Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/3541

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),

en

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

1. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag van eiseres op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreken er geen stukken in het dossier en is voldoende inzichtelijk hoe de Dienst Toeslagen tot zijn besluit is gekomen. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 20 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.

2.1. Met twee besluiten van 25 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht afgewezen.

2.2. Met het besluit van 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 20 mei 2022 en 25 augustus 2022 ongegrond verklaard.

2.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep van eiseres gereageerd met een verweerschrift.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft op 23 december 2020 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht voor het jaar 2017.

4. Met de besluiten van 20 mei 2022 en 25 augustus heeft de Dienst Toeslagen geoordeeld dat eiseres na de eerste toets nog geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,- en vervolgens dat eiseres geen recht heeft op een compensatiebedrag voor het jaar 2017 op grond van vooringenomenheid of hardheid. In het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen bij de afwijzing gebleven. Eiseres heeft geen schade geleden als gevolg van institutionele vooringenomenheid of onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het stelsel[1]. In 2017 zijn geen beschikkingen genomen om de kinderopvangtoeslag te verminderen of terug te vorderen. Het over het toeslagjaar 2017 toegekende bedrag aan kinderopvangtoeslag is berekend over het inkomen van eiseres en haar toenmalige toeslagpartner. Dat was volgens de wet. Deze schrijft dwingend voor dat voor de erkenning van een echtscheiding van tafel en bed een verzoek daartoe bij de rechtbank ingediend moet zijn, wat in dit geval pas op 6 december 2017 is gedaan. Daarnaast beoogt de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen. De Wht is gericht op compensatie van onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag.

5. Eiseres stelt dat de Dienst Toeslagen het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd door niet alle relevante documenten te overleggen, waardoor het voor haar onduidelijk blijft hoe de afwijzing tot stand is gekomen. Eiseres geeft aan dat zij niet over de noodzakelijke informatie beschikt om het besluit op bezwaar goed te kunnen beoordelen, en dat het ouderdossier en bestanden van ongeveer honderd netwerkschijven bij de Dienst Toeslagen ontbreken. Daarnaast verzoekt zij inzage in gespreksverslagen van de belastingtelefoon over het doorgeven van haar relatiebreuk. Aangezien de Dienst Toeslagen wel over deze informatie beschikt, meent eiseres dat er geen sprake is van een gelijke procespositie, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

6. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag toegang wil tot haar volledige dossier, is de Dienst Toeslagen op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) enkel verplicht om de stukken die relevant zijn voor de zaak te overleggen. Het volledige dossier van eiseres is veel omvangrijker en valt niet onder de definitie van ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. De Dienst Toeslagen heeft de documenten waarop het bestreden besluit is gebaseerd in het geding gebracht, en de rechtbank vindt geen aanwijzingen dat er relevante stukken ontbreken. Op basis van de overgelegde documenten is het voldoende duidelijk hoe de Dienst Toeslagen tot het besluit is gekomen dat eiseres geen recht heeft op compensatie op basis van de Wht. Er is geen bewijs van schending van het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde beginsel van equality of arms. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiseres dus geen recht heeft op compensatie op grond van de Wht. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.


Voetnoten

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.