ECLI:NL:RBROT:2025:9986 - Rechtbank Rotterdam - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/700663 / KG ZA 25-518
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[naam vrouw], wonende te Rotterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Capelle aan den IJssel,
tegen
[naam man], wonende te Rotterdam, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. S. Koçak te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam vrouw] en [naam man] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
2 De verdere beoordeling
2.1. Deze zaak gaat over de vraag wie van partijen de huur van de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Rotterdam tijdelijk uitsluitend mag gebruiken.
2.2. In het tussenvonnis van 26 juni 2025 is geoordeeld dat het belang van [naam vrouw] bij het uitsluitend gebruik van de woning op dat moment groter was dan dat van [naam man] en dat de situatie op dat moment, waarin [naam vrouw] met de kinderen van partijen in de woning verblijft, gehandhaafd moet blijven. Ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis liepen er nog procedures voor de politierechter en de familierechter in kort geding. Omdat de uitkomst van die procedures van belang is voor de definitieve toekenning van het huurrecht van de woning in de nog te starten bodemprocedure en daarmee ook voor het uitsluitend gebruik van de woning tijdens die procedure, heeft de voorzieningenrechter in het tussenvonnis slechts een tijdelijke maatregel getroffen voor de periode totdat de uitkomst van de procedures voor de politierechter en de familierechter in kort geding bekend is.
2.3. De procedures voor de politierechter en de familierechter in kort geding zijn inmiddels geëindigd. Beide partijen hebben de voorzieningenrechter in hun aktes over de uitkomst van die procedures geïnformeerd en over wat die uitkomst naar hun mening voor de beslissing in deze zaak zou moeten betekenen. [naam vrouw] heeft in haar akte ook een eiswijziging opgenomen, maar die wordt, mede gelet op het bezwaar van [naam man] daartegen, buiten beschouwing gelaten. Uitgangspunt is dat een partij zijn of haar vordering kan wijzigen zolang nog geen eindvonnis is gewezen (artikel 130 lid 1 Rv). Echter, in dit geval is de zaak al grotendeels inhoudelijk beoordeeld in het tussenvonnis en zijn partijen nog slechts in de gelegenheid gesteld om zich in een akte uit te laten over de uitkomst van de procedures voor de politierechter en de familierechter in kort geding. Bij deze stand van zaken is het in strijd met de goede procesorde dat [naam vrouw] haar vorderingen vervolgens nog wil wijzigen, (vermeerderen). Er wordt dus uitspraak gedaan op grond van de vorderingen in conventie en in reconventie zoals die na vermindering daarvan ter zitting luiden, met inachtneming van wat al over die vorderingen is overwogen in het tussenvonnis.
2.4. De uitkomst van de procedure voor de politierechter is dat [naam man] voor huiselijk geweld is veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan tien uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [naam vrouw] en een locatieverbod voor de woning. De uitkomst van de procedure voor de familierechter in kort geding is dat de vordering van [naam man] om een omgangsregeling met de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen, is afgewezen.
2.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [naam vrouw] bij het uitsluitend gebruik van de woning – om dezelfde redenen als ten tijde van het tussenvonnis en gelet op de uitkomst van de procedures voor de politierechter en die bij de familierechter in kort geding – nog steeds zwaarder weegt dan dat van [naam man] . De huidige situatie, waarin [naam vrouw] met de kinderen van partijen in de woning verblijft, moet gehandhaafd blijven. Dit betekent dat het [naam vrouw] wordt toegestaan om met uitsluiting van [naam man] in de woning te wonen totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren, onder de voorwaarde dat [naam vrouw] die bodemprocedure uiterlijk op 15 september 2025 aanhangig maakt door middel van het uitbrengen van een dagvaarding aan [naam man] . De daarop gerichte vordering van [naam vrouw] wordt in zoverre toegewezen. Dit impliceert overigens dat [naam man] zich van het adres van de woning moet uitschrijven in de BRP zodra hij een ander woon- of verblijfadres heeft gevonden.
2.6. De vordering van [naam vrouw] onder 2. – dat [naam man] de woning moet verlaten en de sleutels daarvan aan [naam vrouw] moet afgeven, zie overweging 3.1. van het tussenvonnis – wordt afgewezen op grond van wat in overweging 5.6. van het tussenvonnis is overwogen. De tegenvorderingen van [naam man] , die er in de kern op zijn gericht dat hij het gebruik van de woning mag voortzetten en dat [naam vrouw] de woning moet ontruimen, worden afgewezen op grond van wat hiervoor in overweging 2.5. is overwogen.
2.7. Het uitgangspunt in zaken tussen ex-partners is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De proceskosten in conventie en in reconventie worden dus gecompenseerd.
2.8. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3 De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
3.1. staat [naam vrouw] toe om met uitsluiting van [naam man] in de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Rotterdam te wonen totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren, onder de voorwaarde dat [naam vrouw] die bodemprocedure uiterlijk op 15 september 2025 aanhangig maakt door middel van het uitbrengen van een dagvaarding aan [naam man] ;
3.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.4. wijst al het andere af;
in reconventie
3.5. wijst de vorderingen af;
3.6. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025. 3349 / 2009