Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2023:9074 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2023:907421 december 2023Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/9997

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 19 juli 2023 (1x), 25 juli 2023 (15x), 31 juli 2023 (7x), 1 augustus 2023 (7x) en 3 augustus 2023 (10x) als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).

1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.[1]

3.  De rechtbank merkt op dat deze beroepen een vervolg zijn op een aantal beroepen wegens het niet tijdig beslissen op 911 eerdere verzoeken van eiser en zijn echtgenote op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft in die zaken geoordeeld dat het college niet tijdig heeft besloten en het college opgedragen uiterlijk binnen 20 weken na 7 maart 2023 op al deze verzoeken te besluiten.[2] Deze termijn is inmiddels verstreken. Eiser heeft aangegeven dat het college inmiddels op al deze verzoeken heeft besloten door ze wegens misbruik van procesrecht buiten behandeling te stellen.

3.1. Eiser heeft daarna nieuwe beroepschriften ingediend naar aanleiding van aanvullende verzoeken. De rechtbank heeft op 15 augustus 2023 en 12 oktober 2023 uitgesproken dat het college binnen vier weken op deze aanvullende verzoeken moet beslissen.[3] Deze zaak gaat over nieuwe verzoeken, waarop het college nog niet heeft beslist.

Is het beroep kennelijk gegrond?

3.2. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvragen ingediend op diverse data. Het college moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag.[4] De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij voor alle aanvragen. Eiser heeft het college op 21 augustus 2023 in gebreke gesteld met betrekking tot de aanvraag van 19 juli 2023, op 31 augustus 2023 voor de aanvragen van 25 juli 2023 en 31 juli 2023 en op 7 september 2023 voor de aanvragen van 1 augustus 2023 en 3 augustus 2023. Sindsdien zijn twee weken verstreken.

Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd? 4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.

4.1. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het college heeft aangegeven dat het door de grote hoeveelheid verzoeken die eiser heeft ingediend niet mogelijk is om op tijd te beslissen. Het college heeft aangegeven uiterlijk op 31 januari 2024 te kunnen beslissen. De rechtbank vindt dat dat te lang duurt. De rechtbank erkent dat er veel verzoeken zijn ingediend, maar is ook van oordeel dat het college op de verzoeken moet beslissen. Het betreft hier in totaal 40 nieuwe verzoeken op grond van de Woo. Daar moet het college een redelijke termijn voor krijgen. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat in een maand tijd 200 verzoeken moeten kunnen worden afgehandeld. Van de latere 31 en 16 verzoeken heeft de rechtbank geoordeeld dat deze in vier weken afgehandeld moeten kunnen worden. In aansluiting daarop oordeelt de rechtbank dat ook op deze 40 verzoeken binnen vier weken besloten moet kunnen worden. Dat is ook de reguliere beslistermijn voor Woo-verzoeken. Verweerder moet daarom het besluit nemen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak.

Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd? 5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.

7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1458.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5694 en

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7112.

Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.


Voetnoten

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1458.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5694 enRechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7112.

Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.