ECLI:NL:RBZWB:2023:8878 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 18 december 2023
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9824
[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. L.A. Pronk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom.
Inleiding
De rechtsvoorganger van eiseres (hierna: eiseres) heeft op 6 maart 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een varkenshouderij aan de [adres] in [plaats]. De uitbreiding ziet op het uitbreiden van het aantal dieren in combinatie met het realiseren van emissiearme stalsystemen. Bij besluit van 18 november 2021 heeft het college die omgevingsvergunning geweigerd. In een uitspraak van 6 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het daartegen gerichte beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 18 november 2021 vernietigd.
Eiseres heeft op 22 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op haar aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres waren haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van den Berg. Met hem was meegekomen [naam 3] van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.
Beoordeling door de rechtbank
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan een belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat beroep ingesteld kan worden, moet belanghebbende per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Het beroep kan worden ingesteld, wanneer na die twee weken nog geen besluit is genomen.
Gegrond beroep
2. Eiseres heeft de omgevingsvergunning op 6 maart 2019 aangevraagd. In de uitspraak van 6 januari 2023 (verzonden op 10 januari 2023) heeft de rechtbank het besluit van het college op de aanvraag vernietigd. Gelet op die vernietiging herleefde de aanvraag en moest het college daar opnieuw op beslissen. De rechtbank heeft in de uitspraak geen nieuwe termijn geboden voor het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)
Termijn waarbinnen alsnog moet worden besloten
3. Op grond van de Awb
4. Eiseres stelt belang te hebben bij een snelle positieve beslissing op haar aanvraag en het snel kunnen realiseren van de uitbreiding, om te kunnen voldoen aan zwaardere stikstofemissie-eisen die per 1 juli 2024 worden gesteld aan veehouderijen in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
5. Het college erkent dat de beslistermijn is overschreden. Het college stelt dat op dit moment niet besloten kan worden op de aanvraag, omdat niet beoordeeld kan worden of voor de uitbreiding van de varkenshouderij – aangehaakt aan de omgevingsvergunning door middel van een verklaring van geen bedenkingen – een natuurvergunning is vereist dan wel kan worden verleend als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Gelet op recente uitspraken van o.a. de ABRvS kan op dit moment niet worden beoordeeld of intern gesaldeerd kan worden, omdat twijfel bestaat over de effectiviteit van stalsystemen en de juistheid van de emissiefactoren die in de Regeling ammoniak en Veehouderij (Rav) aan de emissiearme stalsystemen zijn toegekend en waarmee voorheen werd berekend of intern gesaldeerd kon worden. Natuurvergunningen kunnen op dit moment niet worden verleend zonder passende beoordeling waarbij andere (aanvullende) passende maatregelen worden getroffen om de vereiste emissiereductie te behalen. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar dergelijke passende maatregelen. Onderzocht wordt of de twijfel over de effectiviteit van de emissiearme stalsystemen kan worden weggenomen door het stellen van voorwaarden bij het verlenen van natuurvergunningen dan wel door het hanteren van een onzekerheidsfactor. Het college verwacht dat het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan wel het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: GS) binnen enkele maanden een handreiking uitbrengt, die gehanteerd kan worden bij de toetsing of intern gesaldeerd kan worden. Nadat die handreiking is verschenen moet ook een verklaring van geen bedenkingen worden afgegeven door de gemeenteraad van de gemeente Bergen op Zoom en wellicht ook door GS voordat op de aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden beslist. Het college kan niet exact aangeven binnen welke termijn hij een beslissing op de aanvraag kan nemen, maar stelt dat dit zeker niet meer dan een jaar zal zijn. Het college heeft daaraan toegevoegd dat de provincie heeft aangegeven coulant om te zullen gaan met veehouderijen die op 1 juli 2024 wel een aanvraag hebben lopen, maar waarbij de vereiste stalsystemen nog niet zijn gerealiseerd.
6. De rechtbank ziet in hetgeen door partijen is aangevoerd en de hierna genoemde redenen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen waarbinnen het college op de aanvraag moet beslissen.
6.1 Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een varkenshouderij. Het aantal dieren zal worden uitgebreid in combinatie met het creëren van emissiearme stalsystemen. De aanvraag ziet op het bouwen van een bouwwerk, het afwijken van het bestemmingsplan door middel van een goede ruimtelijke onderbouwing en het veranderen van een inrichting. Ter zitting heeft het college toegelicht dat die activiteiten zijn beoordeeld en dat is geconcludeerd dat voor die activiteiten toestemming kan worden verleend. Ten tijde van de aanvraag was echter geen natuurvergunning aangevraagd op grond van de Wnb. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt dat het college dan bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning moet beoordelen of voor het initiatief een natuurvergunning is vereist.
6.2 Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich – onder verwijzing naar recente jurisprudentie over intern salderen
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college op de aanvraag moet beslissen vaststellen op zes maanden na de verzenddatum van deze uitspraak. Omdat de rechtbank is gebleken dat het college niet onwillig is om op de aanvraag te beslissen, zal de rechtbank aan deze termijn geen dwangsom verbinden.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het
college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze proceskosten vast op € 437,88. Dit bedrag is opgebouwd uit:
De beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Artikel 6:2, onder b, en artikel 6:12 van de Awb.
ABRvS 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2425, r.o. 3.2.
Artikel 3.18, eerste lid, van de Awb.
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
ABRvS 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:74, r.o. 3.2 (verplichting college om dit te beoordelen). Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo en artikel 2.2aa van het Bor. En zie voor de aanhaakverplichting.
ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:387, r.o. 4.1; ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1258, r.o. 17.2; ABRvS 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3101, r.o. 4.2 en ABRvS 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2935, r.o. 2.3.
Artikel 2.27, eerste en derde lid, van de Wabo in samenhang met artikel 6.10a, eerste en vierde lid, onder a, van het Bor.
ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557, r.o. 13; ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2624, r.o. 7; ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2622, r.o. 6 en ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, r.o. 9.
ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17.3 en bevestigd in: ABRvS 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1507, r.o. 7.
Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.