gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Omdat nog geen einduitspraak wordt gedaan, zal de rechtbank over dat verzoek nu nog geen beslissing nemen.
De beslissing
De rechtbank:
Deze beslissing is genomen door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter en mr. T. Peters en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenbeslissing staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de uitspraak in deze zaak.
Wettelijk kader
Habitatrichtlijn (Hrl)
Artikel 6, derde lid van de Hrl Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb Gedeputeerde staten leggen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om:
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.8, derde lid, van de Wnb Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
In overeenstemming met artikel 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De vergunning wordt onder huidig recht aangemerkt als een watervergunning op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet: een vergunning om grondwater te onttrekken of water te infiltreren ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. In artikel 2.22, eerste lid, van de Invoeringswet Waterwet staat dat de Grondwaterwet-vergunning wordt gelijkgesteld met een Waterwetvergunning. In de Grondwaterwet stond in artikel 53, eerste lid: ‘Een vergunning, verleend op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven, wordt voor de toepassing van deze wet beschouwd als krachtens deze wet te zijn verleend.’
Rechtbank Gelderland 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5829, r.o. 8.9.
Staatsblad 2016, 34.
Kamerstukken II 2011/12, 33348, 3, p.257.
ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17.3.
Dit blijkt volgens eisers uit het op het Natura 2000-gebied betrekking hebbende beheerplan en de gebiedsanalyse.
Eisers noemen H2310, H3160, H4010A, H7150.
Een verkenning naar de Watervraag van de Noord-Brabantse Natuur van Royal HaskoningDHV, Ecogroen en Deltares van 7 oktober 2020.
ABRvS 30 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9656, r.o. 2.5.4. e.v..
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
Artikel 2.8, derde lid, van de Wnb.
HvJ EU 14 januari 2010, ECLI:EU:C:2010:10 en HvJ EU 10 januari 2016, ECLI:EU:C:2016:10.
ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17.7.
ABRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3375, r.o. 4.4.
ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, r.o. 16 e.v..
Vanaf die datum is dat gebied op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Hrl. In artikel 4, vijfde lid, van de Hrl staat dat het tweede, derde en vierde lid van artikel 6 van de Hrl geldt voor een gebied zodra dat op die lijst is geplaatst. In overeenstemming met die bepaling wordt het begrip ‘Natura 2000-gebied’ in artikel 1.1. van de Wnb ook gedefinieerd als een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 2.1, eerste lid van de Wnb én een gebied dat is opgenomen op die lijst.
Staatsblad 1954, 383.
Zie o.a. Kamerstukken II1951/52, 2522, 3en Kamerstukken II1953/54, 2522, 5*(te raadplegen als historisch parlementaire documenten op officielebekendmakingen.nl).*
Zie o.a. KB 25 september 1976, ECLI:NL:XX:1976:AM3515 en KB 13 februari 1979, ECLI:NL:XX:1979:AM4474.
HvJ EU 7 september 2004, ECLI:EU:C:2004:482, r.o. 41, 43 en 44.
HvJ EU, 7 september 2004, ECLI:EU:C:2004:482, r.o. 48; HvJ EU 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, r.o. 93 en ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3129, r.o. 10.1.
o.a. p. 5, 29, 30, 45, 46 en 91.
o.a. p. 25 t/m 28.